Rijstrook
De minimale rijstrookbreedte wordt afgestemd op de afmetingen van de ontwerpvoertuigen en de vetergang van het ontwerpvoertuig. De benodigde breedte is dus gebaseerd op de verkeersruimte (paragraaf 8.2.1).
Rijstrook
Een begrensd gedeelte van de rijbaan dat voldoende breed is voor één rij van het voor dat gedeelte bestemde verkeer.
Bij een ontwerpsnelheid van 80 km/h is de breedte van de verkeersruimte:
| ± 2,70 m; ± 3,30 m. |
De breedte van de rijstroken wordt gemeten tussen de kant- of deelstrepen. Het betreft dus de netto rijstrookbreedte.
De breedte van een afzonderlijke rijstrook kan niet los worden gezien van de aard en de functie van de aangrenzende ontwerpelementen. Wanneer bijvoorbeeld aan weerszijden van een rijstrook een (brede) redresseerstrook is geprojecteerd, kan de rijstrookbreedte kleiner zijn dan bij twee naast elkaar liggende rijstroken. Op basis van de eerder genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de eisen van een soepele verkeersafwikkeling zijn in tabel 8-6 de rijstrookbreedten voor de normaaldwarsprofielen vermeld.
De breedte van een afzonderlijke rijstrook kan niet los worden gezien van de aard en de functie van de aangrenzende ontwerpelementen. Wanneer bijvoorbeeld aan weerszijden van een rijstrook een (brede) redresseerstrook is geprojecteerd, kan de rijstrookbreedte kleiner zijn dan bij twee naast elkaar liggende rijstroken. Op basis van de eerder genoemde uitgangspunten en rekening houdend met de eisen van een soepele verkeersafwikkeling zijn in tabel 8-6 de rijstrookbreedten voor de normaaldwarsprofielen vermeld.
Tabel 8-6. Rijstrookbreedte in rechtstanden en horizontale bogen > 300 m
Situatie | Rijstrookbreedte (m) | |
---|---|---|
100 km/h | 80 km/h | |
Twee of meer aan elkaar grenzende rijstroken | 3,25 m | 3,10 m |
Afzonderlijke rijstrook | 3,00 m | 2,75 m |
In horizontale bogen met een straal van 300 m of kleiner is bochtverbreding noodzakelijk (paragraaf 7.3.5). De eisen ten aanzien van de verkanting zijn in paragraaf 7.3.2.2 gegeven.
Bandbreedten
Het effect van uitsluitend en alleen de rijstrookbreedte op de verkeersafwikkeling en de verkeersveiligheid is moeilijk aan te geven. Overwegingen hierbij zijn:
- hoe smaller de rijstrook, hoe groter het aantal kantstreepoverschrijdingen, waardoor dan een bredere redresseerstrook is gewenst;
- smalle rijstroken hebben een gering snelheidsverlagend effect;
- de rijstrookbreedte is niet noemenswaardig van invloed op de capaciteit;
- bij smalle rijstroken kan afhankelijk van de omvang van (zwaar) vrachtverkeer mogelijk iets eerder spoorvorming optreden, hetgeen uit het oogpunt van verkeersveiligheid (aquaplaning) en onderhoud ongunstig is.
Doelgroepstroken, zoals de busstrook, worden in beginsel gelijk aan de overige stroken behandeld. Eventueel moet bij dergelijke specifieke stroken rekening worden gehouden met een scheiding (paragraaf 8.3.3.2).
Overige stroken
In het dwarsprofiel kunnen (plaatselijk) extra stroken gewenst zijn, zoals:
- inhaal- of kruipstroken (paragraaf 7.4.1.1);
- stroken voor afbuigend verkeer (paragraaf 10.4.3);
- opstelstroken (paragraaf 11.6.3).