1.3 Oorzaak bentonietinsluitingen
De oorzaak van het lek bij voeg 89/90 wordt toegeschreven aan een achtergebleven voegplank in combinatie met een mislukte mitigerende maatregel (jetgrout kolom) aan de buitenzijde van de desbetreffende voeg.
De oorzaak van de bentonietinsluitingen, waaronder die bij voeg 69/70, is niet exact bekend. Wel kan geconcludeerd worden dat de kwaliteit van de diepwanden bij (vooral de westzijde van) station VZG slechter is dan bij station RKN en CTB. Een verschil tussen de diepwand aan de westzijde van station VZG en de overige diepwanden van de drie stations is dat de graafbentoniet bij de westzijde van station VZG vervangen werd door schone bentoniet voor het afhangen van de wapeningskorf, terwijl bij de overige diepwanden de graafbentoniet door de ontzander ging totdat het maximale zandpercentage conform bestek bereikt werd. Er zijn echter geen aanwijzingen dat dit verschil in uitvoeringswijze heeft bijgedragen aan het ogenschijnlijke verschil in de kwaliteit van de diepwanden.
De wapeningskorven zijn voor een kleinere maximale korrelgrootte van het beton ontworpen dan de maximale korrelgrootte die uiteindelijk in nagenoeg de gehele uitvoeringsperiode is toegepast. Het verhogen van het gehalte grove delen in het gebruikte beton in relatie tot de dichtheid van de wapeningskorven kan nadelig zijn voor de doorstroming van beton en dus de kwaliteit van de diepwand. Dit (ontwerp)aspect speelde echter niet alleen bij VZG, maar ook bij RKN en CTB. De kwaliteit van de diepwanden bij de twee laatst genoemde stations is duidelijk beter, zodat de relatie betonsamenstelling – maaswijdte niet als de hoofdoorzaak van de slechtere kwaliteit van de diepwanden bij VZG kan worden gezien. De relatie betonsamenstelling – maaswijdte kan mogelijk wel in combinatie met de hieronder genoemde uitvoeringsaspecten hebben bijgedragen aan de slechtere kwaliteit.
Waarschijnlijk zijn de bentonietinsluitingen (met name aangetroffen bij station VZG) ontstaan door een aantal niet optimale omstandigheden c.q. gebeurtenissen tijdens de vervaardiging van de diepwand. Het gaat hierbij om vertragingen na het verwijderen van de stopeinden (maar voor het storten van het beton), aantasting van de bentoniet door softmix / MIP waardoor deze te viskeus werd (bij CTB is geen softmix / MIP gebruikt en speelt dit niet), scheefstand van de stopeinden, zorgvuldigheid tijdens het graven van de sleuf of het niet optimaal opschonen van de bentoniet met de pomp in de sleuf.
Daarnaast maakte de aannemer ook melding van achtergebleven houten palen in het traject van de diepwanden waardoor vervuiling van de bentoniet met hout optrad en bijgevolg verstoppingen in pompen en leidingen. Dit verlengde in voorkomende gevallen de uitvoeringsduur en belemmerde een normale voortgang.
Ten gevolge van (een combinatie van) bovengenoemde oorzaken kon tijdens het betonneren vervolgens de bentoniet niet overal verdrongen worden door beton (zie figuur 1.2B) hetgeen heeft geresulteerd in bentonietinsluitingen (zie figuur1.2C).
[ link ]
Figuur 1.2. Ontstaan van een bentonietinsluiting