Meting stroefheid op vliegvelden
Voor metingen van de stroefheid van verhardingen op vliegvelden zijn de meetmethoden en eisen van ICAO Annex 14 [124] van kracht. Bij stroefheidsmetingen op vliegvelden wordt onderscheid gemaakt tussen metingen om reden van beheer en metingen voor operationele doeleinden. Bij de eerste soort zijn de metingen zowel qua meetvoertuig als meetprincipe vergelijkbaar met de natte stroefheidsmetingen op wegen, dat wil zeggen dat een waterfilm voor de meetband wordt gespoten. Dat is niet het geval bij metingen om operationele redenen. Bij operationele metingen meet het meetwiel door de laag sneeuw, slush of ijs die op een start- en landingsbaan ligt. De meting wordt uitgevoerd om zekerheid te krijgen of vliegtuigen veilig kunnen landen.
Het meetvoertuig, dat in een auto kan zijn gemonteerd (zie Figuur 216) of op een aanhanger, spuit een waterfilm met een dikte van 1 mm, berekend op een theoretisch textuurloos oppervlak, voor de meetband. ICAO staat een beperkte set van verschillende meetsystemen toe. De systemen verschillen in tal van aspecten van elkaar, reden waarom per systeem een norm is opgesteld (NEN-EN 13036-serie) en ICAO per systeem en meetsnelheid interventiewaarden voor nieuwe verhardingen, onderhoudsniveau en minimum niveau heeft gespecificeerd.
[ link ]
Figuur 216 Stroefheidsmeting met een Airport Surface Friction Tester
De metingen worden uitgevoerd bij een snelheid van 65 km/h en 95 km/h. De dwarspositie van de meetlijn wordt gebaseerd op het type en de vloot aan vliegtuigen die op een luchthaven opereren. De meetlijn ligt op 3 m van de centreline voor narrow-body vliegtuigen en 6 m voor wide-body vliegtuigen.