6.2.1. Situatie in België
Normen en richtlijnen
Het geotechnisch ontwerp in België wordt beschreven in deel 1 van Eurocode 7, - NBN EN 1997 – Deel 1 Algemene regels (+AC: 2009) -, en in de Belgische nationale bijlage NBN EN 1997-1 ANB:2014.
Voor de geotechnische rekenmethodiek van kerende constructies en van het axiale verticaal draagvermogen verwijst de Belgische nationale bijlage (ANB) respectievelijk naar:
- “De richtlijnen voor de toepassing van de Eurocode 7 in België: het grondmechanisch ontwerp van kerende constructies”. Een voorlopige versie van dit document werd verspreid door (BGGG, 2015b). In de loop van 2016 zal dit document officieel uitgegeven worden als een WTCB publicatie.
- “De richtlijnen voor de toepassing van de Eurocode 7 in België. Deel 1: het grondmechanisch ontwerp in de uiterste grenstoestand van axiaal op druk belaste funderingspalen”. WTCB Rapport nr. 12 (WTCB, 2009).
Voor de algemene grondslagen en de bepaling van de belastingen zijn respectievelijk Eurocode 0 (EN-1990 en nationale bijlagen) en Eurocode 1 (EN 1991-1-1 t.e.m. EN 1991-2 inclusief nationale bijlagen) van toepassing.
Voor wat de structurele berekening betreft, zijn de structurele Eurocodes en hun nationale bijlagen van toepassing, meer bepaald EN 1992-1-1, EN 1993-5 en EN 1994-1-1.
Algemene richtlijnen met betrekking tot beschoeiingstechnieken en aandachtspunten bij de uitvoering en het ontwerp zijn eveneens gegeven in het “Handboek beschoeiingen, draft versie 13 juni 2013” (BGGG, 2013). Algemene richtlijnen in verband met grondwaterverlagingen zijn opgenomen in de “Richtlijn Bemalingen” (Van Calster e.a., 2009).
Toetsing en ontwerpbenadering
Het geotechnisch ontwerp van een kerende constructie bestaat uit het toetsen van de stabiliteit en de vervormingen. Grenstoestanden die kunnen optreden en dus getoetst dienen te worden zijn:
- het bezwijken van de keerwand door overschrijding van de grondweerstand, door het structureel bezwijken van de wand of door het bezwijken van één of meerdere anker(s) of stempel(s);
- het falen van de verankering door bezwijken van de grond langs een hoog gelegen recht glijvlak (Kranz-stabiliteit);
- het optreden van grondbreuk (in slappe gronden);
- het verlies van de totale stabiliteit;
- het bezwijken t.g.v. hydraulische gradiënten, bv. inwendige erosie (piping), verlies van korrelspanningen, het opdrijven van een waterafsluitende laag;
- vervormingen van de keerwand en het achtergelegen grondmassief.
In (BGGG, 2015b) wordt de rekenmethodiek gegeven voor de bezwijkmechanismen in de klassen GEO en STR. Hierbij dient ieder bezwijkmechanisme berekend te worden naar zijn uiterste grenstoestand (UGT), waarbij Ed < Rd en zijn gebruiksgrenstoestand GGT (= bruikbaarheidsgrenstoestand BGT - NL), waarbij Ed < Cd met,
- Ed de rekenwaarde van de (effecten) van de acties;
- Rd de rekenwaarde van de weerstand;
- Cd de grenswaarde voor de rekenwaarde van een belastingseffect.
In België gebeurt de berekening van de UGT volgens ontwerpbenadering 1 (DA 1). In (BGGG, 2015b) worden richtlijnen gegeven voor het bepalen van:
- de rekenwaarde van de belastingen Fd = γF.Frep,
- de rekenwaarde van de grondparameters Xd = Xk/γM,
- de rekenwaarde van de constructieve parameters;
- de rekenwaarde van het uitgravingspeil;
- de rekenwaarde van het waterpeil;
- de karakteristieke waarden van geotechnische parameters: de cohesie c’, de wrijvingshoek φ’, de ongedraineerde cohesie cu, de wrijvingshoek grond-wand δ, de horizontale beddingsconstante kh, de elasticiteitsmodulus E, en de coëfficiënt van Poisson.
De partiële veiligheidsfactoren γF en γM zijn samengevat in I - Tabel 6.1.
I - Tabel 6.1. Partiële veiligheidsfactoren bij de berekening UGT (DA 1/1 en DA 1/2) en GGT voor berekeningen van beschoeiingen uit geotechnische categorie 2 – RK2. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Volgens EN 1990 is het in bepaalde omstandigheden en mits verantwoording toegelaten om met afwijkende partiële veiligheidsfactoren te rekenen indien men een hogere betrouwbaarheid of een lagere betrouwbaarheid van de beschoeiing verwacht/toelaat. In België zijn er drie risicoklassen gedefinieerd: RK1, RK2 en RK3. Voor het bepalen van de risicoklasse van een beschoeiing kan men zich eventueel inspireren op het voorstel van beoordelingsmethodiek in de informatieve bijlage 1 van WTCB (2016).
In principe dient het bestek aan te geven in welke risicoklasse een welbepaalde beschoeiing ondergebracht kan worden. Indien in het bestek hieromtrent geen informatie is opgenomen, dient men er vanuit te gaan dat de beschoeiing behoort tot risicoklasse 2 (partiële veiligheidscoëfficiënten uit I - Tabel 6.1).
Voor het uitvoeren van de wandberekening komen verenmodellen, eindige elementen of eindige differentie methoden in aanmerking.
Bij het verenmodel is het rekenschema gebaseerd op ontwerpbenadering 1 uit Eurocode 7, deel 1. De berekening gebeurt als volgt (schematisch weergegeven in figuur 6.2):
- Een startberekening van de wand in UGT-DA1/2 voor de meest bepalende fase, ter bepaling van de vereiste wandlengte (steek). Hierbij wordt het criterium gehanteerd dat de passieve weerstand maximaal voor 100% wordt gemobiliseerd.
- Voor alle fasen: een vereenvoudigde berekening voor het dimensioneren van de wand en de horizontale ondersteuning, met de factoren van de GGT en met een factor αver gelijk aan 1,11*1 die toegepast wordt op de variabele lasten. Uit deze berekeningen worden voor de verschillende fasen de volgende waarden afgeleid:
- door vermenigvuldiging met een factor 1,351*:
de rekenwaarden in UGT DA1/1 van de anker- en stempelkrachten (Fa,1), verder te hanteren voor de structurele en grondmechanische dimensionering;- door vermenigvuldiging met een factor 1,351*:
de rekenwaarden in UGT DA1/1 van de snedekrachten, verder te hanteren voor de structurele dimensionering van de wand; - Uit de GGT-berekeningen worden voor de verschillende fasen de volgende waarden afgeleid:
- de wandvervormingen, verplaatsingen, anker- en stempelkrachten (Fa,2).
1* Waarden voor RK 2; in geval van RK 1 mogen en RK 3 moeten aandere waarden worden toegepast
Bij toepassing van eindige elementen of eindige differentie modellen worden voor het dimensioneren van de wand en de horizontale ondersteuning alle fasen doorgerekend met de factoren van de GGT en met de factor αver gelijk aan 1,1 waarmee de variabele lasten vermenigvuldigd dienen te worden. Op dezelfde manier als bij het verenmodel worden voor iedere fase anker- of stempelkrachten en de snedekrachten (M, N, Q) geverifieerd. Op de maatgevende fase wordt een φ-c reductie toegepast, waarbij een veiligheid van minimum 1,251* dient te worden gehaald.
Vervolgens wordt voor alle fasen een GGT berekening uitgevoerd, om de toelaatbare vervormingen en verplaatsingen te beoordelen.
Vervolgens wordt voor alle fasen een GGT berekening uitgevoerd, om de toelaatbare vervormingen en verplaatsingen te beoordelen.
*: Waarden voor RK 2; in geval van RK 1 mogen en RK 3 moeten aandere waarden worden toegepast
I - Fig. 6.2. Vereenvoudigd rekenschema bij een verenmodel voor het rekenen doorheen de verschillende fasen (gebaseerd op ontwerpbenadering 1 van de EC7).
Ontwerpaanpak
Voor het ontwerp van beschoeiingen met een verenmodel kan in België het volgende stappenplan gevolgd worden:
|
Bij toepassing van eindige elementen of eindige differentie modellen worden voor het dimensioneren van de wand en de horizontale ondersteuning alle fasen doorgerekend met de factoren van de GGT en met de factor αver gelijk aan 1,11* waarmee de variabele lasten vermenigvuldigd dienen te worden. Op dezelfde manier als bij het verenmodel worden voor iedere fase anker- of stempelkrachten en de snedekrachten (M, N, Q) geverifieerd. Op de maatgevende fase wordt een φ-c reductie toegepast, waarbij een veiligheid van minimum 1,251* dient te worden gehaald.
Vervolgens wordt voor alle fasen een GGT-berekening uitgevoerd om de toelaatbaarheid van vervormingen en verplaatsingen te beoordelen.
1* Waarden voor RK 2; in geval van RK 1 mogen en RK 3 moeten aandere waarden worden toegepast