Constructie-opbouw en laagdikte

Voor analyses in het kader van onderhoud aan asfaltverhardingen volgens CROW-publicatie 210 ‘Richtlijn omgaan met vrijgekomen asfalt’ [55] moet van te onderzoeken asfaltkernen de laagopbouw worden bepaald en gekarakteriseerd. Bij uitvoering conform Proef 77.1 van de Standaard RAW Bepalingen wordt een plak in de lengterichting van het monster of boorkern gezaagd. Na droging wordt de laagopbouw bepaald en de cumulatieve laagdikte bepaald. Als een cilinder schade vertoont, bijvoorbeeld uiteengevallen lagen, losliggende lagen of scheuren, dan mag de totale dikte van de asfaltconstructie worden afgeleid uit de meting in het boorgat.

De asfaltmengsels worden gekarakteriseerd door vermelding van de verschillende asfalttypen en asfaltsoorten. Hierbij worden de oude hoofdgroepen gebruikt (GAB, STAB, OAB, DAB, ZOAB, enzovoort). Per laag wordt een schatting van de nominale korrelgrootte aangegeven. De aanduiding van mengseltype, nominale korrelgrootte en kleur zijn hulpmiddelen om te bepalen of over de lengterichting van een wegvak sprake is van verschillende mengsels met mogelijk verschil in PAK-gehalte.

De rapportage bestaat ten minste uit een tabel met de volgende onderdelen:

• Codering cilinder;
• Classificatie in de vorm van asfalttype en asfaltsoort (DAB 0/16, STAB 0/22, enzovoort);
• Indien noodzakelijk: aanduiding verschil in steensoorten in doorgaande lagen (op min of meer gelijke diepteligging) met dezelfde classificatie;
• Individuele laagdikten en cumulatieve laagdikte vanaf de bovenkant van de cilinder;
• Indien aanwezig de waargenomen schade in de betreffende cilinder;
• Foto van de cilinder.