Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Stroomwegen
Deze tekst is gepubliceerd op 04-10-11

Verkanting

De verkanting bedraagt minimaal 2,5% voor een goede waterafvoer. Bij toepassing van zoab is 2% vaak voldoende.
Verkanting
Dwarshelling van het oppervlak van de verharding in een horizontale boog die oploopt naar de buitenzijde van de boog ter compensatie van de middelpuntvliedende kracht op rijdende voertuigen.

Ook bij horizontale rechtstanden is dus sprake van een dwarshelling. Indien nodig worden in horizontale bogen grotere verkantingen toegepast:
  • om een deel van de middelpuntvliedende krachten op te vangen (geldt alleen voor positieve verkanting);
  • om de zichtbaarheid van de boog te verbeteren.
Om de continuïteit van het wegbeeld te bevorderen wordt bij een gekozen ontwerpsnelheid aan een relatief krappe boog een evenredig grote verkanting gegeven. Door de evenredigheid tussen boogstraal en verkanting wordt de inschatting van de boog ondersteund (paragraaf 8.3.3).
Eisen aan de verkanting
Minimale verkanting bedraagt 2,5% voor de waterafvoer. Gelet op de gewenste grootte van de boogstraal wordt op hoofdrijbanen een maximale verkanting van 5% aangehouden. Een dergelijke verkanting in een regionale stroomweg wordt echter afgeraden (vloeiend wegverloop afgestemd op de functie). Op verbindingswegen van ongelijkvloerse aansluitingen kan eventueel een verkanting van maximaal 5% à 7% worden gerealiseerd.
Tegenverkanting
Het toepassen van een tegenverkanting of negatieve verkanting in bogen is tot een bepaalde grootte van Rh af te raden, maar kan noodzakelijk zijn in geval van onvoldoende lengte (overgang - verkanting - overgang), bij werken in uitvoering of bij de gefaseerde aanleg van een regionale stroomweg.
Tegenverkanting
De aflopende dwarshelling naar de buitenzijde van de boog (biedt geen compensatie aan de middelpuntvliedende kracht op de rijdende voertuigen).

Zowel de minimale tegenverkanting (afwatering) als de maximale tegenverkanting (omdat de tegenverkanting geen compensatie biedt aan de middelpuntvliedende kracht op de rijdende voertuigen) bedraagt −2,5%. In tabel 8-17 wordt aangegeven bij welke minimale boogstralen tegenverkanting kan worden toegepast. In hoofdrijbanen van regionale stroomwegen zijn echter in verband met een vloeiend tracé ruimere stralen gewenst.
Tabel 8-17. Minimale boogstraal afhankelijk van de ontwerpsnelheid bij een tegenverkanting van −2,5%
V
0
(km/h)
R
h gewenst
(m)
R
h dynamisch
(m)
90 2.000 600
80 1.400 425
70 800 30
60 600 200
50 300 130
Per snelheidsklasse zijn twee waarden opgenomen. De hoogste Rh gewenst is de streefwaarde. Vanwege de verkeersveiligheid is het ongewenst kleinere bogen met een negatieve verkanting toe te passen. In tijdelijke situaties bijvoorbeeld bij gefaseerde aanleg of reconstructie van een regionale stroomweg kan gebruik worden gemaakt van de minimale waarden (Rh dynamisch). Deze zijn gebaseerd op voertuigdynamische eisen.
Relatie tussen verkanting en boogstraal
Indien de ontwerpsnelheid van de boog en de boogstraal bekend zijn, kan de aan te brengen positieve verkanting worden bepaald met behulp van figuur 8-10.
Hierbij speelt de verhouding tussen de rijsnelheid in de boog en die op het voorafgaande wegelement een rol. Er zal zo goed mogelijk rekening moeten worden gehouden met de te verwachten rijsnelheden.
Er kunnen twee situaties worden onderscheiden:
  • De boog vraagt om aanpassing van de feitelijke rijsnelheid bijvoorbeeld als een krappe boog vanaf de hoofdrijbaan wordt opgereden. Extra verkanting is noodzakelijk, zodat de boog beter ‘opvalt’ in het wegbeeld.
  • De boog vraagt geen aanpassing van de feitelijke rijsnelheid. Hierbij is de ontwerpsnelheid van de boog gelijk aan de snelheid op het voorgaande weggedeelte.
In het gebied waar de verkanting 2,5% tot 5% bedraagt, is de zichtbaarheid maatgevend voor de keuze van de verkanting. Voor waarden van de verkanting > 5% is de voertuigdynamica maatgevend.
[ link ]

Figuur 8-10. Relaties tussen horizontale boog, verkanting en ontwerpsnelheid

Eis aan ruimtelijke helling
Bij de keuze van een boogstraal met bijbehorende verkanting dient tegen overschrijding van de maximale ruimtelijke helling te worden gewaakt. Dit geldt met name bij de combinatie van horizontale bogen met verticale hellingen, maar ook bij horizontale rechtstanden in hellingen.
Ruimtelijke helling
De resultante van langs- en dwarshelling van de weg.

De ruimtelijke helling in een bepaald punt is gelijk aan de wortel van de som der kwadraten van beide hellingspercentages.
De ruimtelijke helling dient zodanig te zijn dat er geen gevaar ontstaat voor afglijden van het voertuig:
  • hoofdrijbaan: maximaal toelaatbare ruimtelijke helling 7%;
  • overige rijbanen: maximaal toelaatbare ruimtelijke helling 8%, in uitzonderingsgevallen 9%.