Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Stille wegdekken
Deze tekst is gepubliceerd op 22-05-15

Samenvatting

De processen die de eigenschappen van het wegdek het sterkst beïnvloeden, opgesomd ‘van boven naar beneden en van snel tot langzaam’, zijn:
  • Afslijten door het verkeer van de bitumenhuid en eventueel aanwezig afstrooimateriaal aan het oppervlak van asfaltwegdekken in de eerste weken tot maanden na aanleg.
  • ‘Dichtrijden van de textuur’ van asfaltwegdekken door het verkeer. Hierbij kunnen verschillende deelprocessen een rol spelen:
      -naar beneden in de deklaag drukken van de steenkorrels aan het asfaltoppervlak, waarbij mastiek naar boven gedrukt kan worden;
      -tussen de bovenste korrels drukken van bitumen/mastiek dat eerst bovenop die korrels zat.
      Extreme gevallen van dichtrijden van de textuur leiden tot het zogenoemde ‘vetslaan’ van het wegdek, waarbij de steenkorrels ‘verdrinken’ onder de oppervlakte van het bitumen/mastiek.
  • Oppervlakkige vervuiling door onder meer bandslijpsel, inwaaiend stof of modder van banden van bijvoorbeeld landbouwvoertuigen.
  • Schoonspoelen van de oppervlakkige vervuiling door regen.
  • Dichtslibben van de textuur of dieper gelegen poriën door indringend vuil.
  • Polijsten van de steenkorrels aan het oppervlak door het verkeer.
  • Verweren van de steenkorrels aan het oppervlak, waarschijnlijk voornamelijk door vorst/dooi­cycli in samenhang met dooizouten en eventueel (zure) regen. Dit verweringsproces is tegengesteld aan de hierboven genoemde polijsting.
  • Rafelen (dat wil zeggen het verdwijnen van steenkorrels uit de bovenste laag van het wegdek) ten gevolge van de gecombineerde inwerking van weer en verkeer.
  • Vervormen van het wegdek in dwars- ­en/of langsrichting (‘sporen’ en/of ‘ribbels’) door verschuiven van materiaal ten gevolge van verkeersbelasting.
  • Scheuren van het wegdek, van bovenaf en/of van onderuit, door een of meer van de volgende factoren:
      -vermoeiing door herhaalde verkeers­belastingen;
      -veroudering door weersinvloeden;
      -krimp door afkoeling (dagelijks een jaar­lijkse temperatuurcycli);
      -bewegingen van onderliggende lagen door bijvoorbeeld thermische krimp, geotechnische zettingen of chemische reacties.
  • Scheuren (zonder vervormingen) hebben meestal weinig invloed op de functionaliteit van de weg voor de weggebruiker, maar kunnen wel zorgen voor versnelde verdere degradatie.
  • Beschadiging van het wegdek door onderhoud of aanleg van onder de weg gelegen kabels en leidingen.
Alle bovengenoemde processen hebben invloed op de structurele en/of functionele eigenschappen van de weg en daarmee op de technische en/of economische levensduur.