1 Voorbereiding
Uitvoerder van protocol 1
De wegbeheerder (actor met verantwoordelijkheid) is meestal ook de uitvoerder (actor met een taak) van dit protocol, echter hij kan besluiten de uitvoering van (onderdelen van) dit protocol contractueel op te dragen aan derden (aannemer of adviesbureau).
In de tekst is voor de actor met een taak de term uitvoerder gebruikt.
In de tekst is voor de actor met een taak de term uitvoerder gebruikt.
Onderwerp en toepassingsgebied
In dit protocol is beschreven op welke wijze de uitvoerder kan aangeven waar asfalt vrij zal komen bij een voorgenomen of aangenomen werk.
Ook is in dit protocol beschreven hoe de uitvoerder het werk kan opdelen in overeenkomstige asfaltconstructies/wegvakken.
Daarnaast is in dit protocol beschreven welke gegevens van belang zijn voor de uitvoering van het onderzoek naar de samenstelling van het asfalt.
Ook is in dit protocol beschreven hoe de uitvoerder het werk kan opdelen in overeenkomstige asfaltconstructies/wegvakken.
Daarnaast is in dit protocol beschreven welke gegevens van belang zijn voor de uitvoering van het onderzoek naar de samenstelling van het asfalt.
Door historisch administratief onderzoek en inspectie wordt geïnventariseerd of er weggedeelten bestaan met een verhoogd risico op de aanwezigheid van teer. Dit worden bijzondere weggedeelten genoemd. Uit het dossier van het werk en de gegevensbestanden van beheerprogramma’s worden van belang zijnde gegevens over het werk verzameld, zoals aanleggegevens, gebruikte asfaltsoorten en opbouw. Alle gegevens die belangrijk zijn voor het beoordelen van de hergebruiksmogelijkheden (soorten en typen asfalt, combinatiedeklagen, asfaltwapening, hoog percentage thermoplast, gekleurd asfalt) zijn van belang voor de acceptant. Ook moet worden aangegeven hoe het boorwerk veilig kan worden uitgevoerd.
[ link ]
Figuur 2. Schematische weergave werkproces historisch onderzoek en inspectie
Vanaf 1995 is het niet meer toegestaan teerhoudend asfalt of teerhoudende bindmiddelen toe te passen in asfaltverhardingen.
Het jaartal 1995 heeft te maken met het in werking treden van een deel van het Bouwstoffenbesluit, in de plaats van het destijds vigerende IPO-interimbeleid Werken met secundaire grondstoffen.
Als de volledige asfaltverharding na 1994 is aangelegd, kan vrijwel zeker worden gesteld dat het asfalt teervrij is.
Een na 1994 aangelegde deklaag zegt niet genoeg; onderliggende asfaltlagen en kleeflagen kunnen voor 1995 zijn aangelegd en mogelijk teerhoudend zijn. Wanneer niet kan worden aangetoond dat het asfalt na 1994 is aangelegd, moet worden uitgegaan van asfalt dat mogelijk teerhoudend (teerverdacht) is.
Het jaartal 1995 heeft te maken met het in werking treden van een deel van het Bouwstoffenbesluit, in de plaats van het destijds vigerende IPO-interimbeleid Werken met secundaire grondstoffen.
Als de volledige asfaltverharding na 1994 is aangelegd, kan vrijwel zeker worden gesteld dat het asfalt teervrij is.
Een na 1994 aangelegde deklaag zegt niet genoeg; onderliggende asfaltlagen en kleeflagen kunnen voor 1995 zijn aangelegd en mogelijk teerhoudend zijn. Wanneer niet kan worden aangetoond dat het asfalt na 1994 is aangelegd, moet worden uitgegaan van asfalt dat mogelijk teerhoudend (teerverdacht) is.
Het resultaat van het uitvoeren van dit protocol is een rapportage waarin is aangegeven welke wegvakken door middel van boringen onderzocht dienen te worden in oppervlakte, lengte en breedte. Tevens moet de te onderzoeken diepte worden aangegeven. Als de te onderzoeken diepte niet van tevoren bekend is, is het raadzaam de volledige asfaltconstructie te onderzoeken. Daarnaast moeten zoveel mogelijk gegevens worden verstrekt over de constructieopbouw en de mogelijke ligging van teerverdachte lagen.
Werkproces 1
P.1.1 | Bepaal het weggedeelte of het werkterrein met te verwijderen asfalt |
P.1.1.1 | Geef op de tekening aan uit welk (weg)gedeelte asfalt vrijkomt of geef dit aan op lijsten met rijstroken en kilometrering. |
P.1.1.2 | Bepaal de oppervlakte van dit (weg)gedeelte. Geef de onderzoeksdiepte aan voor dit (weg)gedeelte. Het boren van kernen moet worden doorgezet tot ten minste 10 cm onder de opgegeven onderzoeksdiepte of tot aan de onderzijde van het asfalt en indien mogelijk en wenselijk worden gecombineerd met het boren van kernen uit de fundering. |
Toelichting:
De uitvoerder van stap P 1.1 geeft het gebied van de geplande werkzaamheden aan. Met deze stap begint het proces van onderzoek en verwijdering.
De dikte van de te verwijderen asfaltlaag is niet altijd vooraf bekend, omdat bijvoorbeeld eerst een verhardingsadvies moet worden opgesteld. In dat geval moet het onderzoek naar teer wachten op dit advies, of kan worden gekozen voor het onderzoeken van de gehele dikte.
Over een langere termijn gezien is het beter en goedkoper de gehele asfaltconstructie direct te onderzoeken, dan in een latere fase terug te moeten komen voor aanvullend onderzoek met alle daaraan verbonden extra kosten.
De uitvoerder van stap P 1.1 geeft het gebied van de geplande werkzaamheden aan. Met deze stap begint het proces van onderzoek en verwijdering.
De dikte van de te verwijderen asfaltlaag is niet altijd vooraf bekend, omdat bijvoorbeeld eerst een verhardingsadvies moet worden opgesteld. In dat geval moet het onderzoek naar teer wachten op dit advies, of kan worden gekozen voor het onderzoeken van de gehele dikte.
Over een langere termijn gezien is het beter en goedkoper de gehele asfaltconstructie direct te onderzoeken, dan in een latere fase terug te moeten komen voor aanvullend onderzoek met alle daaraan verbonden extra kosten.
P.1.2 | Voer het vooronderzoek uit |
P.1.2.1 | Inventariseer voor het betreffende weggedeelte of het werkterrein de volgende gegevens en vermeld van welke bron deze gegevens afkomstig zijn:
|
P.1.2.2 | Definieer de weggedeelten waar deze informatie op van toepassing is door deze aan te geven op de tekening of in de lijsten. |
P.1.2.3 | Ga zo nodig bij het Kadaster na waar mogelijke detectielussen, kabels en leidingen kunnen liggen (WION). Geef aan waar detectielussen en eventuele andere kabels en leidingen in het asfalt zitten. |
Toelichting:
In het historisch administratief onderzoek wordt nagegaan of in het verleden teerhoudende materialen zijn toegepast in een weggedeelte of dat voldoende informatie beschikbaar is om een geringe onderzoeksinspanning te rechtvaardigen. Mogelijke bronnen hierbij zijn:
In het historisch administratief onderzoek wordt nagegaan of in het verleden teerhoudende materialen zijn toegepast in een weggedeelte of dat voldoende informatie beschikbaar is om een geringe onderzoeksinspanning te rechtvaardigen. Mogelijke bronnen hierbij zijn:
- aanbestedingsdocumenten;
- bestekken van de aanleg van de weg of van uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden;
- opleverdossiers van uitgevoerde werkzaamheden;
- bewaard gebleven afleverbonnen van de asfaltproducent;
- (oud)medewerkers bij de wegbeheerder;
- lijst met producten waarin (in het verleden) teer is verwerkt (zie bijlage 3).
P.1.3 | Inspecteer het weggedeelte of het werkterrein |
P.1.3.1 | Inspecteer het gehele weggedeelte of het gehele werkterrein visueel en maak indien van belang foto’s van verschillende gedeelten. |
P.1.3.2 | Ga na op welke manier de onderzoekswerkzaamheden veilig kunnen worden uitgevoerd, of dat verkeersmaatregelen nodig zijn (V&G-plan uitvoeringsfase). |
Toelichting:
Inzake P 1.3.1
De visuele inspectie van het weggedeelte of het werkterrein is bedoeld om vast te stellen of de feitelijke situatie overeenkomt met de gedocumenteerde situatie. Bij deze inspectie moet worden gelet op diverse kenmerken en schadebeelden, zoals naden en overgangen in het asfalt, spoorvorming, scheuren en craquelé. Deze kunnen wijzen op afwijkende constructies, verschillen in diepteligging van (teerhoudende) asfaltlagen en mogelijke beperkingen bij selectief frezen (met name bij ernstige craquelé). Daarnaast moet gelet worden op het gebruik van de verschillende weggedeelten. Het is aan te bevelen van alle belangrijke kenmerken en schadebeelden foto’s te maken.
Inzake P 1.3.1
De visuele inspectie van het weggedeelte of het werkterrein is bedoeld om vast te stellen of de feitelijke situatie overeenkomt met de gedocumenteerde situatie. Bij deze inspectie moet worden gelet op diverse kenmerken en schadebeelden, zoals naden en overgangen in het asfalt, spoorvorming, scheuren en craquelé. Deze kunnen wijzen op afwijkende constructies, verschillen in diepteligging van (teerhoudende) asfaltlagen en mogelijke beperkingen bij selectief frezen (met name bij ernstige craquelé). Daarnaast moet gelet worden op het gebruik van de verschillende weggedeelten. Het is aan te bevelen van alle belangrijke kenmerken en schadebeelden foto’s te maken.
Inzake P 1.3.2
Voor het gebruik van wegafzettingen op autosnelwegen is CROW-publicatie 96a van toepassing, voor niet-autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom is CROW-publicatie 96b van toepassing. Bij autosnelwegen is de vigerende RWS-richtlijn voor verkeersmaatregelen bij wegwerkzaamheden op rijkswegen van toepassing.
Voor het gebruik van wegafzettingen op autosnelwegen is CROW-publicatie 96a van toepassing, voor niet-autosnelwegen en wegen binnen de bebouwde kom is CROW-publicatie 96b van toepassing. Bij autosnelwegen is de vigerende RWS-richtlijn voor verkeersmaatregelen bij wegwerkzaamheden op rijkswegen van toepassing.
P.1.4 | Bij asfalt dat (deels) is aangelegd voor 1995, of waarvan de aanlegdatum niet bekend is: geef bijzondere weggedeelten aan |
Als sprake is van asfaltconstructies die (deels) voor 1995 zijn aangelegd: | |
P.1.4.1 | Ga na of sprake is van bijzondere weggedeelten. |
P.1.4.2 | Geef deze bijzondere weggedeelten aan als apart onderzoeksvak op de tekeningen of op de lijsten. |
Bijzondere weggedeelten zijn gedefinieerd in bijlage 1.
Bij asfaltconstructies die (deels) zijn aangelegd voor 1995 en bij asfaltconstructies waarvan de aanlegdatum niet bekend is, moeten bijzondere weggedeelten apart worden aangegeven.
Bij deze bijzondere weggedeelten is mogelijk sprake van een andere constructie-opbouw en een verhoogde kans op de aanwezigheid van teerhoudend asfalt. In dit onderdeel van de procedure moet tevens worden vastgesteld of reparatievakken voor 1995 zijn aangelegd of na 1994. Als reparatievakken na 1994 zijn aangelegd, hoeven deze niet apart te worden onderzocht.
P.1.5 | Beoordeel of verder onderzoek nodig is, of dat sprake is van een uitzondering |
P.1.5.1 | Ga na of sprake is van een uitzondering en verder onderzoek aan boorkernen niet nodig of niet rendabel is. |
- Het gehele werk is dusdanig klein van omvang dat het goedkoper is om al het vrijkomend asfalt direct af te voeren als teerhoudend asfalt en geen onderzoek te laten uitvoeren.
- Voor al het vrijkomend asfalt is een bewijsmiddel als bedoeld in het Bouwstoffenbesluit of het Besluit bodemkwaliteit met weegbonnen beschikbaar.
- Bij een autosnelweg wordt uitsluitend de deklaag van ZOAB vervangen.
Inzake 1
Bij zeer kleine werken waar asfalt vrijkomt, wordt een afwijkende verwijderings- en onderzoeksstrategie aangehouden. Als de totale hoeveelheid asfalt die vrijkomt uit het werk minder is dan ongeveer 25 ton, is het niet noodzakelijk het gehele onderzoek uit te voeren. Het is in dat geval goedkoper en eenvoudiger om het vrijkomend asfalt als mogelijk teerhoudend aan te merken en al het asfalt zonder onderzoek direct af te geven aan een thermische verwerkert of een erkende inzamelaar. In deze situatie hoeft geen rapportage te worden opgesteld en kan verder onderzoek achterwege blijven.
Inzake 2
Wanneer voldoende bewijsmiddelen beschikbaar zijn waarmee de kwaliteit van al het vrijkomend asfalt kan worden aangetoond, is het niet nodig om boorkernenonderzoek te laten uitvoeren. Dit moeten geldige kwaliteitsverklaringen overeenkomstig het Bouwstoffenbesluit of het Besluit bodemkwaliteit zijn. Geldige bewijsmiddelen zijn: certificaten en asfaltweegbonnen BRL 9320 (bitumineus gebonden mengsels), BRL 2506 (recycling granulaten voor toepassingen in beton, wegenbouw, grondbouw en werken), of een keuring overeenkomstig BRL SIKB 1000 of AS SIKB 1000. Van geldige bewijsmiddelen kan alleen sprake zijn als het te verwijderen asfalt is aangelegd na het in werking treden van het Bouwstoffenbesluit in 1999. In deze situatie moet in verband met de acceptatie contact opgenomen worden met de beoogde verwerker of de beoogde erkende inzamelaar.
Wanneer voldoende bewijsmiddelen beschikbaar zijn waarmee de kwaliteit van al het vrijkomend asfalt kan worden aangetoond, is het niet nodig om boorkernenonderzoek te laten uitvoeren. Dit moeten geldige kwaliteitsverklaringen overeenkomstig het Bouwstoffenbesluit of het Besluit bodemkwaliteit zijn. Geldige bewijsmiddelen zijn: certificaten en asfaltweegbonnen BRL 9320 (bitumineus gebonden mengsels), BRL 2506 (recycling granulaten voor toepassingen in beton, wegenbouw, grondbouw en werken), of een keuring overeenkomstig BRL SIKB 1000 of AS SIKB 1000. Van geldige bewijsmiddelen kan alleen sprake zijn als het te verwijderen asfalt is aangelegd na het in werking treden van het Bouwstoffenbesluit in 1999. In deze situatie moet in verband met de acceptatie contact opgenomen worden met de beoogde verwerker of de beoogde erkende inzamelaar.
Inzake 3
Wanneer bij autosnelwegen uitsluitend de ZOAB-deklaag wordt vervangen, is voldoende zeker dat het vrijkomend asfalt teervrij is; meestal is onder de laag ZOAB een laag asfaltbeton aanwezig. Er moet sprake zijn van onderhoud aan een autosnelweg en onderliggende lagen mogen niet worden verwijderd, met uitzondering van de kleine marge die mogelijk van de laag onder de ZOAB-laag mee wordt gefreesd.
Bij niet-autosnelwegen zit onder het ZOAB soms een teerhoudende laag die het ZOAB kan hebben vervuild. Bij niet-autosnelwegen blijft in dat geval boorkernenonderzoek noodzakelijk, ook wanneer alleen de deklaag wordt vervangen, tenzij is aangetoond dat het asfalt in de bovenste centimeters onder de ZOAB-laag teervrij is.
Ook bij ZOAB uit autosnelwegen dient de uitvoering van het freeswerk, het transport en het aanbieden van het asfalt aan een verwerker of een erkende inzamelaar overeenkomstig deze publicatie plaats te vinden. Zo moet onomstotelijk vaststaan dat de aangeboden partij asfalt afkomstig is van een werk aan een autosnelweg waar uitsluitend de deklaag wordt vervangen. In alleandere situaties is het noodzakelijk boorkernen te nemen en deze te onderzoeken.
Wanneer bij autosnelwegen uitsluitend de ZOAB-deklaag wordt vervangen, is voldoende zeker dat het vrijkomend asfalt teervrij is; meestal is onder de laag ZOAB een laag asfaltbeton aanwezig. Er moet sprake zijn van onderhoud aan een autosnelweg en onderliggende lagen mogen niet worden verwijderd, met uitzondering van de kleine marge die mogelijk van de laag onder de ZOAB-laag mee wordt gefreesd.
Bij niet-autosnelwegen zit onder het ZOAB soms een teerhoudende laag die het ZOAB kan hebben vervuild. Bij niet-autosnelwegen blijft in dat geval boorkernenonderzoek noodzakelijk, ook wanneer alleen de deklaag wordt vervangen, tenzij is aangetoond dat het asfalt in de bovenste centimeters onder de ZOAB-laag teervrij is.
Ook bij ZOAB uit autosnelwegen dient de uitvoering van het freeswerk, het transport en het aanbieden van het asfalt aan een verwerker of een erkende inzamelaar overeenkomstig deze publicatie plaats te vinden. Zo moet onomstotelijk vaststaan dat de aangeboden partij asfalt afkomstig is van een werk aan een autosnelweg waar uitsluitend de deklaag wordt vervangen. In alleandere situaties is het noodzakelijk boorkernen te nemen en deze te onderzoeken.
P.1.6 | Rapportage |
P.1.6.1 | Stel een rapportage van dit vooronderzoek naar de samenstelling van asfaltverharding op met ten minste de volgende onderdelen:
|
De rapportage van de resultaten van de uitvoering van dit protocol geeft aan welk asfalt mogelijk verwijderd moet worden en bevat de gegevens die nodig zijn om de onderzoeksopzet te bepalen.
Vaak zal de uitvoerder van dit protocol (veelal de wegbeheerder) dit vooronderzoek zelf uitvoeren en de daaropvolgende stappen uitbesteden. Bij uitbesteding van verder onderzoek kan deze rapportage worden gebruikt bij de aanbesteding daarvan. Op basis van deze gegevens kan vervolgens het onderzoek zo kosteneffectief mogelijk worden opgezet.
Wegbeheerders dienen op de hoogte te worden gesteld van de uitvoering van boorwerk.
In de rapportage van het historisch administratief onderzoek moeten daarom contactgegevens van de wegbeheerder zijn vermeld. Ook wordt hierin aangegeven of bijzondere meldingen (bijvoorbeeld een graafmelding) verlangd worden door de wegbeheerder.
De uitvoerder van dit protocol heeft de verantwoordelijkheid voor de veiligheid tijdens de uitvoering van het boorwerk. Daarom geeft de uitvoerder van dit protocol bij het onderzoek aan of voor de veiligheid bijzondere maatregelen getroffen dienen te worden.
Wanneer de uitvoerder van dit protocol in de rapportage geen of onvoldoende gegevens verstrekt, moet de uitvoerder van protocol 2 ervan uitgaan dat de gehele constructie teerverdacht (mogelijk teerhoudend) is.