Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Asfalt in de weg- en waterbouw
Deze tekst is gepubliceerd op 23-12-20

Droge remvertraging middels meting onder verkeer

Op een nieuw wegdek, waarbij het mineraal aggregaat aan het wegoppervlak nog is omhuld met bitumen, bestaat bij een noodstop met blokkerende wielen de kans dat er zoveel warmte in het bandcontactvlak ontstaat, dat het bitumen gaat smelten en als een glijlaag gaat werken (bituplaning). De remweg wordt hierdoor langer en de auto is minder goed bestuurbaar. Om deze reden wordt in Nederland op nieuwe open asfaltwegdekken de droge remvertraging (ook droge stroefheid genoemd) gemeten.
De droge remvertraging werd vanaf midden jaren negentig in Nederland gemeten door het uitvoeren van zogenoemde ‘remproeven’. Hierbij maakte een meetauto met uitgeschakelde ABS vanaf 80 km/h een noodstop. Tijdens de noodstop werd de remvertraging geregistreerd. De remproef had als nadeel dat de metingen alleen achter een verkeersafzetting of op een afgesloten weg konden worden uitgevoerd. Voor een enkele meting was ten minste een 300 m lang vak in rechtstand nodig plus de benodigde aanloop- en afvoerlengte. Vanwege een aantal (bijna) ongelukken met de meting is een alternatieve methode ontwikkeld die onder verkeer kon worden uitgevoerd.
Bij de meting van de droge remvertraging onder verkeer (MOV-meetmethode) conform het Rijkswaterstaat-protocol [145] wordt de remvertraging met een meetaanhanger bij een snelheid van 70 km/h onder verkeer gemeten. Het daarvoor gebruikte meetsysteem is hetzelfde meetsysteem als voor de natte stroefheid met 86% vertraagd wiel (zie 15.5.2). Bij de uitvoering van de proef gelden wel andere instellingen.
Het meetwiel is voorzien van een ongeprofileerde PIARC meetband (165R15) met een bandenspanning van 200 kPa en statische wielbelasting van 1962 N. Tijdens de meting wordt de meetband van de meetaanhanger telkens korte tijd geblokkeerd (100% vertraagd wiel) en over een afstand van minimaal 24 m het wegdek getrokken, waarbij de laatste 12 m de feitelijke meetlengte is waarover de wrijvingscoëfficiënt wordt bepaald en de remvertraging wordt berekend. Tabel 55 geeft aan hoeveel metingen over 12 m meetlengte moeten worden uitgevoerd op een wegvak.
Tabel 55 Aantal metingen over 12 m bij in MOV-methode
Wegvaklengte (m) Minimaal aantal metingen
korter dan 20 meting niet mogelijk
20 - 50 1
50 - 100 2
100 - 200 4
200 - 350 7
350 - 700 eenmaal per 50 m
700 - 1500 eenmaal per 100 m
langer dan 1500 eenmaal per 200 m
De meting wordt uitgevoerd in het rechter rijspoor, tenzij dat niet mogelijk is; in dat geval wordt gemeten in het linker rijspoor. De metingen mogen niet worden uitgevoerd op een nat wegdek. De wegdektemperatuur moet liggen tussen 2°C en 45°C en de luchttemperatuur tussen 2°C en 30°C. CROW organiseert periodiek een ringonderzoek ter bepaling van de juistheid en precisie van de meetsystemen.