Voorrangsregeling
Ten aanzien van kruispunten zijn in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens de volgende gedragsbepalingen opgenomen:
- bestuurders mogen een kruispunt niet blokkeren (artikel 14);
- bestuurders verlenen voorrang aan voor hen van rechts komende bestuurders (artikel 15) met dien verstande dat bestuurders op een onverharde weg altijd voorrang moeten verlenen aan bestuurders op een verharde weg;
- bestuurders die uit een uitrit wegrijden of van een weg een inrit oprijden moeten het overige verkeer (alle weggebruikers) voor laten gaan (artikel 54).
Onder bestuurders worden alle weggebruikers behalve voetgangers begrepen. Fietsers, bromfietsers, bestuurders van een invalidenvoertuig, ruiters, geleiders van rijen trekdieren en bestuurders van een bespannen of onbespannen wagen zijn dus ook bestuurders.
Voorrangsweg en -kruispunten
De voorrang is op alle kruispunten in gebiedsontsluitingswegen met behulp van verkeerstekens geregeld (voorrangsweg).
Voorrang verlenen
Het de betrokken bestuurders in staat stellen ongehinderd hun weg te vervolgen (RVV: artikel 1).
Het voorrang verlenen speelt zich af in een drietal fasen:
- fase 1: het naderen van de kruisende voorrangsweg: de voorrangsplichtige dient het kruispunt zodanig te naderen, dat bij de voorrangsgerechtigde het vertrouwen wordt gewekt dat hem voorrang wordt verleend;
- fase 2: het oprijden van de kruisende voorrangsweg: de voorrangsplichtige moet voldoende ruimte vrijlaten aan de voorrangsgerechtigde bestuurder;
- fase 3: het verlaten van het kruispunt: tussen het verlaten van het kruispuntsvlak door de voorrangsplichtige en het oprijden hiervan door de voorrangsgerechtigde moet voldoende tijd aanwezig zijn.
Het regelen van de voorrang met behulp van verkeerstekens op kruispunten geschiedt in principe door middel van de volgende maatregelen:
- op de (ondergeschikte) zijweg het verkeersteken B6 of eventueel B7 (verleen voorrang aan bestuurders op de kruisende weg) en haaientanden op het wegdek;
- op de hoofdweg: voorrangsweg met verkeersteken B1 of voorrangskruispunt met de verkeerstekens B3, B4 of B5.
De gebiedsontsluitingsweg is een voorrangsweg (geen voorrangskruispunten). Het toepassen van een voorrangsregeling met behulp van verkeerstekens geschiedt primair vanuit de hiërarchie van de wegenstructuur. Dit betekent dat bij een kruispunt tussen twee gebiedsontsluitingswegen zal moeten worden gekozen uit:
- Het toepassen van een rotonde, waarbij het verkeer op de rotonde voorrang geniet. Deze oplossing komt tegemoet aan de gelijkwaardigheid van beide kruisende gebiedsontsluitingswegen en heeft daarnaast vele andere voordelen.
- Het ondergeschikt maken van één van beide wegen. De weg met de hoogste allure, de hoogste intensiteiten of de hoogste werkelijke snelheden kan het beste als voorrangsweg worden gehandhaafd.
Bij een voorrangsregeling met verkeersborden kan in de regel niet worden volstaan met alleen het plaatsen van de voorgeschreven borden. Ook de vormgeving dient zodanig te zijn, dat de waarneming van de voorrangsverhouding op het kruispunt overeenkomt met de aldaar getroffen voorrangsregeling. De vormgeving ondersteunt de voorrangsregeling als duidelijk is, welke van de toeleidende wegen de voorrangsgerechtigde weg is en welke de zijweg. Dit is mogelijk door allureverschil tussen beide wegen te realiseren. Dit kan bijvoorbeeld door een (lange) middengeleider in de hoofdweg en een verkeersdruppel in de zijweg aan te brengen.