Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Gebiedsontsluitingswegen
Deze tekst is gepubliceerd op 14-10-11

Profiel van vrije ruimte

De verkeersruimte (paragraaf 8.2.1) is uitsluitend gebaseerd op dynamische kenmerken van het voertuig. Bestuurders houden daarnaast uit vrees voor vaste voorwerpen of objecten boven of langs de rijbaan een zekere afstand tot die objecten aan. De totaal benodigde ruimte is het profiel van vrije ruimte.
Profiel van vrije ruimte
De verkeersruimte vermeerderd met de door bestuurders aangehouden objectafstand ten gevolge van objectvrees.

De standaardafmetingen van het profiel van vrije ruimte zijn in figuur 8-3 voor de personenauto (zonder aanhanger) en de vrachtauto weergegeven. Het profiel van vrije ruimte is opgebouwd uit:
  • de verkeersruimte;
  • de objectafstand.
8.2.2.1 Objectafstand
De objectafstand die wordt aangehouden verschilt van bestuurder tot bestuurder. Deze is onder meer afhankelijk van de snelheid, de rijervaring en de mate waarin risico's worden geaccepteerd.
Objectafstand
De door bestuurders aangehouden afstand tot objecten (vaste voorwerpen en rijdende of stilstaande voertuigen) langs de eigen rijstrook.

Verticaal
De normale doorrijhoogte bedraagt conform de Europese normen 4,60 m en is in beginsel voor alle wegcategorieën gelijk (figuur 8-3). Het verticale profiel van vrije ruimte geldt voor dat gedeelte van de weg waarover gereden kan worden. Het omvat dus naast de rijbaan ook de vlucht- en bergingsruimte en de obstakelvrije zone. De doorrijhoogte is inclusief een reservering van 0,10 m voor een toekomstige overlaging als volgt opgebouwd:
  • hoogte ontwerpvoertuig:
  • verticale bewegingen:
  • verticale objectafstand:
  • reservering:
4,00 m;
0,25 m;
0,25 m;
0,10 m.
Bandbreedten
Bij lichte, solitaire constructies (portalen, verkeerslichten en dergelijke)moet een vrije doorrijhoogte van 5,00 m worden aangehouden (de verticale objectafstand is dan 0,65 m). De doorrijhoogte wordt bepaald ten opzichte van de onderkant van het bord, de lantaarn of het paneel.
De minimum doorrijhoogte bedraagt 4,25 m. Bij doorrijhoogten < 4,25 m moet de weggebruiker hierop worden geattendeerd met behulp van bebording en bebakening, al of niet in combinatie met een hoogtewaarschuwing. Bij doorrijhoogten van minder dan 4,10 m moet met een verkeersbesluit een hoogtebeperking worden ingesteld, waarbij altijd rekening moet worden gehouden met een verticale objectafstand van 0,25 m.
Horizontaal
Objecten die langs de rijbaan staan, kunnen van invloed zijn op de laterale of zijdelingse positie van de bestuurder in het dwarsprofiel dan wel op de doorstroming van het verkeer. De bestuurder remt bij te kleine objectafstanden (sterk) af (turbulenties). Dit geldt ook voor tegemoetkomende voertuigen en voor het passeren van een stilstaand voertuig in de buitenberm.
De mate van objectvrees en daarmee de aangehouden afstand is afhankelijk van de volgende omstandigheden:
  • hoe hoger de snelheid is, hoe groter de aangehouden afstand;
  • een continu object in langsrichting zoals bijvoorbeeld een geleiderailconstructie, veroorzaakt minder objectvrees dan een solitair obstakel;
  • de vrees voor een betonnen ondersteuning van een kunstwerk is groter dan bijvoorbeeld voor een verkeersbord of een bermplank.
De objectafstanden zijn afhankelijk van de ontwerpsnelheid en de aard van het object in tabel 8-3 aangegeven.
Tabel 8-3. Objectafstand naar aard object en ontwerpsnelheid
Aard objectBandbreedte (m)Snelheid (km/h)
1008060
Continu objectnormaal
minimaal
1,00
0,60
1,00
0,60
1,00
0,50
Solitair objectnormaal
minimaal
1,50
1,00
1,50
1,00
1,00
0,50
Verkeersafwikkeling
Het effect van de objectafstand op de verkeersafwikkeling is uitgaande van de hiervoor aangegeven normale en minimale maten niet eenduidig aan te geven. In de praktijk lijkt het, dat de invloed van de minimale afmetingen gering is. Eén en ander hangt samen met het wegbeeld, de dimensionering van het totale dwarsprofiel en de verkeersintensiteit.
Verkeersveiligheid
De afstand is sterk van invloed op het aantal eenzijdige ongevallen en vast-voorwerp-ongevallen, paragraaf 15.2.2). Hoe groter de objectafstand respectievelijk de obstakelvrije zone is, hoe kleiner de kans op aanrijding van die objecten of vaste voorwerpen door voertuigen, die om welke reden dan ook van de rijbaan raken. Anno 1998 bedraagt het aandeel eenzijdige en vast-voorwerp-ongevallen op 80 km/h-wegen ongeveer 40% van het totaal aantal ongevallen.