Het grondonderzoek heeft per proefvak bestaan uit een middelzware sondering in het centrum van het vak en een continuboring Ø 66 mm tot een diepte van 12.00 m onder het maaiveld. Op geselecteerde monsters uit deze boringen zijn laboratoriumproeven uitgevoerd ter bepaling van de geotechnische parameters (samendrukbaarheid, schuifweerstand, verticale en horizontale waterdoorlatendheid). Met behulp van alle beschikbare sondeer- en boorgegevens is een lengteprofiel van de ondergrond vastgesteld.
Onder het oorspronkelijk maaiveld (NAP - 1.40 à 1.45 m) ligt een holocene formatie bestaande uit een dunne veenhoudende topkleilaag, met daaronder een veenlaag, dik circa 4.00 m (Holland veen). Onder NAP -...