Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijnen voor de bebakening en markering van wegen 2024
Deze tekst is gepubliceerd op 19-02-15

2.3 Pijlmarkeringen

Onder pijlmarkering wordt verstaan een in een rijstrook aangebrachte pijl die het verkeer aangeeft een bepaalde richting of rijstrook te volgen. De pijlen worden zo geplaatst dat de bestuurder van een voertuig de door hem gewenste richting of rijstrook kan volgen, zonder daarbij het overige verkeer in gevaar te brengen of onnodig te hinderen.De op het wegdek aangebrachte pijlmarkeringen mogen niet in tegenspraak zijn met de op die locatie aangeduide bewegwijzering.
Er zijn normale en bijzondere pijlmarkeringen.
De normale pijlmarkeringen hebben een gebiedende functie en bestaan uit:
  • de rechtuit pijl;
  • de afbuigende pijl;
  • een combinatie van de rechtuit- en afbuigende pijl.
Zie de figuren 2.5 tot en met 2.7.
De bijzondere pijlmarkeringen hebben eveneens een gebiedende functie, maar daarnaast gaat er een informatieve werking vanuit.
Tot de groep bijzondere pijlmarkeringen behoren:
1 buiten en binnen de bebouwde kom
  • afbuigende pijl met hamerkopsymbool;
  • pijl met brug­ of tunnelsymbool
  • gebogen rechtuitpijl
  • verdrijfpijl
figuur 2.8
figuur 2.9 en figuur 2.10
figuur 2.11
figuur 2.12
2 binnen de bebouwde kom op wegen waarop een maximumsnelheid van 50 km/h geldt
  • dubbele afbuigende pijl
  • twee­ en drierichtingenpijl
  • bajonetpijl
  • vishaakpijl
figuur 2.13
figuur 2.14
figuur 2.15
figuur 2.16
3 rotondepijl bij turborotondes met fysieke scheiding op de rotonde figuur 2.17
4 anti-spookrijpijl figuur 2.18
Voor de pijlmarkeringen onder de punten 1 tot en met 3 geldt dat deze alleen worden aangebracht in die rijstroken die bestemd zijn voor het verkeer dat rijdt in de door de pijl aangegeven richting.
Voor pijlmarkeringen bij kruispunten geldt dat bestuurders van een motorvoertuig en bromfietsers die de rijbaan volgen, verplicht zijn op het kruispunt de richting te volgen die de voorsorteerstrook waarop ze zich bevinden aangeeft. Bestuurders die de doorgaande rijbaan verlaten en daartoe een uitrijstrook volgen, zijn ter hoogte van de daarin aangebrachte pijlen verplicht om de richting te volgen die de uitrijstrook waarop zij zich bevinden, aangeeft (artikel 78 RVV 1990).
Pijlmarkeringen worden aangebracht met de as in het midden van de betrokken rijstrook, zie de figuren. In voorkomende gevallen volgt de as van de pijl de boog van de weg.
Op wegen buiten de bebouwde kom en op wegen binnen de bebouwde kom waar 70 km/h mag worden gereden, is de pijllengte 7,50 meter. De afstand tussen de beginpunten van elkaar opvolgende pijlmarkeringen bedraagt minimaal 20 meter en bij voorkeur 30 meter. Zie voor de uitvoering van deze pijlen figuur 2.5.
[ link ]

Figuur 2.5. De rechtuitpijl, de combinatiepijl en de afbuigende pijl (groot formaat)

Op wegen binnen de bebouwde kom met een maximumsnelheid van 50 km/h is de pijllengte 5,00 meter, zie figuur 2.6. In dit geval mag de minimale afstand tussen de beginpunten van elkaar opvolgende pijlmarkeringen 15 meter bedragen en bij voorkeur 30 meter.
[ link ]

Figuur 2.6. De rechtuitpijl, de combinatiepijl en de afbuigende pijl (klein formaat)

Pijlen op fietspaden en -stroken hebben een lengte van 2,50 meter, zie figuur 2.7.
[ link ]

Figuur 2.7. De rechtuitpijl, de combinatiepijl en de afbuigende pijl voor fietspaden

Bij een combinatie van een linksaf- en een rechtsafpijl moeten de schachten van deze pijlen samenvallen.
Afbuigende pijl met hamerkopsymbool
Bij op korte afstand van elkaar gelegen kruispunten waar het niet geoorloofd is op het eerste kruispunt naar links of naar rechts af te slaan, maar waarbij het wel gewenst is het op het tweede kruispunt afslaande verkeer te laten voorsorteren, wordt voor het eerste kruispunt de pijl met hamerkopsymbool aangebracht.
[ link ]

Figuur 2.8. Afbuigende pijl met hamerkopsymbool

Pijl met brug- of tunnelsymbool
Bij ter weerszijden van een brug, viaduct of tunnel gelegen afzonderlijke kruispunten kan het uit het oogpunt van verkeersafwikkeling gewenst zijn het afslaande verkeer al voor de brug of het viaduct of de tunnel afzonderlijk te laten voorsorteren. In dat geval kan de pijl voor het na de brug/viaduct/tunnel afslaande verkeer worden uitgebreid met een brug- of tunnelsymbool.
[ link ]

Figuur 2.9. Pijl met brugsymbool

Wanneer op beide kruispunten dezelfde afslaande beweging mogelijk is, kan aan de afbuigende pijl een brug- of tunnelsymbool worden toegevoegd.
[ link ]

Figuur 2.10. Overzichtssituatie bij toepassing pijl met brugsymbool en variant voor een pijl met tunnelsymbool

Gebogen rechtuitpijl
Als op geregelde kruispunten met middengeleiders of -bermen een verkeersafwikkeling wordt voorgeschreven waarbij de links afslaande verkeersstromen op de hoofdrijbaan voor elkaar langs draaien, is het zinvol na te gaan of dit met een markering moet worden aangegeven. Vaak is het uit de vormgeving van het kruispunt al af te leiden dat verkeer voor elkaar langs moet rijden. Als scheidingsmarkering wordt toegepast, dan bestaat de markering uit een deelstreep en kan aangevuld worden met gewone rechtuitpijlen voorzien van een gebogen schacht. De kromming is afhankelijk van de situatie ter plaatse.
[ link ]

Figuur 2.11. Gebogen rechtuitpijl

Verdrijfpijl
Bij het terugbrengen van het aantal rijstroken op wegen met gescheiden rijbanen wordt de beëindiging van de linkerrijstrook aangegeven door een markering in de vorm van verdrijfstrepen. Het samenstel van (minimaal twee) verdrijfstrepen vormt het verdrijvingsvlak. Omdat over deze afstreping niet mag worden gereden, is een vooraanduiding nodig. Deze vooraanduiding bestaat uit een aantal verdrijfpijlen met een steeds kleiner wordende onderlinge afstand. Zie verder paragraaf 2.4.1.
Verdrijfpijlen worden niet toegepast in de middenas om aan te geven dat het inhalen moet worden beëindigd bij bijvoorbeeld nadering van een kruispunt, rotonde of middengeleider. Zie daarvoor figuur 2.1.
[ link ]

Figuur 2.12. Verdrijfpijl

Dubbele afbuigende pijl
Bij op korte afstand van elkaar gelegen afzonderlijke kruispunten waar op beide kruispunten dezelfde afslaande beweging mogelijk is, kan het uit het oogpunt van verkeersafwikkeling gewenst zijn het op het tweede kruispunt afslaande verkeer reeds voor het eerste kruispunt te laten voorsorteren in een rijstrook die tevens bestemd is voor verkeer dat op het eerste kruispunt afslaat. Dubbele afbuigende pijlen moeten dan worden toegepast. Deze pijlen hebben in verband met de zichtbaarheid een lengte van 7,50 meter. Deze lengte wordt ook bij de naastliggende pijlen toegepast. De pijlen bij stopstrepen staan in geval van één of meer dubbele afbuigende pijlen altijd op 7,5 metervanaf de stopstreep, dus ook binnen de bebouwde kom. Overige pijlen, bijvoorbeeld stroomafwaarts geplaatst, krijgen de standaardlengtes die passen bij de toegestane maximumsnelheid. De afstand tot de stopstreep is dan ook conform de standaard maatvoering.
[ link ]

Figuur 2.13. Dubbele afbuigende pijl

Twee- en drierichtingenpijl
In de opstelstrook wordt een pijl aangebracht waarmee de richting wordt aangegeven die het verkeer op het kruispunt moet volgen. In de regel is dat één richting. Toch bestaan er hierop enkele uitzonderingen (zie ook de figuren 2.5, 2.6 en 2.7).
Op T-kruispunten of op volledige kruispunten waar bijvoorbeeld de tegenoverliggende straat niet mag worden ingereden, kan de tweerichtingenpijl worden toegepast. Bij de situatie waarin twee opstelstroken aanwezig zijn, waarvan er één uitsluitend bestemd is voor links afslaand of rechts afslaand verkeer en de andere zowel voor het rechtdoorgaande verkeer als voor het verkeer in beide afslaande richtingen, wordt de drierichtingpijl toegepast.
De twee- en drierichtingpijl wordt niet toegepast als er één opstelstrook aanwezig is.
[ link ]

Figuur 2.14. De twee­ en drierichtingenpijl

Bajonetpijl
Een bijzondere situatie doet zich voor als bij een (samengesteld) kruispunt de toeleidende takken van een doorgaande weg (of route) niet geheel in elkaars verlengde liggen en het ‘rechtdoorgaande’ verkeer eerst linksaf en op zeer korte afstand daarna weer rechtsaf moet slaan of omgekeerd (bajonetverkeer). Uit het oogpunt van verkeersafwikkeling kan het gewenst zijn het afslaande en het ‘rechtdoorgaande’ verkeer afzonderlijk te laten voorsorteren. Voor het ‘rechtdoorgaande’ verkeer komt dan een bijzondere pijlvorm in aanmerking. Deze markering mag alleen worden toegepast wanneer de afstand tussen de deelkruispunten 75 meter of minder bedraagt.
[ link ]

Figuur 2.15. Bajonetpijl

Vishaakpijl
Als op een kruispunt voor een van de afslaande bewegingen twee verschillende wegen mogelijk zijn, kan het gewenst zijn beide afslaande bewegingen afzonderlijk te laten voorsorteren. Hierbij wordt dan voor de aanduiding van de scherp afslaande beweging een pijl in de vorm van een vishaak gebruikt.
Incidenteel wordt de vishaakpijl ook gebruikt in situaties waar een keermogelijkheid in de middenberm is gecreëerd; op het eerstvolgende kruispunt geldt dan een keerverbod.
[ link ]

Figuur 2.16. Vishaakpijl

Rotondepijlen
Rotondepijlen worden toegepast bij turborotondes en kunnen toegepast worden bij enkelstrooksrotondes met een bypass. Een wezenlijk kenmerk van een turborotonde is dat de weggebruiker voor hij de rotonde oprijdt, de juiste rijstrook kiest om zijn route te vervolgen. Behalve bewegwijzering, is de pijlmarkering hiervoor essentieel.
Pijlmarkeringen worden aangebracht op de toeritten. Het is niet gewenst om op de turborotonde zelf nog pijlen aan te brengen (zie paragraaf 7.8.2) in verband met slipgevaar voor motorrijders bij nat wegdek en natte markering bij het doorrijden van de bochten op de turborotonde.
De lengteprojectie van de pijlen is gebaseerd op 50 km/h. De pijlen worden zowel binnen als buiten de bebouwde kom toegepast omdat de snelheid op circa 100 meter voor de rotonde in beide situaties ongeveer gelijk is. De pijlen worden over de gehele lengte van de opstelstroken voor de verhoogde scheidingsbanden herhaald, met minimaal vier pijlen achter elkaar. De minimumafstand tussen de pijlpunten is 15 meter.
Verkeer op de bypass hoeft geen voorrang te verlenen aan voertuigen op de rotonde. Daarom worden op een bypass geen rotondepijlen toegepast, maar ‘normale’ pijlen [11].
[ link ]

Figuur 2.17. Turborotondepijl (binnen en buiten de bebouwde kom gelijke maatvoering)

Indien een turborotonde meer dan vier takken heeft, dan kan de pijlconfiguratie daarop worden aangepast door deze bijvoorbeeld te combineren met een vishaakpijl (figuur 2.16). De toe te passen hoeken voor alle rotondepijlen dienen op de lokale situatie afgestemd te worden.
Anti-spookrijpijlen
Anti-spookrijpijlen worden gebruikt om een spookrijder op een afrit duidelijk te maken dat hij in de verkeerde rijrichting rijdt. Deze pijl wijst in de juiste rijrichting: de spookrijder rijdt tegen de richting van de pijl in. Voor de ‘normale’ weggebruiker heeft de pijl geen toegevoegde waarde. De anti-spookrijpijl wordt toegepast op wegvakken met een horizontale boogstraal groter dan 75 meter. Om verwarring met voorsorteerpijlen te voorkomen, worden deze pijlen niet toegepast binnen 50 meter tot de aansluitende weg (zie ook paragaaf 6.5). De anti-spookrijpijl wordt toegepast in combinatie met bebording, zie paragraaf 2.5 in deel II ‘Bebakening’.
[ link ]

Figuur 2.18. Anti-spookrijpijl, binnen en buiten de bebouwde kom gelijke maatvoering