Ecologische basisvoorwaarden
Kader
Bij alle ruimtelijke inrichting, maar ook beheer en onderhoud dient wettelijk rekening gehouden te worden met ecologische aspecten, onder andere vanuit de Zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en faunawet. Of het nu gaat om de ontwikkeling van een industrieterrein, de aanleg van infrastructuur, het renoveren van een woonwijk, het graven van een watergang, of het treffen van specifiek ecologische maatregelen; in alle gevallen geldt dat de mogelijkheden die het ecologische functioneren van de ingreep biedt, benut moeten worden. Dit is niet alleen wettelijk voorgeschreven vanuit de zorgplicht, het is nodig om specifiek ecologische maatregelen überhaupt te kunnen laten functioneren, en om de duurzame instandhouding van beschermde en niet-beschermde flora en fauna te kunnen garanderen. Er zijn diverse ecologische basisvoorwaarden voor het adequaat functioneren van ecologische systemen, leefgemeenschappen en individuele soorten.
Bij alle ruimtelijke inrichting, maar ook beheer en onderhoud dient wettelijk rekening gehouden te worden met ecologische aspecten, onder andere vanuit de Zorgplicht (artikel 2) van de Flora- en faunawet. Of het nu gaat om de ontwikkeling van een industrieterrein, de aanleg van infrastructuur, het renoveren van een woonwijk, het graven van een watergang, of het treffen van specifiek ecologische maatregelen; in alle gevallen geldt dat de mogelijkheden die het ecologische functioneren van de ingreep biedt, benut moeten worden. Dit is niet alleen wettelijk voorgeschreven vanuit de zorgplicht, het is nodig om specifiek ecologische maatregelen überhaupt te kunnen laten functioneren, en om de duurzame instandhouding van beschermde en niet-beschermde flora en fauna te kunnen garanderen. Er zijn diverse ecologische basisvoorwaarden voor het adequaat functioneren van ecologische systemen, leefgemeenschappen en individuele soorten.
Ecologische basisvoorwaarden
Het inrichten van een locatie of uitvoeren van een (beheer)maatregel is meer dan alleen het houden aan eisen die op het betreffende object, maatregel of ingreep betrekking hebben. Het is van groot belang om bij ruimtelijke inrichting, beheer en onderhoud rekening te houden met de werking van het ecologisch systeem, ongeacht het schaalniveau waarop gewerkt wordt. Afhankelijk van de situatie, de maatregelen of het object zijn verschillende basisvoorwaarden van toepassing.
Het inrichten van een locatie of uitvoeren van een (beheer)maatregel is meer dan alleen het houden aan eisen die op het betreffende object, maatregel of ingreep betrekking hebben. Het is van groot belang om bij ruimtelijke inrichting, beheer en onderhoud rekening te houden met de werking van het ecologisch systeem, ongeacht het schaalniveau waarop gewerkt wordt. Afhankelijk van de situatie, de maatregelen of het object zijn verschillende basisvoorwaarden van toepassing.
Als voorbeeld voor de ecologie als samenhangend geheel, kan een amfibieënpoel gebruikt worden. Een poel kan weliswaar alle technische correcte maatvoeringen hebben, maar de poel zal alleen ecologisch volledig kunnen functioneren wanneer naast de fysieke poel ook de overige onderdelen aanwezig zijn, die nodig zijn voor het ‘ecologisch systeem’ van de poel. Hierbij valt te denken aan voldoende mogelijkheden voor de amfibieën om te rusten, te schuilen, te foerageren, te overwinteren, et cetera. Dit brengt bijvoorbeeld de aanleg van een struweel naast de poel met zich mee, dat kan fungeren als een winterhabitat, echter, alleen wanneer er in het struweel voldoende schuilmogelijkheden zijn zoals takkenhopen of een dikke strooisellaag. Om voldoende voedsel te vinden zijn onder meer insecten nodig. In plaats van alleen een struweel biedt een overgang van bijvoorbeeld kaal zand naar kruidenvegetatie, ruigte, struweel en bos veel meer variatie en meerdere macromilieus met bijbehorende gevarieerde insectenpopulatie. Op hun beurt ontstaat daardoor een zekerdere voedselvoorziening voor amfibieën en daarnaast een lokaal ecosysteem dat niet alleen leefgebied biedt aan amfibieën, maar ook aan andere soorten, inclusief soorten van de Rode Lijsten. Denk hierbij aan de hiervoor genoemde insecten, tal van kruiden en houtige planten, broedende vogels in bomen of struiken, misschien een torenvalk die een muis tussen de kruidenvegetatie vangt, een boerenzwaluw die wat modder van een flauwe oever pakt voor zijn nest, of een vleermuis die ’s nachts insecten boven het water vangt. Het is de bewustwording van dit ecologisch systeem als geheel en de bredere kijk hierop die van belang zijn bij het werken in de groene ruimte.
Borging ecologie in plannen en processen
Bij de keuze welke zaken op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk zijn, wordt vooraf een ter zake kundig ecoloog betrokken. Bij de ontwerpprocessen dienen reeds tijdens de planvormingsfase van projecten beschouwd te worden welke lokale bedreigde dan wel niet-bedreigde flora en fauna gelijktijdig ondersteund kunnen worden. Hierbij valt te denken aan de keuze voor sleedoorn in het struweel vanwege de aanwezigheid van een populatie sleedoornpage (dagvlinder) in de omgeving, of de aanplant van vruchtdragende struiken om aanvullende foerageermogelijkheden te bieden aan een vos die in de buurt zit. De samenhang en interacties binnen dit ecologisch systeem als geheel, en de relatie met de omgeving, dienen daarom verankerd te worden in het planvormingsproces en de uitvoering om de effectiviteit van een ingreep te kunnen waarborgen. Door tijdig en pro-actief aandacht te schenken aan ecologische processen (natuurinclusief ontwerpen) kunnen zowel de planvorming als uitvoering vaak sneller en goedkoper doorlopen worden. Daarnaast kunnen vaak combinaties gemaakt worden met andere aspecten zoals waterberging, energiebesparing, klimaatadaptatie, et cetera waardoor effectief en veelal kostenbesparend gewerkt kan worden.
Bij de keuze welke zaken op een bepaalde locatie noodzakelijk of wenselijk zijn, wordt vooraf een ter zake kundig ecoloog betrokken. Bij de ontwerpprocessen dienen reeds tijdens de planvormingsfase van projecten beschouwd te worden welke lokale bedreigde dan wel niet-bedreigde flora en fauna gelijktijdig ondersteund kunnen worden. Hierbij valt te denken aan de keuze voor sleedoorn in het struweel vanwege de aanwezigheid van een populatie sleedoornpage (dagvlinder) in de omgeving, of de aanplant van vruchtdragende struiken om aanvullende foerageermogelijkheden te bieden aan een vos die in de buurt zit. De samenhang en interacties binnen dit ecologisch systeem als geheel, en de relatie met de omgeving, dienen daarom verankerd te worden in het planvormingsproces en de uitvoering om de effectiviteit van een ingreep te kunnen waarborgen. Door tijdig en pro-actief aandacht te schenken aan ecologische processen (natuurinclusief ontwerpen) kunnen zowel de planvorming als uitvoering vaak sneller en goedkoper doorlopen worden. Daarnaast kunnen vaak combinaties gemaakt worden met andere aspecten zoals waterberging, energiebesparing, klimaatadaptatie, et cetera waardoor effectief en veelal kostenbesparend gewerkt kan worden.
Voorbeelden ter inspiratie
Heggen, hagen, houtwallen, afscheidingen en overgangen
Bij het plaatsen van een hek of afrastering kan waar mogelijk gekozen worden voor de aanleg van een (aanvullende) brede zone beplanting. Hierdoor ontstaan vegetatiegradiënten en structuurvariatie met mogelijkheden voor veel verschillende grote, maar vooral ook kleine fauna.
Als afscheiding kunnen vlechtheggen van bijvoorbeeld meidoorn of sleedoorn toegepast worden. Deze heggen bieden bescherming, voedsel- en broedmogelijkheden aan verschillende insecten, kleine zoogdieren en kleine vogels.
Door bredere en gevarieerde lijnvormige landschapselementen ontstaan gradiënten en structuurvariatie met verschillende macromilieus met meer mogelijkheden voor diverse soorten flora en fauna en mogelijkheden voor tal van faunasoorten om te kunnen migreren.
[ link ]
Figuur 1. Brede overgang met structuurvariatie in de vegetatie.
Toepassen van grond
De bermen van paden en wegen kunnen afgewerkt worden met schraal zand of leem in plaats van humus (zwart) zand zodat ruimte wordt gegeven aan spontane ontwikkeling en schrale (pioniers)vegetatie kan ontstaan, inclusief de bijbehorende fauna. Aan een pioniersvegetatie behoort tevens onderhoud gekoppeld te worden aangezien de aanvankelijke pioniersvegetatie anders zal verdwijnen vanwege successie.
Ook kunnen ‘over hoekjes’ benut worden om schraal zand aan te brengen en door middel van beheer kaal (vegetatievrij) gehouden worden zodat vogels er een zandbad kunnen nemen, reptielen en insecten zich daar kunnen opwarmen en het een habitat biedt aan soorten als graafbijen.
Te veel aan zand kan in depots worden gezet waarbij bewust steile/verticale randen worden gecreëerd ten behoeve van soorten als oeverzwaluwen, gravende insecten en eventueel ijsvogels. Ook op kleine schaal kunnen kleine steilrandjes en overgangen micromilieu’s vormen voor (met name) insecten en zorgen voor variatie in vegetatie.
Kantafwerking en variatie in watergangen
Bij de oevers van watergangen en poelen kan net als bij de randafwerking op het droge, gebruik gemaakt worden van grillige randen, waardoor veel meer variatie ontstaat dan bij een rechte oever het geval is. Bij de inrichting van stromende wateren kan tevens gevarieerd worden in de bodemdiepte en breedte van de watergang om zodoende variatie in stroomsnelheden en andere abiotische factoren te creëren. Bij voldoende ruimte kunnen daarnaast ook elementen als boomstobben in het water geplaatst worden om micromilieu’s te creëren met lokaal hoge of juist lage stroomsnelheden, mogelijkheden creëren voor paaiplekken, et cetera.
Randafwerking
In plaats van het geheel van randen en paden recht en strak af te werken, kan gekozen worden voor meer grillige overgangen. Hierdoor ontstaat meer variatie in micro- en macromilieus die van nut kunnen zijn voor onder meer insecten.
Beheer en onderhoud
In plaats van regulier onderhoud aan heggen of andere (lijnvormige) groenelementen kan gekozen worden voor extensief beheer waarbij de onderhoudsfrequentie verlaagd wordt en een bredere en eventueel hoger opgaande vegetatie kan ontstaan. Ook kan ervoor gekozen worden om de vegetatie breder te laten worden door de randen niet meer (intensief) te beheren en te laten verwilderen.
Na snoeiwerkzaamheden kunnen gesnoeide takken of grof maaisel op de locatie neergelegd worden om takkenhopen, takkenrillen, broeihopen et cetera voor grondgebonden fauna te bieden.
Bomen die nog overeind staan maar (bijna) dood zijn, dienen - indien vanuit veiligheidsoogpunt mogelijk - behouden te blijven. Staand, dood hout heeft tal van functies voor bijvoorbeeld schimmels/paddenstoelen, (korst)mossen, insecten en vogels. Ook liggend dood hout heeft zijn waarde.
In nutriëntrijke omgevingen kan een verschralend beheer toegepast worden waarbij het maaisel afgevoerd wordt. Hierdoor ontstaat een lagere productiviteit waardoor de beheerkosten op termijn af zullen nemen en de biodiversiteit kan toenemen. Met name in de ontwikkelfase is het afvoeren van maaisel aan te raden. Bij grazige vegetaties heeft permanent verschralend beheer de voorkeur.
Door het toepassen van gefaseerd beheer kunnen de eventuele negatieve effecten van het beheer verkleind worden. Voorbeelden hiervan zijn watergangen waarvan de oevers om het jaar wisselend gemaaid worden, lanen waar in kleine segmenten verjongd wordt, graslanden die op wisselende momenten slechts deels gemaaid worden, beheer van struwelen en houtwallen waarbij elke paar jaar slechts een klein deel (bijvoorbeeld 1/3) gesnoeid wordt, poelenclusters waarbij elk jaar slechts in één poel onderhoud plaats vindt, et cetera.
[ link ]
Figuur 3. Takkenhoop van snoeiafval
Zaadmengsels
Wanneer gekozen wordt voor een niet-spontane ontwikkeling van vegetaties kunnen zaadmengsels gebruikt worden, waarbij uitsluitend inheems zaaigoed gebruikt dient te worden. Bij inzaaien van bermen (of andere elementen) kan gekozen worden voor kruidenmengsels die van nut zijn voor bijvoorbeeld bijen of vlinders.
Standaard vlindermengsels zijn beschikbaar, maar er kan ook afgestemd worden op lokaal voorkomende (en eventueel in bestaan bedreigde) soorten en specifiek voor deze soorten waardplanten in te zaaien/aan te brengen. In algemene zin geldt echter dat in een geschikt biotoop voor vlinders ook vele bijen, hommels en insecten voorkomen.
Voorbeelden van gebruikte soorten zijn onder andere akkerleeuwenbekje, akkervergeet-mij-nietje, akkerviooltje, driekleurig viooltje, gewone klaproos, ruige klaproos, echte korenbloem, valse kamille, echte kamille, geel nagelkruid, dagkoekoeksbloem, nachtkoekoeksbloem, grijskruid, gele ganzenbloem, slangenkruid, zwarte toorts, et cetera. Eenvormigheid in de soortsamenstelling dient te worden voorkomen, dus het gebruik van variërende zaadmengsels verdient de voorkeur. Ter variatie kunnen tevens vroegbloeiers als smeerwortel, groot of klein hoefblad, hondsdraf, kleine ereprijs, longkruid, speenkruid, sleutelbloem, maagdenpalm of beemdkroon toegepast worden.
Beplantingen
Bij de keuze van vaste beplantingen, struiken en bomen dient de soortkeuze afgestemd te worden op hun ecologisch nut in relatie tot faunasoorten die lokaal voorkomen. Voorbeelden hiervan zijn het gebruik van struiken als de sleedoorn in leefgebieden van de sleedoornpage (waardplanten) of bijvoorbeeld vruchtdragende struiken op locaties waar dassen en vossen voorkomen (voedselbronnen). Er dient gebruik gemaakt te worden van inheemse en streekeigen struiken en bomen. Bij de toepassing van heesters dienen bij voorkeur (ook) vruchtdragende soorten gebruikt te worden. Voorbeelden zijn lijsterbes, kamperfoelie, rode kornoelje, Gelderse roos, et cetera.
Verlichting
Het toepassen van kunstmatige verlichting kan verstorend werken voor diverse faunasoorten. Bij het toepassen ervan dient daarom enige terughoudendheid te worden toegepast. In zijn algemeenheid geldt dat verlichtingsbronnen zo laag mogelijk bij de grond geplaatst dienen te worden en gebruik gemaakt dient te worden van afgeschermde armaturen met zo min mogelijk verstrooiing van licht.
Daarnaast kan het kleurspectrum van de lichtbron afgestemd worden op specifieke soorten. Bij het toepassen van verlichting kan in gebieden met een belang voor vogels gekozen worden voor groene verlichting aangezien die minder verstorend werkt voor de meeste vogels. Bij het toepassen van verlichting kan op locaties met een belang voor vleermuizen gekozen worden voor amberkleurige verlichting aangezien die minder verstorend werkt voor de meeste vleermuizen.
[ link ]
Figuur 4. Conventionele en vleermuisvriendelijke verlichting
Aansluiting bij natuurbeleid
Bij het beheer en inrichten van wateren en terreinen kan indien van toepassing aangesloten worden bij regionale beleidsdoelen. Voorbeelden hiervan zijn het Nationaal Natuurnetwerk (voorheen Ecologische Hoofdstructuur), natuurbeheerplannen, structuurvisies, waterhuishoudingsplannen en andere locatie specifieke, gemeentelijke, provinciale of nationale beleidsdocumenten. In dergelijke documenten kan zeer nuttige informatie staan over voor welke natuurdoeltypen of soorten naar uitbreiding gestreefd zou moeten worden, soms inclusief concrete richtlijnen met betrekking tot de inrichting of het beheer. Raadpleeg bij voorkeur een ter zake kundige voor de concrete vertaling van beleidsdocumenten naar inrichting of beheervormen.
Monitoring
In algemene zin geldt dat het monitoren van getroffen maatregelen nuttig en soms zelfs noodzakelijk is om te zien of bepaalde maatregelen, ingrepen of beheer het gewenste effect hebben. Door bij te houden welke flora en fauna aanwezig zijn, kan indien nodig bijgestuurd worden of aanpassingen aangebracht worden in de voorziening. De resultaten dienen bij voorkeur doorgegeven te worden aan gegevensbeherende instanties die zich bezig houden met de betreffende soort.