Bij een ontgraving of ophoging geeft de wrijving tussen de korrels (schuifspanning) weerstand tegen het gewicht van het bovenliggende grondlichaam. Daarbij drijft het bovenliggende grondlichaam het mechanisme aan, terwijl het onderste deel tegengewicht biedt. Het bovenliggende grondlichaam heeft de neiging om ‘onderuit’ te zakken langs een cirkelvormig glijvlak. Zolang dit glijvlak voldoende oppervlak heeft, en daarbij de wrijving tussen beide grondmoten voldoende groot is, is er sprake van een stabiele ontgraving.
FIguur 5. Mechanisme achter het bezwijken van een talud
De volgende aspecten zijn bepalend voor de stabiliteit van een ontgraving of ophoging:
- de taludhelling;
- de bodemsamenstelling of type ophoogmateriaal;...
- ...