Ruimtelijke maatregelen
Naast bovenstaande maatregelen, of in combinatie daarmee, kunnen voertuigen van het openbaar vervoer worden gescheiden van het overige verkeer door middel van afzonderlijke stroken. Op deze stroken kunnen naast bussen ook taxi's en hulpdiensten worden toegestaan. De lengte waarover dit moet gebeuren staat in relatie tot de wachtrij, die bij het betrokken punt of virtuele inmeldpunt optreedt, maar ook in relatie tot de tijd die nodig is om eventueel een conflict af te kappen.
Opstelvakken of busstroken
In het eenvoudigste geval kunnen aparte opstelvakken in de vorm van busstroken worden aangelegd (figuur 11-13). De bus of tram kan dan apart van het overige verkeer gedetecteerd worden.
[ link ]
Figuur 11-13. Busstrook langs wachtrij
Busstrook
Het is eveneens mogelijk om ten dienste van het openbaar vervoer een aparte rijstrook in de vorm van een busstrook aan te leggen (figuur 11-14). Deze oplossing is aan de orde als de beschouwde richting overbelast is.
[ link ]
Figuur 11-14. Doorgaande busstrook
Onder bepaalde omstandigheden kunnen taxi's en groepsvervoer ontheffingen krijgen. Een eerste voorwaarde daarbij is dat de doorstroming en de regelmaat van het openbaar vervoer gewaarborgd blijven. Een tweede voorwaarde is, dat een oplossing wordt bereikt voor de technische problemen rondom de selectieve beïnvloeding van de verkeerslichten en de situering van de haltes.
Wanneer er voldoende ruimte is, levert de aanleg van een busstrook geen nadelen op voor het overige verkeer. Dit wordt anders wanneer in geval van te weinig ruimte een rijstrook van de bestaande rijbaan als busstrook wordt aangewezen. De capaciteit van dit weggedeelte en met name die van de kruispunten wordt dan voor het overige verkeer verminderd. Dit kan bij relatief hoge verkeersintensiteiten aanleiding geven tot file en sluiproutes.
‘Setback’ methode
Wanneer één van de bestaande rijstroken de bestemming van een busstrook krijgt, kan het eventueel voor het overige verkeer ontstane capaciteitsverlies enigszins worden beperkt door een dergelijke strook op een bepaalde afstand vóór de stopstreep te laten eindigen (figuur 11-15). In het algemeen komt deze ‘duwmethode’ alleen in aanmerking op wegvakken met ernstige congesties en waar het ruimtelijk gezien onmogelijk is de busstrook tot aan de stopstreep door te laten lopen.
[ link ]
Figuur 11-15. Setback methode
Het weggedeelte tussen het einde van de busstrook en de stopstreep wordt de ‘setback’ genoemd. Deze methode wordt meestal slechts toegepast als de bus bij het betrokken kruispunt rechtdoor rijdt of rechtsaf slaat.
Deze methode wordt toegepast om de filevorming van het autoverkeer te beperken. De lengte van een ‘setback’ wordt bepaald door het aantal auto's, dat in één groenfase kan worden verwerkt. Bovendien moet een bus die zich nog juist op de busstrook bevindt, in de eerstvolgende groenfase de stopstreep kunnen passeren. Eventueel kan toepassing van selectieve detectie een extra garantie geven.
Deze methode wordt toegepast om de filevorming van het autoverkeer te beperken. De lengte van een ‘setback’ wordt bepaald door het aantal auto's, dat in één groenfase kan worden verwerkt. Bovendien moet een bus die zich nog juist op de busstrook bevindt, in de eerstvolgende groenfase de stopstreep kunnen passeren. Eventueel kan toepassing van selectieve detectie een extra garantie geven.
Sluisprincipe
Wanneer een bus op een kruispunt linksaf moet, terwijl de busstrook aan de rechterzijde van de toevoerende weg ligt, kan het zogenaamde ‘sluisprincipe’ worden toegepast. Op het kruispunt krijgt het overige conflicterende verkeer rood waardoor de bus de gelegenheid krijgt naar het links gelegen opstelvak te rijden. Een duidelijke opstelling van de verkeerslichten verdient hier bijzondere aandacht.
Incidentele ruimtelijke maatregelen
Bevindt zich een bushalte na het kruispunt, dan kan de bus eventueel gebruik maken van de vóór het kruispunt liggende rechtsaf opstelstrook. In een dergelijk geval dient de bus selectief te worden gedetecteerd en te beschikken over een eigen verkeerslicht. Deze oplossing is alleen mogelijk als de intensiteit van het rechtsafslaande verkeer gering is. Voor toepassing van deze maatregel is bovendien een ontheffing nodig.