Rijrichtingscheiding
Op enkelbaanswegen met twee rijstroken en tegengesteld verkeer blijken vele (zeer) ernstige schampongevallen en frontale ongevallen plaats te vinden. Deze ongevallen vinden niet alleen plaats ten gevolge van bewuste inhaalmanoeuvres, maar ook ten gevolge van ‘onbewuste’ of onbedoelde zijdelingse verplaatsingen. Door de beide rijstroken met tegengesteld verkeer van elkaar te scheiden (de rijrichtingscheiding) en het inhalen onmogelijk te maken, neemt de kans op deze ongevallen aanzienlijk af.
Rijrichtingscheiding
Een vorm van scheiding tussen tegemoetkomende rijrichtingen.
Juridische aspecten
Om inhaalmanoeuvres te voorkomen is in juridische zin een doorgetrokken asstreep afdoende. De praktijk heeft echter aangetoond, dat dit alleen het geval is bij een zeer intensieve handhaving of bij zeer hoge verkeersintensiteiten. De functie van de rijrichtingscheiding is tweeledig:
- het voorkomen/beperken van inhaalmanoeuvres onder min of meer alle omstandigheden;
- het vergroten van de laterale afstand tussen de elkaar tegemoetkomende voertuigen.
In artikel 76 van het RVV heeft een doorgetrokken streep, indien deze zich bevindt tussen rijstroken met verkeer in beide richtingen, de volgende betekenis: bestuurders mogen de streep niet naar links overschrijden en zich niet links van de streep bevinden, tenzij aan de rechterzijde van de doorgetrokken streep een onderbroken streep is aangebracht. Of daarbij één doorgetrokken streep of twee doorgetrokken strepen tussen de rijstroken aanwezig zijn, maakt in beginsel geen verschil. Wel is het zo, dat de maximale afstand tussen die twee doorgetrokken strepen van de rijrichtingscheiding volgens de Europese regels maximaal 0,18 m mag bedragen. Daarnaast moet worden opgemerkt dat bij een rijrichtingscheiding de doorgetrokken streep zich niet tussen twee rijstroken bevindt maar tussen een rijstrook en een veiligheidsstrook (de rijrichtingscheiding). Hier ligt derhalve nog een juridisch probleem dat de nodige aandacht vereist.
Vormgeving
De breedte van de rijrichtingscheiding op wegtype II moet in samenhang met de breedten van de rijstroken en redresseerstroken worden bezien. Gezien het ongevallenbeeld op de enkelbaanswegen met uitsluitend een asstreep, lijkt het beter om voor een relatief brede redresseerstrook te kiezen dan voor een relatief brede rijrichtingscheiding. Op dit punt zijn echter geen onderzoeksresultaten beschikbaar. De breedte van de rijrichtingscheiding tussen de beide strepen bedraagt:

| 0,30 m; |
| 0,18 m; |
| 1,10 m. |
Bij een minimum van 0,30 m en bij handhaving van de maatvoering van de overige ontwerpelementen van het normaaldwarsprofiel (figuur 8-6), komt de verhardingsbreedte uit op 7,00 m.
In de rijrichtingscheiding zijn verticale elementen met een onderlinge afstand van 15,00 tot 25,00 m gewenst. De maximale hoogte bedraagt 0,05 m. De vorm van deze elementen mag bij aanrijding geen onverwachte grote stuurkrachten veroorzaken.
Een verhoogde rijrichtingscheiding met betonbanden is niet aan te bevelen. Dit leidt tot:
In de rijrichtingscheiding zijn verticale elementen met een onderlinge afstand van 15,00 tot 25,00 m gewenst. De maximale hoogte bedraagt 0,05 m. De vorm van deze elementen mag bij aanrijding geen onverwachte grote stuurkrachten veroorzaken.
Een verhoogde rijrichtingscheiding met betonbanden is niet aan te bevelen. Dit leidt tot:
- obstakelwerking voor automobilisten, maar vooral voor berijders van motorfietsen;
- extra hinder voor hulpdiensten;
- beperkte mogelijkheden van herindeling van dwarsprofiel bij werken in uitvoering;
De voorkeursoplossing bestaat uit twee doorgetrokken scheidingsstrepen waartussen ten opzichte van de wegas schuin geplaatste ‘broodje’ met retroreflectiestrippen zijn aangebracht (moeilijk overschrijdbaar). Een alternatief met een iets grotere doorschrijdingskans is het toepassen van reflectoren in plaats van de ‘broodjes’. Ook het aanbrengen van een bolvormige verhoging tussen de scheidingstrepen in een qua kleur en textuur afwijkende verharding behoort tot de mogelijkheden.
Figuur 8-10. Rijrichtingscheiding in wegtype II door middel van doorgetrokken strepen
Om redenen van verkeersveiligheid is een verhoogde rijrichtingscheiding met behulp van betonbanden alleen acceptabel, wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:
- de verhoging bedraagt maximaal 0,05 m en moet onder een hoek van 45° zijn afgeschuind;
- aan weerszijden van de verhoging moet een redresseerstrook worden aangelegd met een breedte van minimaal 0,30 m.
De moeilijk overrijdbare rijrichtingscheiding is dus vooral om redenen van verkeersveiligheid in het normaaldwarsprofiel van wegtype I1 opgenomen. Een veel minder geschikt alternatief voor wegtype II is een middenberm (paragraaf 8.4.3), in verband met beheer en onderhoud en hulpdiensten.
Een moeilijk overrijdbare rijrichtingscheiding kan alleen worden toegepast wanneer fietsers, bromfietsers en langzaam gemotoriseerd verkeer (waaronder landbouwverkeer) om de volgende twee redenen (paragraaf 8.5) geen gebruik van de gebiedsontsluitingsweg (mogen) maken:
- de (te) grote snelheidsverschillen leiden tot verkeersonveilige situaties;
- het inhalen van het langzame gemotoriseerd verkeer is niet mogelijk.
Verkeersveiligheid
Op enkelbaanswegen met een maximumsnelheid van 80 km/h en een eenvoudige asstreep in beheer bij de rijks- en provinciale overheden valt circa éénderde deel van de slachtoffers bij frontale ongevallen. Deze ongevallen hoeven niet allemaal het gevolg te zijn van risicovolle inhaalmanoeuvres.
Uit een drietal verkennende onderzoeken blijkt het volgende:
- De laterale of zijdelingse afstand tussen de elkaar tegemoetkomende automobilisten neemt iets toe ten opzichte van één asstreep. De mate waarin dit plaatsvindt is afhankelijk van de breedte van de rijrichtingscheiding.
- Het aantal inhaalmanoeuvres neemt afhankelijk van de ‘hardheid’ van de rijrichtingscheiding met 70% tot 100% af. Het effect is dus enigszins afhankelijk van de inrichting van de rijrichtingscheiding (makkelijk, respectievelijk moeilijk overrijdbaar).
- De gemiddelde snelheid daalt met circa 4 km/h maar ligt nog altijd boven de wettelijke maximumsnelheid van 80 km/h.
Wegbeheerders die ervaringen hebben opgedaan met de rijrichtingscheiding zijn over het algemeen positief. Ook onder de weggebruikers heeft de rijrichtingscheiding in combinatie met een inhaalverbod een behoorlijk draagvlak.
Hulpdiensten
Bij het ontwerp van de rijrichtingscheiding moet rekening worden gehouden met de belangen van hulpdiensten bij calamiteiten. Het is min of meer gebruikelijk dat bij nadering van hulpverleningsvoertuigen het overige verkeer in beide rijrichtingen naar rechts uitwijkt. De ‘halfverharding’ van de vlucht- en bergingszone komt tegemoet aan dit uitwijkgedrag. Anderzijds moet de rijrichtingscheiding zodanig zijn ingericht dat de wielen van het hulpverleningsvoertuig aan weerszijden van de rijrichtingscheiding kunnen rijden. De breedte tussen de wielen van personenauto's bedraagt ongeveer 1,30 m en van vrachtauto's 2,10 m.