Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Stroomwegen
Deze tekst is gepubliceerd op 04-10-11

Wegbeeld

Bij de beoordeling van het wegbeeld zijn, uitgaande van de weggebruiker, een aantal aspecten van belang. Het wegbeeld kan zowel een geleidende als misleidende rol spelen. Vooral bij combinaties van horizontaal en verticaal alignement dient aan het wegbeeld bijzondere aandacht te worden besteed. Van belang is om het landschap hier bij als hulpmiddel te gebruiken.
Wegbeeld
Het totaal aan visuele informatie dat een weggebruiker op enig moment waarneemt uit het verloop van de weg, uit de richting en uitrusting daarvan, en uit de directe omgevnig van de weg.

Geleiding en misleiding in het wegbeeld
Een belangrijke eis is, dat de weg zo wordt ontworpen dat de weggebruiker uit het voor hem zicht bare weggedeelte wordt geïnformeerd over het verdere verloop van de weg en niet misleid wordt. Dit is zowel van betekenis voor de vormgeving in het groot (waarneming over verscheidene honderden meters) als voor de zo genoemde micro-vormgeving die betrekking heeft op onder meer de verbredingen en versmallingen van de rijbaan, de aansluitingen, uitrijstroken enzovoort. Bij beeldbepalende elementen over grote lengte in de berm (bijvoorbeeld geluidsbeperkende voorzieningen) gaat de voorkeur uit naar een constante afstand en hoogte van deze elementen ten opzichte van de rijbaan.
Uit praktijksituaties en onderzoeken is gebleken dat door het samenspel van horizontaal en verticaal alignement misleidende wegbeelden kunnen ontstaan. Hierdoor kunnen bogen verkeerd worden ingeschat.
De inrichting van de wegomgeving (landschap) kan voor de weggebruiker een ondersteuning zijn bij het verzamelen van informatie, het oriënteren (routekeuze) en bij het opvijzelen van het attentieniveau door een aantrekkelijke omgeving aan te bieden (Basiscriteria).
Uitgangspunten bij de combinatie van horizontaal en verticaal alignement
Indien in het verticaal alignement hoogteverschillen moeten worden overwonnen, zoals bij ongelijkvloerse kruisingen met andere wegen, spoorwegen, kanalen of rivieren of vanwege de terreinomstandigheden, dient aan de combinatie tussen horizontaal en verticaal alignement bijzondere aandacht besteed te worden.
Hoogteverschillen in een wegontwerp brengen met zich mee, dat de weg op bepaalde posities over grote lengte kan worden overzien. Grote zichtlengten, waarbij meer van deze ruimtelijke elementen tegelijkertijd kunnen worden overzien, stellen hoge eisen aan een juiste afstemming van horizontaal en verticaal ontwerp onderling.
Zowel voor het horizontale, verticale als het ruimtelijke element zijn aanwijzingen te geven hoe aan die eisen kan worden voldaan. De aanwijzingen voor een goede vormgeving zijn samengevat in de volgende regels.
Verticale holle boogstralen in combinatie met kleine horizontale boogstralen (kleiner dan 500 m) kunnen ertoe leiden dat de horizontale straal groter wordt ingeschat dan hij in werkelijkheid is. Indien een horizontale boog samenvalt met een holle boog in het lengteprofiel, verdient het aanbeveling de straal van de verticale boog ten minste 5 á 10 maal zo groot te kiezen als de straal van de horizontale boog. Indien aan deze voor waarde niet kan worden voldaan, is een (perspectivisch) onderzoek van het wegbeeld ter plaatse aan te raden. Indien Rv < 5 · Rh is, over heerst in het wegbeeld de holle boog.
Er moet extra aan dacht wor den besteed aan de ruimtelijke vorm wanneer combinaties van minima van horizontale en verticale bogen worden toegepast.
Verticale bolle boogstralen kunnen in combinatie met horizontale boogstralen tot gevaarlijke situaties leiden, indien elke afzonderlijke boogstraal net voldoet aan de door de ontwerpsnelheid gestelde eisen. De horizontale boog wordt dan krapper ingeschat dan deze in werkelijkheid is. Veelal wordt één van beide minimaal 20% ruimer gekozen.
De aanpassing aan de verticale vormen van het landschap moet niet te ver worden doorgevoerd. Volgt men in een geaccidenteerd landschap zolang mogelijk het terrein, dan bestaat de kans dat het beeld van de weg uiteenvalt in een aantal onsamenhangende stukken. Bij wegen in ingraving moet aan dacht wor den besteed aan de zijdelingse aansluiting van de weg aan het landschap. Worden de belopen gevormd door platte vlakken dan zal dit een weinig fraai wegbeeld opleveren. Het is gewenst het talud aan de bovenzijde af te ronden zodat een goede overgang naar een hoger gelegen terrein wordt verkregen. Wordt bovendien het talud niet overal een zelfde helling gegeven, dan zal het strakke beeld van de door snijding worden verzacht.
Voor een vloeiend verloop is het noodzakelijk de tangentpunten van de horizontale en verticale bogen te laten samenvallen, waarbij de beide bogen eveneens gelijktijdig optreden. Indien de tangentpunten niet min of meer samenvallen, ontstaat de indruk van een tegenboog. Indien de tangentpunten niet kunnen samenvallen, kunnen deze tot circa 1/4 van de booglengte worden verschoven. Verschuiving tot de helft levert visueel een bijzonder slecht resultaat op.
Wanneer een horizontale boog vooraf wordt gegaan door een overgangsboog, moet het tangentpunt van de verticale boog het liefst tot halverwege de overgangsboogliggen. Is het niet mogelijk de bogen te laten samenvallen dan verdient het aanbeveling in elk geval de tangentpunten van de bogen te laten samenvallen, waarbij de bogen elkaar opvolgen. Perspectivisch onderzoek naar de ruimtelijke vormgeving is dan wel gewenst.
Voor het bewerkstelligen van een rustiger wegbeeld verdient het aanbeveling te streven naar een beperking van het aantal ruimtelijke elementen. Dit kan bereikt worden door de afzonderlijke elementen van horizontaal en verticaal alignement zoveel mogelijk te laten samenvallen. De ervaring heeft geleerd dat de aanwezigheid van meer dan drie à vier ruimtelijke elementen tegelijk in het wegbeeld storend is.