Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Karakteriseren van dunne asfaltdeklagen
Deze tekst is gepubliceerd op 22-05-15

Rafelingsweerstand

Belang en achtergronden
Naar verwachting is rafeling (steenverlies uit het asfalt) het maatgevende schadebeeld bij de meeste DAD-producten, zeker bij de producten die speciaal gericht zijn op geluidsreductie. De (meestal kortdurende) ervaringen tot nu toe komen overeen met deze verwachting.
Bij rafeling kunnen verschillende processen een rol spelen, en vaak gelijktijdig en in onderlinge interactie. Dit zijn:
  • Veroudering van het bitumen onder invloed van zuurstof, warmte en ultraviolette (UV) straling. Hierdoor wordt de treksterkte van het bitumen hoger, maar de breukrek lager, waarbij het laatste meestal maatgevend is. Het bitumen wordt dus brosser.
  • Vermoeiing van het bitumen onder invloed van herhaalde lastwisselingen (verkeerslasten, uitzetting en krimp door dagelijkse temperatuurwisselingen, vorst-dooicycli).
  • Verbrossing van het bitumen bij lage temperaturen.
  • ‘Stripping’ oftewel het losweken van de hechting tussen bitumen en steen onder invloed van water. Dit proces wordt versterkt door dooizouten.
  • Chemische aantasting door zuren en basen uit rottende bladeren of aangereden dieren (kadavers).
  • Mechanische beschadiging, bijvoorbeeld door velgen (na een klapband), gevallen of slepende lading, ongevallen of sneeuwschuivers.
Relatie met andere eigenschappen
De rafelingsweerstand houdt met name verband met:
  • treksterkte/breukrek;
  • scheurweerstand;
  • vorstgevoeligheid;
  • strippinggevoeligheid;
  • verouderingsgevoeligheid;
  • vermoeiingsweerstand/healing.
Meetmethode
Voor de bepaling van de rafelingsweerstand bestaat volgens de werkgroep helaas nog geen goede beproevingsmethode. De verklaring hangt samen met de volgende aspecten:
  • Vrijwel alle (mechanische) proeven worden normaliter uitgevoerd op ‘nieuw’ materiaal, terwijl bij rafeling juist allerlei tijdgebonden aspecten een rol spelen, zoals vermoeiing (zowel mechanisch als thermisch), veroudering, stripping en vorst/dooischade. Zolang die tijdgebonden aspecten niet worden meegenomen, geven alle (mechanische) rafelingsproeven alleen een indruk van de initiële rafelingsweerstand en niet van het langetermijngedrag.
  • Omdat de precieze aard en de achterliggende mechanismen van het rafelingsproces nog niet geheel bekend zijn, is er geen consensus over de toe te passen mechanismen in versnelde beproeving.
  • In veel beschikbare proeven worden belastingsmechanismen gebruikt (zoals verbrijzeling door ‘gooien’ met asfaltkernen in een trommel of ‘stuiteren’ door stalen kogels op het asfaltoppervlak), die weinig representatief zijn voor de praktijk.
  • Veel proeven hebben te kampen met grote spreidingen in de resultaten, dus een slechte reproduceerbaarheid, en mede daardoor ook een gering onderscheidend vermogen.
Om deze redenen heeft de werkgroep geen ‘echte’ rafelingsproeven opgenomen in het PIB, maar alleen enkele indicatieve proeven/berekeningen, te weten:
  • de splijtproef;
  • de berekende ‘gemiddelde’ filmdikte van bitumen, mortel en mastiek.
Beide worden hierna toegelicht.
Daarnaast spelen de PIB-vakken, die na minimaal twee jaar gebruik worden geïnspecteerd, voor de werkgroep een belangrijke rol voor het verkrijgen van vertrouwen in de rafelingsweerstand van een product. Ook de proeven voor vorstbestendigheid en strippinggevoeligheid geven een indruk van de rafelingsgevoeligheid (zie paragrafen 7.5 en 7.6).