Turbulentie
Turbulentie-afstanden zijn de afstanden vóór en na convergentie- en divergentiepunten waarover de verkeersafwikkeling, als gevolg van die convergentie- of divergentiepunten, afwijkt van de afwikkeling op een ongestoord wegvak.
Turbulentie kenmerkt zich onder meer door afwijkingen in volgtijd- en rijstrookverdeling. Bijbehorende gedragskenmerken zijn bijvoorbeeld remacties, uit wijkmanoeuvres en (anticiperende) rijstrookwisselingen.
Tabel 10-1 geeft een overzicht van de turbulentie-afstanden. Deze waarden zijn afgeleid uit de waarden van de 750 m en 150 m, zoals die zijn gevon den bij in- en uitvoegingen op autosnelwegen. Op regionale stroomwegen met 2×1 rijstrook kan een deel van de kenmerkende verkeersbewe gingen als gevolg van turbulentie (afwijkende rijstrookverdeling en rijstrookwisselingen) niet plaatsvinden. Dit betekent dat de gemeten turbulentie-afstanden mogelijk afwijken. Vooralsnog zijn geen gegevens beschikbaar voor de turbulentie-afstanden op 2×1- strooks stroomwegen en wordt ook voor dit weg type uitgegaan van de opgenomen waarden. Voor 2×2-strooks regionale stroomwegen mag worden aangenomen, dat wel een soortgelijk turbulentiebeeld optreedt als op autosnelwegen.
Tabel 10-1. Turbulentie-afstanden (in meters)
Ontwerpsnelheid (km/h) ligging wegvak | 90 | 70 | 50 | Meetpunt | |
Stroomopwaarts van | uitvoeging | 550 | 450 | 300 | spitse punt puntstuk |
Stroomafwaarts van | uitvoeging | 110 | 90 | 60 | spitse punt puntstuk |
Stroomopwaarts van | invoeging | 110 | 90 | 60 | spitse punt puntstuk |
Stroomafwaarts van | invoeging | 550 | 450 | 300 | spitse punt puntstuk |
Stroomopwaarts van | splitsing | 110 | 90 | 60 | begin blokmarkering |
Stroomafwaarts van | splitsing | 110 | 90 | 60 | spitse punt puntstuk |
Stroomopwaarts van | samenvoeging | 110 | 90 | 60 | spitse punt puntstuk |
Stroomafwaarts van | samenvoeging | 275 | 225 | 150 | spitse punt puntstuk |
Stroomopwaarts van | afstreping | 275 | 225 | 150 | begin verdrijfstrepen |
Stroomafwaarts van | afstreping | 110 | 90 | 60 | einde verdrijfstrepen |
Turbulentie vindt plaats voor en na een discontinuïteit. Het is uit oogpunt van een soepele verkeersafwikkeling niet wenselijk dat turbulentiezones van twee convergentiepunten elkaar overlappen. Bij andere opeenvolgingen van discontinuïteiten mogen de turbulentiezones elkaar voor maximaal 50% overlappen. Om de minimale lengte van een wegvak tussen twee discontinuïteiten te kunnen bepalen, moeten dus twee turbulentie-afstanden worden gecombineerd.
De benodigde afstand uit oogpunt van turbulentie kan worden gevonden door:
- Te kijken in de rij ‘stroomafwaarts’ van het convergentie- of divergentiepunt, dat aan de te toetsen lengte voorafgaat (in rijrichting gezien).
- Te kijken in de rij ‘stroomopwaarts’ van het convergentie- of divergentiepunt, dat is gelegen aan het einde van de te toetsen lengte (in rijrichting gezien).
- Beide afstanden te combineren: bij twee convergentiepunten moeten de afstanden bij elkaar worden opgeteld. In alle andere gevallen kan de helft van de som van de twee waarden worden genomen.
Voorbeeld 1
De turbulentie- afstand op de hoofdrijbaan tussen een invoeging (convergentie) en een afstreping (convergentie) bedraagt 550 m + 275 m = 825 m.
Voorbeeld 2
De turbulentie-afstand op de hoofdrijbaan tussen een uitvoeging (divergentie) en een invoeging (convergentie) bedraagt (110 m + 110 m)/2 = 110 m.