Beeldschermen
De camerabeelden worden getoond via beeldschermen. De grootte van de beeldschermen, het aantal camerabeelden per beeldscherm en de kijkafstand tot de beeldschermen bepalen in hoeverre beelden goed zijn te zien.
Eis ZM013 | Het oppervlak van de beeldschermen dat wordt gebruikt voor camerabediening wordt bepaald door de ergonomische kijkhoek. |
Toelichting | Zie hoofdstuk bediendesk. |
Eis ZM014 | De kwaliteit van de beeldschermen moet aansluiten op de kwaliteit van de camera’s. |
Toelichting | Als er bijvoorbeeld op basis van het vereiste detail voor een camera wordt gekozen met een bepaalde resolutie, dan moeten de beeldschermen dezelfde resolutie hebben. Datatransmissie mag hier geen invloed op hebben. |
Eis ZM015 | De pixelgrootte van de beeldschermen moeten afgestemd zijn op de afstand tussen de bedienaar en het beeldscherm. |
Toelichting | Als er op basis van gewenst detail gekozen is voor een x aantal pixels, dan moeten deze wel te onderscheiden zijn voor het menselijk oog. Op een zekere afstand kan het menselijk oog pixels niet meer onderscheiden en gaan pixels zich met elkaar vermengen. Dit gebeurt als het beeldscherm te ver weg staat of de pixels te klein zijn. Zie ook hoofdstuk bediendesk. |
Eis ZM016 | Het gepresenteerde camerabeeld dient conform de originele bronverhouding te zijn. |
Toelichting | Het stretchen van beelden leidt tot vervorming en daardoor lagere beeldkwaliteit, wat een negatief effect heeft op de kwaliteit van de waarneming. |