Vluchthavens

Bestuurders van motorvoertuigen moeten in de gelegenheid worden gesteld hun voertuig tot stilstand te brengen zonder dat het overige verkeer daardoor wordt geblokkeerd. De strook ‘halfverharding’ aansluitend op de rijbaan (paragraaf 8.3) komt al in belangrijke mate tegemoet aan deze wens. De aanleg van vluchthavens, waar een voertuig in noodgevallen even neergezet kan worden, voorziet in een zekere behoefte. Langs gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom zijn parkeerplaatsen niet noodzakelijk. De behoefte aan parkeren om te rusten is hier niet of nauwelijks aanwezig, terwijl ‘bermrecreatie’ ongewenst is.

In het RVV is de vluchthaven als volgt gedefinieerd: door een doorgetrokken streep van de rijbaan van de autosnelweg of autoweg afgescheiden weggedeelte dat is bestemd voor gebruik in noodgevallen. De gebiedsontsluitingsweg kent derhalve in juridische zin geen vluchthavens. Om deze reden is plaatsing van een bord model BM06 gewenst.

Het aantal aan te leggen vluchthavens is enigszins afhankelijk van de plaatselijke omstandigheden. Een onderlinge afstand van circa 1.000 m is wenselijk. Bij de aanleg van vluchthavens (figuur 12-7) zijn de volgende aandachtspunten van belang:

• de vluchthavens moeten zo komen te liggen dat zij tegenover elkaar enigszins verspringen (tweezijdige ligging, eenzijdig gebruik);
• de vluchthavens worden aangelegd buiten de directe invloedssferen van kruispunten, hoogste punten hellingen, beweegbare bruggen en spoorwegovergangen;
• in bogen < 600 m worden geen vluchthavens aangelegd om te voorkomen dat in de buitenbogen afbreuk wordt gedaan aan de geleiding in de bocht;
• bij de situering van vluchthavens in een binnenboog moet erop gelet worden, dat het rij- of stopzicht niet kan worden belemmerd door geparkeerde voertuigen;
• een vluchthaven wordt aangeduid met een teken (BM06).

Een enkele vluchthaven aan één zijde van de gebiedsontsluitingsweg moet worden ontraden. Weggebruikers zijn dan in voorkomende gevallen genegen deze voorziening tweezijdig te gebruiken.