Inhaalzicht
Bij het beschouwen van het inhaalzicht moet onderscheid worden gemaakt naar de volgende twee situaties (paragraaf 8.5):
- de normale situatie met een inhaalverbod;
- de gefaseerde situatie waarin het inhalen van langzaam gemotoriseerd verkeer mogelijk moet zijn.
Inhaalzicht
Afstand waarover een weggebruiker de weg kan overzien om een in dezelfde richting bewegende weggebruiker voorbij te gaan.
7.2.3.1 Normaalsituatie
In de normaalsituatie geldt op de gebiedsontsluitingswegen een inhaalverbod en is de rijbaan gesloten voor langzaam gemotoriseerd verkeer. De wettelijke maximumsnelheid bedraagt voor zowel personen- als vrachtauto's en bussen 80 km/h. Inhalen is niet noodzakelijk en het is dan ook niet noodzakelijk inhaalzicht te bieden.
Ondanks de wettelijke maximumsnelheden kunnen met name in de rustige perioden inhaalmanoeuvres worden uitgevoerd. Dit geldt ook ter hoogte van discontinuïteiten zoals kruispunten met snelheidsverlagende voorzieningen. Een inhaalmanoeuvre is in potentie zeer gevaarlijk. Frontale en schampongevallen zijn in de meeste gevallen bijzonder ernstig. Het normaaldwarsprofiel van de gebiedsontsluitingsweg voorziet dan ook in een (moeilijk) overrijdbare rijrichtingscheiding, teneinde vooral frontale ongevallen en schampongevallen te voorkomen (paragraaf 8.4.2). Wanneer het ontwerp van de gebiedsontsluitingsweg is gebaseerd op het voorkomen van inhaalmanoeuvres (moeilijk overrijdbare rijrichtingscheiding), kan ter ondersteuning hiervan bewust geen inhaalzicht worden geboden. Bij een ontwerpsnelheid van 80 km/h dient de zichtafstand dan kleiner te zijn dan 350 m (tabel 7-3).
Tabel 7-3. Geaccepteerde en geweigerde hiaattijden bij inhaalmanoeuvres van auto's onderling
Snelheid (km/h) | Geaccepteerde hiaten | Geweigerde hiaten | ||
---|---|---|---|---|
s | zichtafstand (m) | s | zichtafstand (m) | |
100 | 21-25 | 580 - 700 | 16 | 450 |
80 | 21-25 | 470 - 560 | 16 | 360 |
60 | 21-25 | 350 - 420 | 16 | 270 |
7.2.3.2 Gefaseerde situatie
Wanneer een volledige geslotenverklaring voor langzaam (gemotoriseerd) verkeer gefaseerd moet worden gerealiseerd, moet (tijdelijk) het langzaam gemotoriseerd verkeer kunnen worden ingehaald. Op een weg waarbij de tegengestelde rijrichtingen door middel van een rijrichtingscheiding met onderbroken markeringen van elkaar zijn gescheiden, kunnen inhaalmanoeuvres plaatsvinden wanneer:
- de intensiteit niet te hoog is;
- er voldoende inhaalzicht is.
Bij een intensiteit van ongeveer 800 vtg/h of meer in beide rijrichtingen tezamen, nemen de mogelijkheden om in te halen sterk af. De kans op een tegenligger binnen de benodigde hiaattijd is dan bijzonder groot.
Auto's onderling
Onderzoek naar inhaalmanoeuvres van auto's onderling heeft uitgewezen dat het acceleratievermogen van het inhalende voertuig niet van het grootste belang is. Belangrijker zijn de mogelijkheden van de bestuurder om het benodigde hiaat in de tegemoetkomende verkeersstroom goed in te schatten. Op grond van de verdeling van geaccepteerde en geweigerde hiaten zijn kritische hiaattijden bepaald (tabel 7-3). Het kritische gebied van het inhaalzicht omvat een hiaattijd van 16 tot 25 s. De kritische zichtafstanden zijn in de tabel per ontwerpsnelheid gegeven.
Wanneer het ontwerp van de gebiedsontsluitingsweg is gebaseerd op het voorkomen van inhaalmanoeuvres kan ter ondersteuning hiervan bewust geen inhaalzicht worden geboden. Bij een ontwerpsnelheid van 80 km/h dient de zichtafstand kleiner te zijn dan 350 m (bij 100 km/h en 60 km/h respectievelijk 450 en 270 m). Deze afstanden liggen nog altijd ruim boven het gewenste rijzicht (paragraaf 7.2.1).
Wanneer het ontwerp van de gebiedsontsluitingsweg is gebaseerd op het voorkomen van inhaalmanoeuvres kan ter ondersteuning hiervan bewust geen inhaalzicht worden geboden. Bij een ontwerpsnelheid van 80 km/h dient de zichtafstand kleiner te zijn dan 350 m (bij 100 km/h en 60 km/h respectievelijk 450 en 270 m). Deze afstanden liggen nog altijd ruim boven het gewenste rijzicht (paragraaf 7.2.1).
Landbouwtrekker en overige motorrijtuigen met beperkte snelheid
De wettelijke maximumsnelheid van deze voertuigen bedraagt conform het RVV-1990 (art. 20) 25 km/h. In de praktijk zijn de snelheden vaak aanmerkelijk hoger. Desondanks moet bij een gedeeltelijk geslotenverklaring (landbouwvoertuigen toegestaan) het inhalen van deze voertuigen met beperkte snelheid mogelijk zijn. Gedetailleerde gegevens over de geaccepteerde en geweigerde hiaattijden zijn niet beschikbaar. Een inhaalzicht van circa 350 m voldoet in veel gevallen.
Fasering
In beginsel kent de gebiedsontsluitingsweg altijd een inhaalverbod en een volledige geslotenverklaring (tabel 2-1). Dit laatste is in de praktijk vanwege het ontbreken van een parallelle structuur niet altijd op de korte termijn haalbaar. In samenhang met het inhaalzicht moet de ontwerper op het volgende bedacht zijn:
- wanneer er voor motorvoertuigen geen verbod op onderling inhalen kan worden ingesteld (fysiek of met verkeerstekens), moet per rijrichting over circa 20% van de weglengte voldoende inhaalzicht aanwezig zijn;
- wanneer het motorvoertuigen is toegestaan uitsluitend motorvoertuigen die niet sneller mogen dan 25 km/h in te halen, dan kan met een inhaalzicht van 350 m worden volstaan.