A 4200 Uitvoeringstechnische aspecten paalfunderingen
- de systeemassen van de draagconstructie op een schaal van 1:100 of 1:200
- de plaats van de palen met een duidelijke maatvoering
- het type en de dwarsafmeting van de diverse palen, aangegeven met merktekens
- de paalbelasting per paaltype/-afmeting
- de nummering van de palen, corresponderend met de nummers in de gewichtsberekening
- het vereiste paalpuntniveau, aangegeven in zones
- de toe te passen wapening, soms beperkt tot kopnet
- details van de aansluiting van de paal op de bovenliggende constructie
- peil van de bovenzijde van de paal, afkapniveau en steklengte van de wapening
- het werkniveau, dat wil zeggen het maaiveldniveau tijdens het inbrengen van de paal
- eventuele schoorstanden; helling en richting
- plaats en nummers van de sonderingen
- obstakels in de ondergrond, zoals oude palen en funderingsresten van oude bebouwing, zo goed mogelijk gelokaliseerd
- belendingen
- mogelijke voorschriften met betrekking tot onder meer:
- de heivolgorde (routing) - voorboren, spuiten en dergelijke - bloktype - beperkingen ten aanzien van trillingen - beperkingen ten aanzien van geluidsniveaus - het bouwpeil ten opzichte van NAP
- de ligging van het noorden.
- paalbreuk
- niet op diepte krijgen van de paal
- te diep wegslaan van de paal
- onvoldoende weerstand van de bodem
- onjuiste paalplaatsing
- het aantreffen van obstakels.
Een uitgebreide beschrijving van het toezicht op de realisatie van paalfunderingen is gegeven in CUR-Aanbeveling 114.
Funderingspalen kunnen op verschillende manieren op diepte worden gebracht, waarbij het voor het ontwerp van essentieel belang is of er bij het inbrengen grondverdringing dan wel grondverwijdering optreedt; zie ook A 3410. In deel B van dit handboek wordt voor elk specifiek gangbaar paalsysteem ingegaan op de diverse fasen van de paalfabricage. In het navolgende wordt volstaan met het aangeven van algemene aspecten met betrekking tot de navolgende inbrengmechanismen.
Inbrengmechanismen
| Grondverdringend | Niet grondverdringend | |
| heien | • | |
| schroeven | • | • |
| trillen | • | |
| drukken | • | |
| boren | • | |
| pulsen | • |
In het verleden werden voor het heien van funderingspalen hoofdzakelijk valblokken en stoomblokken toegepast. In de jaren '50 deed het dieselblok zijn intrede. Tegenwoordig worden stoomblokken nagenoeg alleen nog gebruikt bij offshore-werken, terwijl in het laatste decennium hydraulische heiblokken, naast de dieselblokken, steeds veelvuldiger worden ingezet. In beperkte mate vindt ook het persluchtblok, een variant op het valblok, nog toepassing.
Bij heiwerk ontstaat een botsing tussen het blok en de paal, waarbij een drukgolf in de paal wordt geïntroduceerd met een loopsnelheid c:
| c | = | voortplantingssnelheid van de golf [m/s] staal: c ≈ 5200 m/s beton/hout: c ≈ 4000 m/s |
| E | = | elasticiteitsmodulus paalmateriaal [N/m²] |
| ρ | = | dichtheid van het paalmateriaal [kg/m³] |
Heiproces; spanningen in de paal als functie van de tijd
- het valblok
- de mutsvulling als drukverdelende laag
- het slagstuk bij dieselblokken
- de heimuts
- de paal met omringende grond.
Modellering paal en grond bij heiwerk; massa-veerdemper-systeem
| Naam programma | Ontwikkeld c.q. beheerd door |
| PILEWAVE | BAM |
| DYNAP3 | Ballast-Nedam |
| (PIDRIL) | Geo-Delft |
| HYPAL | CIAD |
| WEAP, GRLWEAP | Smith |
| TNOWAVE | TNO |
Correctiefactoren op afgegeven heienergie bij schoorstand
De maximale kracht in de paal als gevolg van een heislag kan worden omschreven met de volgende formule:
| F | = | maximale kracht in de paalkop [N] | |||||||||
| v | = | trefsnelheid van het blok op de paal [m/s] | |||||||||
| Z | = | impedantie van de paal, waarvoor geldt: | |||||||||
| Z = E · A / c | |||||||||||
|
| F | = | kracht in de paal als gevolg van een heislag [N] |
| v | = | trefsnelheid van het blok op de paal [m/s] |
| Z 1 | = | impedantie van het blok [N·s/m] |
| Z 2 | = | impedantie van de paal [N·s/m] |
| v | = | trefsnelheid [m/s] |
| g | = | versnelling van de zwaartekracht [9,81 m/s2] |
| h | = | valhoogte van het blok [m] |
| σ | = | heispanning in de paal [N/m²] |
| v | = | trefsnelheid [m/s] |
| E | = | elasticiteitsmodulus van het paalmateriaal [N/m²] |
| ρ | = | dichtheid van het materiaal [kg/m³] |
Maximale drukspanning in paal bij heiwerk (v = trefsnelheid in m/s)
| Materiaal paal | Maximale drukspanning [N/mm²] |
| beton | 8 à 10 v |
| staal | 40 v |
| hout | 2,5 à 4 v |
Krachtverloop heislag
Geschematiseerd ideaal slagbeeld
Figuur A 42-8Realiseerbaar slagbeeld
- De effectieve valhoogte c.q. de trefsnelheid
Bij vrije-valblokken en hydraulische blokken is de valhoogte vrij nauwkeurig in te stellen. Bij dieselblokken wordt de effectieve valhoogte niet alleen bepaald door de brandstoftoevoer, maar ook door de remming die door de plunjer wordt ondervonden onder invloed van de compressie in de cilinder. In de praktijk wordt in verband hiermee voor dieselblokken wel een reductiepercentage van circa 70% aangehouden. Bij het (te) warm worden van het blok treedt voorts een vermindering van de effectiviteit op. - De kwaliteit van de muts/mutsvulling
Als drukverdelende laag boven de paal wordt in de heimuts een mutsvulling aangebracht. Hiervoor wordt doorgaans relatief zacht, droog vurenhout toegepast in 2 à 3 lagen. Naarmate de muts in zijn geheel zachter is, worden de piekspanningen beperkt en wordt de tijdsduur van de heislag verlengd. De energie wordt als het ware meer gelijkmatig toegevoerd, zodat het slagbeeld meer het ideale beeld van figuur A 42-7 benadert. Men moet er echter op bedacht zijn dat de kwaliteit en de dikte van de mutsvulling tijdens het heiwerk terugloopt. Het hout moet dan ook frequent worden vervangen, waarbij kan worden uitgegaan van een levensduur van maximaal circa 1000 slagen.
Er zijn experimenten uitgevoerd met mutsvullingen bestaande uit kunststofblokken. Deze blokken hebben gedurende langere tijd een constante kwaliteit. Dergelijke materialen vinden echter vooralsnog weinig toepassing in de heipraktijk. - Als gevolg van de combinatie van buigspanning en axiale druk kunnen bij excentriciteiten tijdens het heiwerk hoge piekspanningen ontstaan aan de paalkop. Excentriciteiten kunnen zich voordoen bij het verlopen van de paal, of wanneer het blok niet goed is gesteld, en, bij schoorpalen, in geval van een onvoldoende geleiding. Ook een niet goed passende heimuts kan hierop van invloed zijn. Bij een excentriciteit van 10 mm kan een verhoging van de maximale drukspanning worden verwacht van 15 à 30% ten opzichte van een zuiver centrisch geheide paal, terwijl dit percentage bij een excentriciteit van 20 mm zelfs 30 à 55% kan bedragen, een en ander afhankelijk van de dwarsafmeting van de paal.
Slagbeeld afhankelijk van de mutsvulling en de valhoogte
Reflectie van spanningsgolven; resulterende spanningen
| L golf | = | lengte van de spanningsgolf |
| L paal | = | lengte van de paal |
| T golf | = | trillingsperiode van de golf |
| c | = | voortplantingssnelheid in het paalmateriaal |
| M blok | = | massa van het bewegende deel van het blok |
| M paal | = | massa van de paal |
| A | = | oppervlak van de paaldoorsnede |
| ρ | = | soortelijke massa van het paalmateriaal |
| E | = | elasticiteitsmodulus van het paalmateriaal |
Bij de keuze van het meest geschikte blok voor een bepaald werk kunnen onder meer de volgende aspecten van belang zijn:
- De heienergie dient zodanig te worden gekozen dat de kalendering in de funderingszandlaag interpreteerbaar is over het traject nabij het ontwerppaalpuntniveau; dat betekent een benodigde kalenderwaarde van minimaal circa 15 slagen per tocht van 0,25 m; zie ook A 4270 onder het kopje 'Tijdens fabricageproces'.
- Lokale ervaring met betrekking tot de dynamische weerstand van de bodem is van groot belang voor de keuze van het blok c.q. de benodigde slagenergie van een blok.
- De capaciteit van een blok wordt gekarakteriseerd door de slagenergie. Deze energie is in principe lineair evenredig met de effectieve valhoogte van het bewegende deel van het blok.
- De maximale drukspanning in een paal als gevolg van heiwerk; deze is, zoals reeds vermeld, afhankelijk van de valhoogte en niet van de massa van het heiblok.
- Bij een zwaar heiblok wordt de heislag over een langere periode uitgeoefend, hetgeen de effectiviteit van het heiwerk ten goede komt. Bij lichte blokken is de kortdurende drukgolf slechts gedeeltelijk in staat de reflecterende trekgolf te compenseren.
- Teneinde de trekspanningen in de paal te beperken moet de massa van het bewegende deel van het blok 50 à 100% bedragen van de massa van de te heien paal; zie hierboven.
- De heienergie van dieselblokken is bij de huidige typen vaak regelbaar door middel van een dosering van de brandstoftoevoer. De werkelijke energie-afgifte is echter niet eenduidig vast te stellen vanwege de afhankelijkheid van de weerstand van de bodem, de compressie in de cilinder, de temperatuur van het blok, de vervuiling van het blok en dergelijke.
- Hydraulische blokken en valblokken zijn in de regel wel goed regelbaar, en de grootte van de heienergie is continu en op betrouwbare wijze vast te stellen.
- De heigegevens kunnen bij hydraulische blokken en een aantal vrijevalblokken direct en automatisch worden waargenomen en geregistreerd.
- Wanneer over een lang traject een geringe grondweerstand wordt verwacht, kan de toepassing van een dieselblok een aanzienlijke vertraging opleveren in verband met het niet op gang komen van de zelfontbranding. Het valgewicht moet dan steeds door middel van 'katten' omhoog worden gebracht.
- Het spatten van dieselblokken kan vervuiling van de grond en de belendende gevels veroorzaken.
Vergelijkend overzicht eigenschappen hei- en trilblokken
| valblok | stroomblok | persluchtblok | dieselblok | hydroblok | rilblok | |||||||||||||
| vorm energiediagram | + | ++ | ++ | o | +++ | ++ | ||||||||||||
| trefsnelheid valblok regelbaar | ++ | ++ | ++ | o | +++ | - | ||||||||||||
| energieverbruik/rendement | ++ | ++ | ++ | + | ++ | + | ||||||||||||
| verhouding E blok :Epaal | + | ++ | ++ | + | +++ | ++ | ||||||||||||
| mogelijkheid controle op krachtswerking | o | o | o | o | +++ | ++ | ||||||||||||
| snelheid van inbrengen/trekken | + | ++ | ++ | ++ | +++ | +++ | ||||||||||||
| mogelijkheid trekken | - | + | + | - | + | +++ | ||||||||||||
| mogelijkheid werking onder water | - | + | o | - | +++ | ++¹ | ||||||||||||
| bedrijfszekerheid | ++ | + | ++ | ++ | ++ | ++ | ||||||||||||
| geluidhinder | + | o | + | o | ++ | +++ | ||||||||||||
| trillingshinder | + | + | + | o | + | + | ||||||||||||
| luchtvervuiling | ++ | + | +++ | o | +++ | ++ | ||||||||||||
| eigen gewicht | + | o | o | ++ | + | +¹ | ||||||||||||
| benodigd hulpmateriaal | o | o | o | ++ | +++ | ++ | ||||||||||||
| aanlooptijd | ++ | o | + | + | ++ | ++ | ||||||||||||
| mankracht | o | o | + | ++ | ++ | ++ | ||||||||||||
| kostprijs | ++ | + | ++ | ++ | + | +++ | ||||||||||||
| algemene ervaring | ++ | ++ | + | +++ | ++ | + | ||||||||||||
| ||||||||||||||||||
Afhankelijk van de uitvoeringswijze kan het schroeven van palen een grondverdringend of grondverwijderend karakter hebben. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen systemen met een avegaar (een over de gehele lengte of een groot deel van de buis doorgaande schroefdraad) en systemen met een gladde buis, voorzien van een schroefpunt. In figuur A 42-12 is een voorbeeld gegeven van de vorm van een schroefpunt.
Voorbeeld schroefpunt
Figuur A 42-13Indicatie draaimoment avegaarpalen
| Draaimoment [kNm] | Maximale paaldiameter [mm] |
| 30-40 | 300 |
| 40-60 | 450 |
| 60-100 | 600 |
| 120-150 | 1000 |
De werking van trilblokken is beschreven in A 4280 'Funderings apparatuur'.
Door de in het trilblok ronddraaiende excentrische massa's wordt een sinusvormige, verticale belasting in de paal geïntroduceerd. Tevens wordt door het gewicht van het blok een permanente statische belasting op de paal uitgeoefend. Bij een overschrijding van de dynamische weerstand van de bodem ondergaat de paal een zakking onder invloed van de spanningsgolven. Hierbij speelt de verweking van de grDit gedrag van de bodem treedt niet of slechts in beperkte mate op in geval van zeer dichte zandpakketten of zeer goed doorlatende grove zand- en grindlagen. Ook in cohesieve gronden en gecementeerd zand wordt nagenoeg geen verweking in het korrelskelet veroorzaakt.
| F | = | slagkracht |
| M | = | excentrisch moment van het blok, zoals opgegeven door de leverancier |
| f | = | frequentie van het blok |
- het vergelijken van de effectieve slagkracht en de dynamische grondweerstand
- de frequentie van het blok, te bepalen op basis van de veerkarakteristiek van de grond en de dynamische massa van het blok en de paal.
Bij het wegdrukken van palen wordt de grond trillings- en geluidsarm verdrongen. Er kan geen gebruik worden gemaakt van de dynamische effecten die een verlagend effect hebben op de weerstand van de bodem, zoals bij heien en trillen. Dit betekent dat er een grote drukkracht nodig is voor het inbrengen van de palen en er sprake is van een relatief langzaam en dus duur inbrengproces. Het passeren van vaste bodemlagen levert bij deze inbrengwijze zonder aanvullende voorzieningen al snel problemen op. Hoewel de uitvoeringswijze vanuit het oogpunt van milieu ideaal is, vindt het in de praktijk, vanwege voornoemde aspecten, weinig toepassing.
Boorpalen worden gemaakt door middel van het verwijderen van de grond met behulp van een boor, een avegaar of een grijper. Het boorgat wordt in stand gehouden met behulp van een bentonietspoeling als steunvloeistof. Als de gewenste diepte is bereikt, wordt het beton van onderaf aangebracht, waarbij de spoeling wordt verdrongen. Afhankelijk van het toe te passen materieel is een grote diameter en lengte van de paal mogelijk.
Bij gepulste palen wordt gebruik gemaakt van een stalen buis. De grond in de buis wordt verwijderd door middel van graven of pulsen, zodat de weerstand van de grond nabij de punt wordt gereduceerd. Het op diepte brengen van de buis geschiedt door een combinatie van pulsen en drukken, heien of trillen.
In verband met de aanwezigheid van vaste bodemlagen of beperking van de hinder voor de omgeving kan in voorkomende gevallen worden overwogen aanvullende maatregelen te treffen om de weerstand van de bodem plaatselijk te beperken.
- voorboren
- voorheien
- spuiten
- fluïderen.
Voorboren kan worden uitgevoerd met een avegaar. Hiermee kunnen vaste lagen en puinhoudende lagen worden gepenetreerd. Vaak kan worden volstaan met het loswoelen van de grond ter plaatse van de locatie van de paal. De avegaar wordt dan al tegengesteld draaiend terug getrokken. Een grotere grondontspanning wordt verkregen door de avegaar min of meer 'koud' te trekken, zodat grondtransport naar het maaiveld plaatsvindt. Het voorboren moet zorgvuldig worden verricht om verloop en excentriciteiten van de palen te voorkomen.
Bij de aanwezigheid van puin en obstakels in de bodem kan met behulp van het heien met een stalen profiel een gat in de bodem worden geforceerd.
Spuiten wordt doorgaans op traditionele wijze uitgevoerd met behulp van een spuitlans. Onder betrekkelijk lage druk wordt relatief veel water in de grond gebracht, waarbij de gronddeeltjes worden losgewerkt. Het water stroomt samen met de losgespoelde grond in het gat omhoog, hetgeen de begaanbaarheid van de bouwputbodem niet ten goede komt. Spuiten is vaak moeilijk controleerbaar c.q. beheersbaar en kan de grondstructuur volledig veranderen. Er dient dan ook veel reserve te worden ingebouwd bij het vaststellen van de diepte tot waar mag worden gespoten.
Bij fluïdatietechnieken wordt weinig water onder zeer hoge druk in de grond geperst nabij de paalpunt. Er wordt gebruik gemaakt van een vast aan of in de paal bevestigde waterleiding. Fluïderen is een goed controleerbaar proces, en, anders dan bij spuiten, wordt er in de bouwput nauwelijks wateroverlast veroorzaakt.
Hierbij kan enerzijds sprake zijn van een verbetering van de materiaalkwaliteit van de paalschacht, zoals bij combinatiepalen, terwijl anderzijds een verbetering van de grondmechanische paaldraagkracht kan worden beoogd. Voor specifieke uitvoeringswijzen en eigenschappen wordt verwezen naar deel B. Hieronder worden de volgende technieken en maatregelen nader toegelicht:
- combinatiepalen
- vergroting paalvoet
- grouten/injectie
- reductie van negatieve kleef.
Bij combinatiepalen wordt in de op diepte geheide of geschroefde stalen hulpbuis een geprefabriceerd betonelement afgehangen. Vervolgens wordt de ruimte tussen het element en de buis gevuld met mortel en wordt de buis al trillend of heiend getrokken. Op deze wijze wordt een relatief hoogwaardige betonschacht verkregen en een gunstige grondmechanische draagkracht. Een bijkomend voordeel hiervan is dat er geen risico van paalschade aanwezig is in geval van zwaar heiwerk, vanwege de toepassing van de stalen casing.
Er zijn verschillende paalsystemen waarbij een grotere draagkracht van de paalpunt kan worden gerealiseerd door middel van een grotere diameter van de paalvoet ten opzichte van de paalschacht. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen geprefabriceerde paaltypen die met een vergrote voet op diepte worden gebracht, en in de grond gevormde systemen waarvan de voet op de gewenste diepte door middel van uitheien wordt vergroot.
Ten behoeve van een verbetering van de draagkracht en het vervormingsgedrag van een paal kan worden overwogen ter plaatse van de paalschacht en/of de paalpunt een groutinjectie uit te voeren. Hierbij wordt een groutschil rondom en onder de paal gecreëerd die goede aanhechtingsmogelijkheden biedt en het korrelskelet van het funderingszandpakket opspant. Hiertoe worden in de paal speciale leidingen aangebracht. Deze techniek vindt met name toepassing bij in de grond gevormde paalsystemen, zoals bij boorpalen, terwijl ook speciale injectiepalen op de markt zijn gebracht. De mate van opspanning van het korrelskelet is mede afhankelijk van de ingestelde injectiedruk.
In gevallen waarbij een hoge waarde van de negatieve kleef is te verwachten kan het lonend zijn maatregelen te treffen om de wrijvingsweerstand tussen de paalschacht en het samendrukbare grondpakket te minimaliseren. Hierbij kan worden gedacht aan een bekleding van de paalschacht over het betreffende traject van de paal (dus niet in de funderingszandlaag), bijvoorbeeld met een kunststof deklaag of asfalt-mastiek. Ook kan rondom de paalschacht een laag bentoniet worden aangebracht.
Bij elk paaltype, elke inbrengwijze en elke bodemgesteldheid kan men worden geconfronteerd met specifieke uitvoeringstechnische problemen. In het navolgende wordt in beknopte vorm een aantal probleemgevallen nader beschouwd, met de mogelijke oorzaken en oplossingen. De volgende gevallen worden onderscheiden:
- niet of moeilijk op diepte krijgen van de paal
- onvoldoende weerstand
- paalbreuk/scheurvorming
- verlopen van de paal
- opheien/zwellen bodemlagen
- overige aspecten bij in de grond gevormde palen.
Dit probleem kan ontstaan door één van de volgende oorzaken, of een combinatie daarvan:
- onvoorziene zeer vaste bodemlagen
- verdichting van zandlagen als gevolg van het heiwerk in groepen
- onvolkomenheden in de meetresultaten van het vooraf uitgevoerde grondonderzoek of verkeerd uitzetten van de onderzoekspunten
- obstakels in de bodem
- te licht inbrengmaterieel
- niet goed functionerend of verkeerd afgesteld materieel
- verhoogde korrelspanningen in het zandpakket onder invloed van een verlaging van de grondwaterstand door middel van een bemaling.
- controle capaciteit en werking inbrengmaterieel
- eventueel zwaarder of ander blok toepassen
- controle bodemgesteldheid met behulp van sonderingen teneinde de aard en omvang van plaatselijke afwijkingen te onderkennen; op basis van de controlesonderingen kan mogelijk een hoger paalpuntniveau worden geaccepteerd
- aanpassing van de heivolgorde in geval van heiverdichting, dat wil zeggen in paalgroepen van binnen naar buiten heien; een andere mogelijkheid biedt het aanbrengen van de palen onder een lichte schoorstand, zodat de hart-op-hart-afstand van de paalpunten wordt vergroot
- aanvullende voorzieningen, zoals voorboren, voorheien, spuiten of fluïderen, indien dit ontwerptechnisch verantwoord is
- in extreme gevallen: een ander paalsysteem kiezen of het funderingsontwerp aanpassen.
Het ondervinden van weinig dynamische weerstand bij het inbrengen van de palen leidt vaak tot ongerustheid bij de diverse betrokken partijen. Dit is lang niet altijd terecht.
- de aanwezigheid van minder vast gepakte zandlagen of een dieper aanvangsniveau van de vaste zandlagen
- de aanwezigheid van wellen of verstoringen in de bodem, bijvoorbeeld in verband met getrokken oude funderingspalen
- het optreden van wateroverspanning rondom de paal onder invloed van het dynamische proces van het heien; hierdoor ontstaat een tijdelijke verweking van het korrelskelet van het zand en derhalve een reductie van de wrijvingsweerstand; dit kan zich met name voordoen in fijne en silthoudende zandpakketten
- aanzienlijke ontgravingen boven de funderingszandlaag, waardoor de oorspronkelijke korrelspanning is gereduceerd
- de paal is ontworpen als een kleefpaal, dat wil zeggen de puntweerstand is gering ten opzichte van de schachtwrijving
- paalbreuk.
- uitvoeren aanvullend grondonderzoek, bestaande uit een of meer controlesonderingen, teneinde afwijkingen in de bodemgesteldheid ten opzichte van het oorspronkelijk verkregen sondeerbeeld te signaleren
- op basis van de controlesonderingen kan de draagkracht van de palen worden vastgesteld; indien noodzakelijk kan de paal dieper worden geïnstalleerd (geprefabriceerde betonpalen opstorten) of kunnen extra palen worden aangebracht
- de invloed van eventuele wateroverspanning kan worden gecontroleerd door middel van het naheien van de paal over 1 à 2 tochten van 0,25 m; hierbij dient een 'rustperiode' van circa 12 uur in acht te worden genomen; bij in de grond gevormde palen vindt veelal geen naheien plaats in verband met kosten
- indien er geen sprake is van wateroverspanning of een afwijkende bodemgesteldheid, moet er lichter inbrengmaterieel worden gehanteerd, zodat een genuanceerd beeld van de heiweerstand c.q. interpreteerbare kalenderwaarden worden verkregen; zie ook A 4270 onder 'Tijdens fabricageproces'
- bij het vermoeden van paalbreuk moet de paal door middel van akoestisch doormeten worden gecontroleerd
- bij kleefpalen moet een lage puntweerstand voor lief worden genomen; dit is immers het uitgangspunt geweest voor het ontwerp.
Paalbreuk of scheurvorming van palen kan zich manifesteren in verschillende uitvoeringsfasen, te weten:
- transport van geprefabriceerde palen
- opslag
- hijsen van de palen onder de stelling
- heiwerk.
- te zwaar en te langdurig heiwerk; zie hierboven onder 'Niet of moeilijk op diepte krijgen van de paal'
- te grote valhoogte van het blok, zodat er te hoge drukspanningen ontstaan
- excentriciteiten van het blok ten opzichte van de as van de paal, zowel van belang in de fase waarin een groot deel van de paal zich nog boven maaiveld bevindt als in de laatste heifase
- geen goede of goed passende mutsvulling
- verlopen van de paal; zie onder 'Verlopen van de paal' hieronder
- grote trekspanningen, bijvoorbeeld bij het penetreren van een relatief slappe laag na het passeren van een vaste zandlaag
- onvoldoende betonkwaliteit (bijvoorbeeld bij een te korte verhardingstijd van een prefab-paal) of onvoldoende wapeningshoeveelheid en/of -lengte
- afwijkingen in een paal, zoals bijvoorbeeld vergroeiingen in houten palen of grindnesten bij betonpalen.
Scheurvorming prefab-palen als gevolg van heiwerk
Verlopen van een paal kan optreden als gevolg van een aantal oorzaken, zoals:
- het onzorgvuldig stellen van de paal onder de stelling
- laagscheidingen in de bodem onder een sterk hellend vlak, waarop de palen als het ware afschampen
- heiverdichting in paalgroepen, zodat de paal de weg van de minste weerstand kiest, dat wil zeggen naar de buitenzijde van de paalgroep kan verlopen
- afwijkingen in de bodem, zoals onder meer:
- obstakels waarop de paal afschampt - oude bronnen of wellen, ter plaatse waarvan een uiterst lage korrelspanning kan heersen - gaten of zeer los gepakte locaties als gevolg van het trekken van oude funderingspalen en dergelijke.
Het maaiveld en het onderliggende grondpakket kunnen een rijzing ondergaan onder invloed van enerzijds opheien en anderzijds zwel van cohesieve bodemlagen in verband met uitgevoerde ontgravingen.
- een nagenoeg horizontale scheur bij overschrijding van de maximaal opneembare trekspanning; in de praktijk ontstaat de scheurvorming vaak precies onder een kopwapeningsnet
- het volledig omhoog bewegen van de paal bij aanwezigheid van voldoende wapening, waarbij de paal onbeschadigd blijft.
Bij in de grond gevormde palen kunnen zich tijdens het fabricageproces specifieke problemen voordoen waardoor de paalschacht afwijkingen vertoont, zoals:
- insnoeringen
- uitstulpingen c.q. extreem betonverbruik
- delen met slechte betonkwaliteit
- beschadiging van reeds ingebrachte palen.
- het met de hulpbuis of avegaar gedeeltelijk mee omhoog komen van de voetplaat of deksel, hetgeen verlies aan paalpuntweerstand tot gevolg heeft
- het niet waterdicht zijn van de aansluiting tussen voetplaat en hulpbuis of het voortijdig lossen van de voetplaat, waardoor water in de buis kan dringen; in dat geval is er sprake van een zogenaamde 'waterpaal'; wordt de buis in deze situatie toch met beton gevuld, dan zal de paalpunt een onregelmatige vorm van inferieure kwaliteit vertonen
- silowerking, dat wil zeggen dat er onvoldoende doorstroming van de betonspecie in de stalen buis kan plaatsvinden, zodat het onderste deel van de paal niet volledig kan worden gevormd; dit fenomeen kan met name optreden bij buizen met een kleine diameter en een relatief lange wapeningskorf, zie A 3455 onder 'Betonnen palen'
- perforatie van waterafsluitende bodemlagen; bij palen met een relatief grote puntmiddellijn ten opzichte van de schacht kan tijdens de perforatie van een waterremmende bodemlaag een kortsluiting tussen twee waterregimes ontstaan, waardoor welvorming en aantasting van de verse paalschacht kan worden veroorzaakt; dit fenomeen kan optreden als er zich grote verschillen voordoen in de drukhoogte van het grondwater in twee door de waterremmende bodemlaag gescheiden zandpakketten, bijvoorbeeld bij de uitvoering van palen vanuit een diepe bouwput.
In de praktijk blijkt de uitvoerbaarheid van het aanbrengen van paalfunderingen en andere soorten funderingselementen tegen te vallen. Zo komt het bijvoorbeeld voor dat palen niet op diepte komen, casings niet getrokken kunnen worden, of paalbreuk ontstaat. De gevolgen voor het verdere bouwproces zijn niet te overzien en de faalkosten lopen in het begin van het project al op. Bovendien blijkt het dan moeilijk om aan de planning te voldoen en het imago van de aannemer/bouwbranche wordt daar niet beter van. De oorzaak is vaak te vinden in een combinatie van de berekende lengte van het funderingselement, de eigenschappen van het gekozen element, de gebruikte inbrengapparatuur en de ondergrond. Ook de vakbekwaamheid/ervaring van de praktijkmensen en meer theoretisch gerichte ontwerpers/ingenieurs speelt hierin een grote rol. De ontwerper is immers geen praktijkman en vice versa. Uit berekeningen kan naar voren komen dat een ontwerp voldoet aan de eisen voor draagvermogen en stabiliteit. Daarbij wordt vaak niet gekeken naar de uitvoerbaarheid van het ontwerp.
Door het Platform Funderingstechnieken (bestaande uit zes aannemers, ingenieursbureau M.U.C. en Deltares) is het initiatief genomen om de uitvoerbaarheid van funderingswerken te verbeteren. Door de jaren heen is gebleken dat dit niet alleen met een verbetering van de werkmethode kan worden bewerkstelligd, maar dat tevens een meer geavanceerde aanpak nodig is. Uit eerder onderzoek bleek dat met een terugkoppeling van praktijkervaringen naar ontwerpers en theoretici een doorbraak mogelijk is; de discrepantie tussen theorie en praktijk zou zo kunnen worden opgevangen. Minder faalkosten in de funderingsbranche door een betere beheersing van het uitvoeringsproces. Dat is het streven bij GeoBrain Funderingstechniek.
GeoBrain Funderingstechniek wil de gebruiker van dienst zijn met een continu groeiende verzameling van uitvoeringsgegevens en -ervaringen op het gebied van damwanden, prefab en vibropalen. Een compleet overzicht dat toegankelijk is via internet. Daarnaast kunnen de GeoBrain voorspellingsmodellen worden geraadpleegd die gebaseerd zijn op expertkennis en de ervaringen uit de database. De uitvoerbaarheid van een funderingswerk kan op deze manier online worden voorspeld.
GeoBrain Funderingstechniek heeft het antwoord paraat op vele vragen op het gebied van funderingstechniek. Is het gekozen geotechnisch ontwerp praktisch uitvoerbaar? Kan een bepaalde damwand schadevrij worden geïnstalleerd? Welk heiblok is geschikt voor het installeren van de gekozen paal?
In de database die te vinden is op [ link ] staan praktijkgegevens over:
- het bouwproject (locatie, type constructie, aantal palen, etc.)
- geotechniek (de grondopbouw, waterstanden, aanwezigheid obstakels, etc.)
- paaltype (diameter, betonkwaliteit, voorspanning, etc.)
- installatiemethode (type heiblok, type funderingsmachine, spuiten/fluïderen, ervaring ploeg, etc.)
- omgevingsinvloeden (aanwezigheid belendingen, evt. schade aan belendingen, gemeten trillingsniveau's, opgetreden zakkingen, etc.)
- de ongewenste gebeurtenissen als gevolg van het plaatsen van de palen (dagen vertraging, niet op diepte komen, schade aan de paal, paalbreuk, insnoering, etc.)
- de mogelijke oorzaken.
- Locatie: zoeken kan per streek of met een kaart.
- Grondopbouw: door een sondering in gef-formaat te uploaden, wordt in de database gezocht naar projecten met een soortgelijke grondopbouw. Indien (nog) geen sondering beschikbaar is, kan ook een laagindeling (grondslag) worden opgegeven, waarna vervolgens met die laagindeling wordt gezocht naar ervaringen met een soortgelijke laagindeling.
- Verfijning: nadat is gezocht op locatie of grondopbouw wordt een overzicht verkregen van de gevonden projecten. Nu kan verder worden gezocht op diameter paal, lengte paal, gebruikt materieel en op de ongewenste gebeurtenissen die zijn opgetreden.
Naast het zoeken naar ervaringen van reeds uitgevoerde projecten kan er ook een voorspelling worden gemaakt. Op basis van een sondering, een type paal, lengte, betonkwaliteit en een type blok kan een risicoprofiel worden samengesteld, waaronder bijvoorbeeld de kans dat een paal niet op diepte komt.
De praktijkgegevens zijn beschikbaar via ontwerpsoftware zoals Msheet en komen beschikbaar via MFoundation. Ontwerpers die met deze software berekeningen uitvoeren, kunnen direct zien of hun berekening overeenkomt met de praktijk. Hierbij worden de relevante ontwerpwaarden (zoals locatie, grondopbouw, weerstandsmoment en lengte van de damwand) gebruikt als zoekcriteria. Het met MSheet gemaakte ontwerp wordt dan op praktische uitvoerbaarheid getoetst aan bestaande praktijkgegevens.
Door te zoeken in oude ervaringen en voorspellingen te maken die specifiek ingaan op de omstandigheden van het onderhavige project wordt een totaal beeld verkregen van de mogelijke uitvoeringsrisico's die kunnen spelen bij de ontworpen damwand. Bij een nieuw project kan op deze manier snel een indruk worden verkregen van de uitvoerbaarheid van de ontworpen damwand en kunnen al in het ontwerpstadium maatregelen worden genomen om de uitvoeringsrisico's te minimaliseren.
Duizend specialisten weten meer dan één. Het is deze gedachte die ten grondslag ligt aan GeoBrain, een platform waar professionals elkaar helpen om het vak geo-engineering op een steeds hoger niveau te beoefenen. GeoBrain biedt niet alleen toegang tot vele kennisbronnen, maar nodigt de gebruiker ook uit om visies en ervaringen te delen met collega's. Zo wordt een levendige leer- en werkomgeving gecreëerd die inzicht biedt in alle facetten van de geo-engineering. GeoBrain is een innovatie die zich uitstrekt van fundamenteel onderzoek tot kant-en-klare producten. Kennis is waar het allemaal om draait bij GeoBrain. Metingen en analyses, maar ook de 'zachte' kennis die aanwezig is in hoofden van experts bij aannemers, ingenieursbureaus en instituten. Het is allemaal geordend in een unieke, interactieve verzameling waar praktijk en theorie elkaar ontmoeten. Kennis waar niemand bij kan, is geen kennis. GeoBrain maakt daarom gebruik van nieuwe ICT-ontwikkelingen om alle knowhow maximaal toegankelijk te maken. Een web-database over de toepassing van boortechnieken is hiervan een goed voorbeeld.
Wat leveren al die inzichten, aangedragen door kennisleveranciers, op voor de gebruiker? Belangrijke voordelen van GeoBrain zijn optimale beslissingsondersteuning en risicobeheersing in de geo-engineering. Concreter gezegd, een reductie van faalkosten bij projecten. Met de GeoBrain modules kan ook een uitstekende leeromgeving worden gecreëerd voor technische professionals en studenten. Laagdrempelige kennis vergaren of effectief trainen met behulp van bijvoorbeeld virtual reality. In GeoBrain komt alles samen. GeoBrain is er voor de gebruiker en door de gebruiker. Een gezamenlijk project van iedereen die betrokken is bij geo-engineering. Van iedere specialist die informatie zoekt of kennis toevoegt. Het is het collectieve, zelflerende brein van de geo-engineering.
- het vallen van voorwerpen op het maaiveld
- het manoeuvreren van materieel
- het intrillen en inheien van palen.
- amplitude van de verplaatsing, snelheid en versnelling
- gemiddelde waarde, effectieve waarde en topwaarde van de amplitude
- frequentie f.
Basisbegrippen trillingen
- de compressiegolf: de bewegingsrichting van de gronddeeltjes is evenwijdig aan de voortplantingsrichting van de golf. Het golffront is half-bolvormig.
- de schuifspanningsgolf: de bewegingsrichting van de gronddeeltjes staat loodrecht op de voortplantingsrichting van de golf. Het golffront is halfbolvormig.
- de oppervlaktegolf of Rayleighgolf: deze golf heeft zowel een horizontale als een verticale bewegingscomponent van de gronddeeltjes. Het golffront is cilindervormig.
Principe compressie-, schuifspannings- en Rayleighgolf (bron: CUR 166)
| v | = | voortplantingssnelheid Rayleighgolf [m/s] |
| E | = | elasticiteitsmodulus grond [N/m²] |
| ρ | = | dichtheid grond [kg/m³] |
| υ | = | dwarscontractiecoëfficiënt grond [-] |
| G | = | glijdingsmodulus grond [N/m²] |
Amplitude Rayleigh-golf in relatie tot de diepte (bron: CUR 166)
Indicatie loopsnelheid trillingsgolf per grondsoort
| Grondsoort | Loopsnelheid [m/s] |
| zand | 100 à 200 |
| veen | 50 à 100 |
| klei | 75 à 125 |
- de grootte van de amplitude bij de trillingsbron
- de demping die de trilling ondergaat over de afstand van de bron tot aan de beschouwde locatie, de zogenaamde geometrische demping; hierbij wordt opgemerkt dat een stijve (uitgedroogde) bovenlaag veelal weinig demping biedt, zodat trillingen zich in een dergelijke laag relatief ver kunnen uitstrekken
- de aard van de grond (de grondsoort en de mogelijkheid van afstromen van spanningswater in de poriën in het korrelskelet), de zogenaamde materiaaldemping
- in beperkte mate door de frequentie en de voortplantingssnelheid.
| A r | = | amplitude op een afstand r van de bron |
| A 0 | = | amplitude op een afstand r 0 van de bron |
| α | = | absorptie- c.q. dempingscoëfficiënt, afhankelijk van de grondsoort |
Absorptiecoëfficiënt α
| Grondsoort | Absorptiecoëfficiënt [m -1 ] |
| verzadigd fijn geel zand | 0,10 |
| bevroren, verzadigd fijn geel zand | 0,06 |
| verzadigd grijs zand met veenlagen en organisch slib | 0,04 |
| kleihoudend zand, plaatselijk sterk kleihoudend | 0,04 |
| zand- en slibhoudende klei, boven grondwater | 0,04 |
| verzadigde zware bruine klei met wat zand en slib | 0,04 à 0,12 |
| mergel/kalk | 0,10 |
| löss en lössachtige grond | 0,10 |
Breking en reflectie van trillingsgolven
Resultaten trillingsmetingen bij heiwerk
Figuur A 42-22Bovengrens amplituden van grond en objecten op de grond
| σ | = | spanning als gevolg van een trilling [N/m²] |
| β | = | factor, afhankelijk van de aard van de constructie en van de opleggingsvoorwaarden; veelal 2,0 à 2,5 |
| v | = | bewegingssnelheid materiaaldeeltjes [m/s] |
| E | = | elasticiteitsmodulus constructiemateriaal [N/m²] |
| ρ | = | dichtheid materiaal [kg/m³] |
- toepassen van palen met een kleinere middellijn; hierbij moet het groeps- c.q. verdichtingseffect worden vermeden
- beperken van de indringingsweerstand door middel van voorboren, voorspuiten en dergelijke
- beperken van de periode van inbrengen door zwaarder materieel in te zetten; dit is vaak effectiever dan gedurende langere periode licht materieel toe te passen
- van de belendingen af te werken, zodat als het ware een reflectiescherm voor de trillingen wordt gecreëerd
- het paalsysteem en/of de funderingswijze aanpassen.
| L pA | = | geluidsdrukniveau |
| p | = | geluidsdruk [N/m²] |
| p 0 | = | referentiewaarde voor de geluidsdruk = 2 × 10 -5 N/m² |
| L w | = | geluidsvermogenniveau |
| w | = | geluidsvermogen [W] |
| w 0 | = | referentiewaarde voor het geluidsvermogen = 10 -12 W |
Overzicht geluidsniveaus diverse soorten geluid
- de geluidsemissie bij de bron
- het frequentiespectrum
- de demping in de omgeving
- de eventuele reflecties in de omgeving
- de afstand van het beschouwde punt tot de bron.
- type en materiaal van de paal
- afmetingen van de paal
- type heiblok
- bodemgegevens
- voorzieningen aan het materieel.
Het geluidsniveau van de machinist ligt meestal lager dan het niveau waaraan de heibaas wordt blootgesteld, door de grotere afstand tot de geluidsbron. Ook kan de machinist een belangrijk deel van het geluid buiten houden door in een gesloten cabine te werken. Dat geldt overigens alleen voor geluidgedempte kranen. Oude kranen maken vaak veel lawaai waardoor het geluidsniveau van de machinist alleen door de bijdrage van de kraan al boven de grenswaarde van 85dB(A) komt.
Geluidsniveaus bij verschillende funderingstechnieken
| Funderingstechniek | Geluidsniveau [dB(A)] | Afstand waar norm wordt bereikt [m] | ||||
| heibaas | machinist | 15 meter | ||||
| technieken zonder geluiddemping | ||||||
| 102-107 | 90-100 | 95-100 | 300-500 | ||
| 90-100 | 85-95 | 85-95 | 100-300 | ||
| 97-107 | 85-95 | 90-100 | 150-500 | ||
| technieken met geluiddemping | ||||||
| 88-93 | 80-90 | 78-85 | 30-100 | ||
| - | - | 90-98 | 150-400 | ||
| geluidarme funderingstechnieken | ||||||
| 80-90 | 80-90 | 65-85 | 30-100 | ||
| ≤ 80 | ≤ 80 | ≤ 80 | ≤ 30 | ||
Equivalent geluidsniveau in relatie tot de afstand tot de bron
- geluidsisolerende mantel om het blok, waarmee een reductie van maximaal 15 à 25 dB(A) kan worden gerealiseerd; door de noodzakelijke extra handelingen kan het toepassen van een mantel echter wel het heiproces vertragen; de effectiviteit van een geluidsmantel is sterk afhankelijk van het gehanteerde type (materiaal, geslotenheid systeem)
Behalve geluiddemping zijn er meer mogelijkheden om wat aan het geluidsniveau te doen. Goed onderhoud van de funderingsinstallatie is belangrijk. Loszittende en rammelende onderdelen leveren extra geluid. De machinist kan zijn blootstelling vaak sterk beperken door de cabine zo veel mogelijk gesloten te houden. Voor de heibaas geldt hoe groter de afstand tot de geluidsbron, hoe lager het niveau. Verder moet ook de tijd doorgebracht in de directe omgeving van de geluidsbron, zo veel mogelijk worden beperkt.
Geluidsmantels zijn nog volop in ontwikkeling. Voor het werk Kombinatie Willemspoortunnel (KWT) is de zogenaamde Rotterdamse mantel ontwikkeld. Deze mantel wordt nog steeds ingezet voor prefab heien met een dieselblok.
Voor vibro heien met een IHC-hydrohamer is recentelijk een mantel met balg ontwikkeld. De balg schermt de stalen vibrobuis af en veert in naarmate de buis wordt ingeheid. Figuur A 42-26 verduidelijkt dit. Dit systeem kan ook worden toegepast bij het heien van stalen buispalen. - reductie van de weerstand van de bodem, bijvoorbeeld door middel van voorboren, zodat de geluidsoverlast bij het passeren van de lagen boven het funderingszandpakket wordt verminderd
- voorzieningen aan het blok in de vorm van een demping tussen de paal en het blok, aanpassingen aan de aandrijving, uitlaatdempers, luchtaanzuigdempers en dergelijke
- toepassen van een geluidsarm bloktype of paalsysteem.
Fig 42-26Geluidsmantel voor vibroheien
- afschermende maatregelen door een aangepaste plaatsing van de bouwketen en -loodsen
- plaatsing van tijdelijke geluidsschermen in specifieke gevallen.
Teneinde de kwaliteit van een paalfundering te kunnen beoordelen moeten op gezette tijden controlemaatregelen worden uitgevoerd. Voor een algemene beschouwing van de kwaliteitszorg wordt verwezen naar A 5000. In het navolgende wordt volstaan met het toelichten van enkele specifieke maatregelen voor paalfunderingen.
Overzicht controlewerkzaamheden paalfunderingen
De algemene eisen die aan de materialen en uitvoeringswijze van de fundering worden gesteld, zijn vastgelegd in de betreffende normbladen en beoordelingsrichtlijnen. De specifieke eisen voor een bepaald werk zijn verwoord in het bestek en eventueel in het funderingsrapport.
- de palen: afmetingen, beschadigingen en dergelijke
- het toe te passen materieel: type, afmetingen, zwaarte, capaciteit en dergelijke
- het toe te passen materiaal: certificaten, ouderdom en dergelijke
- de opslag van materiaal.
Door voorzieningen aan te brengen op het blok en/of de paal is het bij heiwerk mogelijk een aantal parameters te registreren. Enerzijds kan hiermee het heiproces tijdig worden bijgestuurd vanuit de cabine van de stelling, terwijl anderzijds achteraf een objectieve beoordeling van de heiresultaten kan plaatsvinden. De volgende gegevens kunnen theoretisch bij de heiregistratie onder meer worden vastgelegd:
- kalenderwaarde
- slagkracht van de heihamer
- energie-afgifte in de paal
- slagfrequentie
- trek- en drukspanningen in de paal
- elastische en plastische vervormingen van de paal tijdens het heien
- centriciteit van het slaan
- effectiviteit van de heimuts (signaal voor vervanging mutsvulling)
- dynamische grondweerstand bij installatie
- start- en stoptijden
- integriteit paal bij installatie.
Bij geheide paalsystemen is het mogelijk een globaal inzicht te krijgen in de draagkracht van een afzonderlijke paal door middel van het registreren en interpreteren van de kalenderwaarde in relatie tot de resultaten van een nabij gemaakte sondering. Deze waarde wordt in de regel gedefinieerd als het aantal heislagen dat is benodigd voor het realiseren van een paalkopzakking van 0,25 m (één tocht). Om een goed beeld te krijgen moet er over minimaal 2,0 m worden gekalenderd (in de BRL's van KIWA geldt hiervoor als richtlijn: acht maal de dwarsafmeting van de paal). In overgangszones van paalpuntniveaus moet een langer traject worden aangehouden, terwijl bij palen ter plaatse van een sondering een volledig slagdiagram moet worden opgenomen.
Voorbeeld slagdiagram in sondeergrafiek
In het verleden heeft men verwoede pogingen gedaan om met behulp van heiformules de draagkracht van een paal vast te stellen. De formules zijn gebaseerd op een veronderstelde relatie tussen de paalkopzakking per heislag en de energie-afgifte enerzijds en de statische grondweerstand anderzijds. Inmiddels zijn er meer dan honderd verschillende formules ontwikkeld, zoals de Hollandse heiformule en de formules van Delmag en Sprenger/Potma. De diverse benaderingen vertonen onderling een grote spreiding, zoals ter illustratie is aangegeven in figuur A 42-29.
Relatie indringingsweerstand en de zakking per heislag op basis van diverse heiformules (bron: Huizinga (lit. 18))
Bij niet-geheide paalsystemen is het tijdens de uitvoering slechts in beperkte mate mogelijk indicaties te verkrijgen van de draagkracht van de geïnstalleerde palen. Onder meer de volgende gegevens moeten worden geregistreerd (voor een compleet overzicht van de registraties wordt verwezen naar de betreffende beoordelingsrichtlijnen):
- het draaimoment
- de axiale druk
- de schraapfactor
- de speciedruk gedurende het gehele fabricageproces
- het specieverbruik.
Tijdens het fabricageproces van een paal moet een aantal uiteenlopende gegevens worden geregistreerd teneinde de kwaliteit van de paalschacht te kunnen beoordelen. Het moge duidelijk zijn dat de aard van deze gegevens per paaltype verschilt.
Keuringsschema avegaarpalen (gedeelte BRL K237/01) (bron: KIWA)
| Hoofdgroep | Onderwerp | Aspect | Methode | Frequentie | Notatie |
| Op het werk aanwezige gegevens | rapport grondonderzoek | inhoud | toetsing aan Algemeen Gedeelte | eenmaal per week | nee |
| rapport ontwerp-paalfundering | inhoud | toetsing aan Algemeen Gedeelte | eenmaal per week | nee | |
| uitvoeringsplan | inhoud | toetsing aan Algemeen Gedeelte | eenmaal per week | nee | |
| bijlage BRL | aanwezigheid | toetsing aan Algemeen Gedeelte | eenmaal per week | nee | |
| Werkvolgorde | avegaar | rechtheid | visueel/meting bij grote afwijkingen | per werk, voor de eerste paal met de betreffende diameter | (3) |
| eerste paal | plaats eerste paal nabij diepste inboorniveau | visueel | aan de hand van palenplan | ja | |
| paalafstand bij direct na elkaar vervaardigen | onderlinge h.o.h. afstand minimaal 4x paaldiameter met minimum van 2 m | a.d.h.v. palenplan | per paal (2) | (3) | |
| tijdsduur minimaal 4 uur | a.d.h.v. werkvolgorde | per paal (2) | ja | ||
| verlengde tijdsduur bij specie met vertragende hulpstof | a.d.h.v. werkvolgorde | per paal (2) | ja | ||
| specieniveau naastliggende paal | verandering hoogte | visueel | meting | (3) | |
| meting | bij grote afwijkingen | (3) | |||
| smeerbed | aanbrengen | visueel | eenmaal per dag, voor de eerste paal | (3) | |
| Boorproces | avegaar | verticaliteit | toetsing in twee loodrecht op elkaar staande richtingen | per paal | nee |
| schoorstand (2) | meting | per paal | ja | ||
| centrering boven piket | meting na gereedkomen | per paal | ja | ||
| inboren | schraapfactor over de volle hoogte | (8) | bij iedere sondering | ja (5) | |
| schraapfactor over tenminste de laatste 1,5 m | (8) | bij overige palen | ja (5) | ||
| de gehanteerde waarde van het draaimoment | (8) | continu | ja | ||
| testcertificaat van de boormotor | aanwezigheid | draaimoment overeenkomstig minimale waarde | eenmaal per week | nee | |
| Vervaardiging van de paal | avegaar | vulling met betonspecie | (8) | per paal | (3) |
| opening van de afsluiting | overdruk op specie en het maximaal 100 mm optillen van de avegaar | meting | eenmaal per dag | ja | |
| visueel | per paal | ||||
| indien eerste poging mislukt 0,50 m dieper boren en procedure herhalen | meting | per paal (6), maximaal 2 keer | ja | ||
| nieuwe paal indien na drie pogingen de as nog niet geopend is | inboorniveau 0,25 m dieper dan oorspronkelijke paal | meting | per paal (6) | nee | |
| trekken van de avegaar | stilstaand of draaiend trekken | visueel | continu | ja | |
| treksnelheid in relatie tot specietoevoer | speciedruk aan de voet (8) of volumemeting | per paal, continu | (3) | ||
| het gevaar van grondbreuk, uitbreken specie tijdens laatste meters | speciedruk, niet te hoog | per paal | (3) | ||
| 0,25 m dieper in de specie boren voor hervatten trekken avegaar | uitvoering | meting | na onderbreking van het trekken | ja | |
| onderbreking trekken avegaar | keuze grondlaag i.v.m. steundruk | toetsing a.d.h.v. grondonderzoek | per paal (6) | ja | |
| opgeboorde grond | relatie grondonderzoek | visueel | continu | (3) | |
| melding opdrachtgever | (3) | ja | |||
| wapening | aanbrengen | visueel | per paal | (3) | |
| dekking | meting | eenmaal per dag | ja | ||
| visueel | per paal | (3) |
Na het inbrengen van de paal kan de grondmechanische draagkracht en/of de kwaliteit van de paalschacht worden gecontroleerd. Hierbij kan één van de volgende maatregelen worden uitgevoerd, of een combinatie daarvan, een en ander afhankelijk van de aanleiding van het aanvullende onderzoek:
- naheien
- vrijgraven paalkop
- trekken paal
- cilinders boren
- controlesonderingen
- meetdraden
- akoestisch doormeten
- proefbelasting
Men kan ertoe overgaan een paal na te heien wanneer er sprake is van lage kalenderwaarden, mogelijk in verband met wateroverspanning. De paal wordt dan na een tussenperiode van minimaal circa 12 uur 1 à 2 tochten van 0,25 m dieper geheid. In deze tussenperiode is de eventuele wateroverspanning nagenoeg geheel weggevloeid en wordt in de beginfase van het naheien de werkelijke bodemweerstand ondervonden.
Wanneer er twijfels bestaan omtrent de kwaliteit van de paalkop (schuimkop, grondinsluitingen en dergelijke) of wanneer in het bovenste deel van de paal scheurvorming wordt verwacht, kan de paalkop worden vrijgegraven. Op basis van een visuele inspectie kan dan een beoordeling plaatsvinden. Bij het vaststellen van de ontgravingsdiepte dient men uiteraard rekening te houden met een eventueel benodigde verlaging van de grondwaterstand. Voorts moeten de ontgravingen zodanig worden uitgevoerd dat de belendende palen niet worden beschadigd als gevolg van een mechanische belasting door het ontgravingsmaterieel of door horizontale gronddruk.
Indien er geen eenduidigheid bestaat omtrent de kwaliteit en de continuïteit c.q. de dwarsafmeting van de volledige paalschacht, kan als proef worden besloten een paal in zijn geheel te trekken, waarna een nauwkeurige inspectie kan plaatsvinden. Op basis van praktische en economische redenen wordt een dergelijke proef slechts in uiterste gevallen toegepast, bijvoorbeeld bij de ontwikkeling van een nieuw paalsysteem.
Overeenkomstig de norm NVN 6724 moeten bij 5% (ten minste 6 stuks) van het totale aantal in de grond gevormde palen cilinders uit de paalkop worden geboord. De betonkwaliteit van de cilinders wordt vervolgens in het materiaaltechnisch laboratorium nader onderzocht.
Met behulp van controlesonderingen kunnen eventuele plaatselijke afwijkingen in de bodemgesteldheid worden opgespoord, terwijl tevens de invloed van het fabricageproces van de paal op de vastheid van de funderingszandlagen kan worden vastgesteld. Hiermee komt eenduidige informatie beschikbaar met betrekking tot de draagkracht van de betreffende palen, op basis waarvan eventuele aanvullende maatregelen kunnen worden uitgevoerd.
Het is mogelijk om in geprefabriceerde betonpalen meetdraden op te nemen. Door middel van het invoeren van een elektrische stroom kan na het heiwerk worden vastgesteld of de draad is gebroken.
Akoestisch doormeten van funderingspalen en theoretisch verloop schokgolf ideale paal
Voorbeelden van signalen van een prefab paal (bovenste: paal halverwege gebroken, middelste: paal zonder breuk, onderste: paal op circa ¾L gebroken)
Binnen een veld van funderingspalen geeft het akoestisch doormeten op snelle en economische wijze inzicht in de aanwezigheid van palen met een mogelijk afwijkend signaal. Het gaat om relatieve vergelijkingen van gemeten signalen en het detecteren van afwijkingen daarin. Hieraan ligt ten grondslag de veronderstelling dat de meeste palen in orde zijn. Uit het meetresultaat kan een eventuele afwijking van de kwaliteit (uitgedrukt in de elasticiteitsmodulus E) en de paaldoorsnede (A) worden vastgesteld.
De akoestische meting kan gebruikt worden voor de volgende doelen:
- afnamecontrole van de palen
- onderzoek in verband met twijfel over de paalintegriteit in de fase na de afnamecontrole
- bepaling integriteit van palen onder bestaande constructies.
- na paalinstallatie (bij in de grond gevormde palen na voldoende verharding)
- en/of na uitvoering van het grondwerk (zoals ontgraven van de bouwput)
- en/of voor het storten van de betonvloer of -balk (na het snellen van de palen)
- en/of in een later stadium (in bijzondere gevallen).
- de bepaling van de grootte van de draagkracht, noch in geotechnische zin, noch in materiaaltechnische zin
- de nauwkeurige bepaling van de paallengte (onnauwkeurigheid bedraagt circa 10 %)
- de nauwkeurige bepaling van de paaldoorsnede; bij abrupte variatie bedraagt de onnauwkeurigheid circa 10 %; bij geleidelijk verlopende afwijking is detectie van afwijkingen niet mogelijk.
- stalen (buis)palen en damwanden
- houten palen en damwanden
- samengestelde in de grond gevormde palen zoals gegroute buispalen / schroefinjectiepalen
- keerconstructies zoals diepwanden en palenwanden
- diepwandpalen (zogenaamde baretten)
- palen onder vloeren of balken, tenzij het boveneinde van de paal is vrij gegraven
- palen, ingestort in een onderwaterbetonvloer.
De apparatuur voor het akoestisch doormeten van betonnen funderingspalen bestaat uit de hamer, de versnellingsopnemer en de veldcomputer met AD-converter voor data acquisitie, signaalbewerking en opslag.
Principeschets van een hamer
Het uitvoerend personeel dient voldoende expertise te hebben voor de uitvoering van de metingen. Bij gebrek aan specifieke scholingsopleidingen is een interne bedrijfsopleiding noodzakelijk, waarbij ten minste 20 werkdagen tezamen met een ervaren meettechnicus het doormeten wordt uitgevoerd met een omvang van ten minste 2000 palen op meerdere locaties, verdeeld over meerdere paaltypen. Een ervaren meettechnicus heeft minimaal 2 jaar ervaring, waarbij het doormeten van palen zijn hoofdtaak is geweest.
- meest recente versie van het palenplan met paalnummers, paallengten, paalafmeting en (lengte) paalwapening
- bijzonderheden uit verslag paalinstallatie
- informatie over aanwezigheid van opstorting paalkop
- gegevens over het snellen van palen en, zo ja, op welke wijze het snellen is uitgevoerd.
- situatie van de bouwput (wel of niet ontgraven voorafgaand aan het maken van de palen)
- niveau van paalkop en maaiveld ten opzichte van NAP
- moment van akoestisch doormeten van de paal
- begaanbaarheid bouwput: droog of nat, zandbodem of (verweekte) klei-veenbodem
- toestand en bereikbaarheid van de paalkop
- de lengte van de wapening boven de paalkop, indien deze lengte meer dan 0,5 m bedraagt
- eventuele zichtbare beschadiging van de paalkop dan wel wapening (verbogen etc.)
- weersgesteldheid (droog/regen, windsterkte, zon, temperatuur, vorst)
- bijzondere omstandigheden (onder water doormeten met duiker, ervaring van het ingezette personeel, doormeten onder funderingsbalken etc.)
- gebruikte apparatuur en hamertype (gewicht en afmeting / specificaties hamerdop).
- minimale verhardingstijd van 5 dagen
- paalkop vrij van water, modder of grond, puin en andere verontreinigingen
- geen schuimkop aanwezig
- paalkop vrij bereikbaar (bovenliggende wapening nog niet aangebracht)
- 0,1 m afstand tussen opnemer en hamerklap
- gebruik van juiste apparatuur en instellingen (hamer, kit, veldcomputer)
- korte felle hamerklap in de richting van de paal-as (meetsignaal is geschikt indien de invoerpuls strak van vorm is, t50% = 0,25 à 0,35 ms, zie figuur A 42-34).
Snelheidssignaal met indicatie gewenste pulsduur van de hamerklap
Indien de gemeten signalen niet eenduidig interpreteerbaar zijn, kan het nodig of gewenst zijn aanvullend onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek kan bestaan uit één of meerdere onderstaande acties:
- opnieuw akoestisch doormeten na het snellen van de paalkop, bijvoorbeeld als het inputsignaal onregelmatig is, repetitie van tussenliggende reflectie samenvalt met de puntreflectie, twijfel bestaat over de lengte van een paal in vergelijking met overige palen
- ontgraven en visuele inspectie van paal. Dit is alleen zinvol als een mogelijk gebrek zich dicht onder paalkop bevindt en het ontgraven tot de benodigde diepte mogelijk is zonder invloed op belendende palen of funderingen
- paal akoestisch doormeten onder statische axiale belasting, bijvoorbeeld in die situaties waarbij twijfel is over de oorzaak van een afwijkend signaal. De paal dient te worden doorgemeten voorafgaand aan, tijdens en na het belasten van de paal
- in bijzondere gevallen: betonkern uit de paal boren tot voorbij het niveau van de afwijking.
Brede kennis van paalsystemen, aspecten van uitvoering, geotechnische randvoorwaarden en bodemomstandigheden zijn noodzakelijk om een juiste interpretatie mogelijk te maken. De benodigde ervaring voor de interpretatie van de metingen vergt enige jaren met praktisch onderzoek op palen met defecten van verschillende aard. Hierbij dient bedacht te worden dat ervaring met een bepaald paalsysteem en/of met een bepaalde bodemopbouw niet algemeen vertaalbaar is naar andere situaties.
- kennis van de mogelijkheden en onmogelijkheden van het akoestisch doormeten
- kennis van de ééndimensionale golftheorie en de gebruikte meetapparatuur, inclusief de instellingen en de invloed hiervan op de meetsignalen
- inzicht en kennis van uitvoeringsaspecten van palen en mogelijke problemen die zich voor kunnen doen tijdens de vervaardiging van palen
- inzicht over de invloed van variaties in betonkwaliteit op het meetsignaal (de gemiddelde loopsnelheid is afhankelijk van de betonkwaliteit en de verhardingsduur)
- geotechnische kennis en de invloed die de ondergrond kan hebben op de vorm van de paal en/of het meetsignaal.
Bij het akoestisch doormeten van palen gaat het om een relatieve vergelijking van meetsignalen in een veld van palen. Bij onderling afwijkende signalen is het van belang te beschikken over de gegevens van de bodemopbouw, uitvoering paalfundering, tijdstip van meting en overige omstandigheden (ontgraving bouwput, snellen van paalkoppen). De beoordeling van de meetsignalen op afwijkende signalen geschiedt doorgaans als volgt:
- stel vast of sprake is van representatieve meetsignalen (juiste versterking, filtering, pulsduur hamerklap)
- stel vast of een puntreflectie aanwezig is of aanwezig kan zijn
- vorm aan de hand van een onderlinge vergelijking van de verkregen meetsignalen een algemeen beeld van de palen en selecteer de afwijkende meetsignalen
- beschouw de aanwezigheid van niet repeterende reflecties, die een gevolg zijn van variaties in bodemopbouw
- stel vast of er sprake is van een repeterende reflectie (zwakke of sterke reflectie) en al dan niet een puntreflectie.
Invloed schachtwrijving op meetsignaal bij grondverdringende paal
- afwijkingen in het inputsignaal
- zwak repeterende reflectie
- sterk repeterende reflectie.
Afwijkingen in het inputsignaal zoals een lange duur, een asymmetrische vorm van het oplopende signaal, aanwezigheid van een sterke oploop boven de referentielijn of signaal buiten meetbereik, wijzen op de aanwezigheid van een onregelmatigheid in de paalkop. Naast visuele inspectie van de paalkop betekent een afwijkend inputsignaal in de regel het snellen van de paal en opnieuw de akoestische meting uitvoeren omdat het oorspronkelijke signaal geen of onvoldoende inzicht geeft in de integriteit van de paal.
Bij een zwak repeterende reflectie met wel een puntreflectie is sprake van een beperkte afwijking in de paalschacht, met de volgende mogelijkheden:
- verdikking van de paalschacht al dan niet over een deel of over de totale omtrek van de paalschacht. Dit zal leiden tot een (beperkte) reflectie in de vorm van een opwaarts gerichte afwijking van het signaal gevolgd door een neerwaartse gerichte afwijking ten opzichte van het standaardsignaal (zie figuur A 42-36).
- verjonging van de paalschacht al dan niet over een deel of over de totale omtrek van de paalschacht of scheurvorming over een deel van de doorsnede van de paal. Dit zal leiden tot een reflectie in de vorm van een neerwaarts gerichte afwijking van het signaal gevolgd door een opwaartse afwijking ten opzichte van het standaardsignaal (zie figuur A 42-37).
- afwijkende betonkwaliteit door ontmenging van beton of vermenging van beton met grond. Dit zal leiden tot een reflectie, vergelijkbaar met een verjonging van de paalschacht, namelijk een neerwaarts gericht signaal ten opzichte van het standaardsignaal.
Akoestisch meetsignaal van een paal met verdikking
Figuur A 42-37 Akoestisch meetsignaal van een paal met verjonging
Bij een sterk repeterende reflectie zonder puntreflectie is sprake van een grote afwijking in de paalschacht, met de volgende mogelijkheden:
- doorgaande scheurvorming over een groot deel van de doorsnede van de paal. Zodra er geen contact meer is tussen beide paaldelen kaatst het signaal terug als zijnde een reflectie van een paalpunt, zie figuren A 42-32 en A 42-38
- ontbreken van het beton over enige hoogte.
Paal gebroken tijdens ontgraving bouwput
Uit het akoestisch doormeten van de palen kunnen de volgende conclusies volgen:
- er zijn geen afwijkingen aangetroffen en de integriteit van de paalschachten is in orde bevonden
- er zijn afwijkingen aangetroffen waarbij een eindoordeel over de invloed van de afwijking niet mogelijk is en waarvoor nader onderzoek of maatregelen benodigd zijn om de aard van de afwijkingen te kunnen verklaren.
- nader bureauonderzoek met een bredere beschouwing van de gegevens over paalinstallatie, kalendering, betonverbruik, lengte en variatie van wapening
- nader in-situ onderzoek met aanvullende metingen en/of vrijgraven van een deel van de paal teneinde meer te weten te komen over de aard van de geconstateerde afwijking
- eventueel: berekening van de meest waarschijnlijke paalvorm met geavanceerde rekenprogramma's (signal matching).
- een second opinion vragen, waarbij onderscheid gemaakt wordt in alleen opnieuw interpreteren en opnieuw meten en interpreteren;
- bij een niet-eensluidende conclusie: commissie van deskundigen, bestaande uit ten minste 3 onafhankelijke personen. De commissie van deskundigen doet een bindende uitspraak.
Bij proefbelastingen moet onderscheid worden gemaakt tussen de statische en de dynamische uitvoeringsmethode. Voorts zijn en worden er technieken ontwikkeld in het tussenliggende gebied. Hieronder wordt nader ingegaan op de uitvoeringswijze en toepassingsmogelijkheden van deze methoden.
Een statische proefbelasting op een paal kan worden uitgevoerd met het volgende doel:
- bepaling van de maximale draagkracht, eventueel uitgesplitst naar puntweerstand en schachtwrijvingskracht
- bepaling van de maximale trekkracht
- bepaling van de vervormingskarakteristiek/het lastzakkingsdiagram
- koppeling van de draagkracht aan sondeergegevens en formulering van rekenregels voor het ontwerp bij nieuwe paaltypen.
Schematische opstelling statische proefbelasting drukpaal
Figuur A 42-40Schematische opstelling statische proefbelasting trekpaal incl. de eisen voor klassen A en B
Voorbeeld tijdzakkingsdiagram en lastzakkingsdiagram van een statische proefbelasting
In 2005 zijn twee normbladen verschenen voor de uitvoering en de interpretatie van proefbelastingen op funderingspalen, namelijk:
- NEN 6745-1:2005 Geotechniek - Proefbelasting van funderingspalen - Deel 1: statische axiale belasting op druk
- NEN 6745-2:2005 Geotechniek - Proefbelasting van funderingspalen - Deel 2: statische axiale belasting op trek.
- de inrichting van de proefbelasting
- de uitvoering van de proefbelasting
- de verslaglegging van de resultaten van de proefbelasting
- de interpretatie van de resultaten van de proefbelasting
- de nadere vaststelling van de waarden voor αp en αs (deel 1) respectievelijk αt (deel 2).
- klasse A: uitgebreide proeven, waarbij het last-verplaatsingsgedrag van de proefpaal gedetailleerd wordt vastgesteld met inbegrip van het verloop van de axiale kracht over de lengte van de paal (verdeling van schachtwrijving en, bij drukpalen, de kracht op de paalvoet)
- klasse B: als klasse A maar met uitzondering van de vaststelling van het verloop van de axiale kracht over de lengte van de paal
- klasse C: kortdurende proeven waarbij alleen de kracht op de paalkop en de verplaatsing van de paalkop worden gemeten.
In figuur A 42-42 is een schematisch overzicht gegeven van de verschillen tussen de drie klassen.
Schematisch overzicht verschillen klassen A, B en C volgens NEN 6745
| Klasse A | Klasse B | Klasse C | ||
| par. 6.1.2 | bij proefbelasting op druk bij voorkeur ballast en geen trekelementen toepassen | als A | - | |
| par. 6.2.2 | opnemers in de paal ten minste op overgang naar draagkrachtige laag en bij paalvoet (drukpalen) | - | - | |
| par. 6.3.2 | paalkopbelasting meten met drukdoos | als A | par. 6.3.2 | paalkopbelasting ook via oliedrukmeting vijzel toegestaan |
| par. 6.3.3 | meetnauwkeurigheid verplaatsing < 0,2% | als A | par. 6.3.3 | meetnauwkeurigheid verplaatsing < 0,5% |
| par. 6.3.4 | meetonnauwkeurigheid dwarsdoorsnede A < 10% en paalstijfheid EA < 5% | - | - | |
| par. 6.4.1 | installatie beschermen tegen weersinvloeden | als A | - | |
| par. 6.5.2 | ten minste drie sonderingen nodig als paalfactoren α p en αs moeten worden bepaald | - | - | |
| par. 7.2.2 | belastingstappen doorzetten totdat verplaatsingssnelheid ≤ 0,1 mm per 20 minuten | als A | par. 7.2.3 | geen eis aan verplaatsingssnelheid |
| par. 7.2.2 | proefbelasting bij voorkeur doorzetten tot bezwijken (totdat vijzel de verplaatsing van de paal niet meer kan bijhouden) | als A | als A | |
| par. 7.2.4 | bij voorkeur geen vervormingsgestuurde procedure | als A | - | |
| par. 10.1.2 | geschikt voor bepaling α p en αs respectievelijk αt | |||
In de normbladen wordt uitgebreid ingegaan op de inrichting van de proefbelastingsinstallatie. Hierbij zijn bepalingen opgenomen over de constructieve sterkte van de installatie en de toegestane afwijkingen. Bij gebruik van ballast is bijvoorbeeld gesteld dat het gewicht van de ballast 10% hoger moet zijn dan de maximaal op de paal uit te oefenen kracht.
De bodemopbouw van het terrein waar de proefbelasting wordt uitgevoerd, moet vooraf worden verrekend door middel van sonderingen, waarbij naast de conusweerstand ook de plaatselijke wrijving wordt gemeten. Bij proefbelastingen ter bepaling van de draagkrachtfactoren αp, αs en αt (klasse A) moeten vooraf ten minste drie sonderingen worden uitgevoerd volgens klasse 2 volgens NEN-EN-ISO 22476-1 (zie ook A 2510). De afstand van de sondeerpunten tot de as van de proefpaal mag niet meer dan 2m bedragen.
Aan de hand van de resultaten van de sonderingen wordt de verwachte uiterste draagkracht van de proefpaal berekend. De proefbelasting wordt in principe doorgezet tot deze waarde. Hierbij wordt opgemerkt dat het voor proefbelastingen klasse A is gewenst dat de kracht kan worden opgevoerd tot het daadwerkelijk bezwijken van de paal. Dit kan een hogere belasting zijn dan volgt uit de draagkrachtberekening. Bij het ontwerp van de proefbelastingsinstallatie moet hiermee rekening worden gehouden. Een paal die tot bezwijken is belast, kan uiteraard niet meer in de constructie worden opgenomen. Een dergelijke proef wordt daarom uitgevoerd op een extra paal.
- krachtgestuurde proeven
- vervorminggestuurde proeven.
In de normbladen wordt de optie genoemd om na iedere belastingstap een of meer belastingsherhalingen uit te voeren. Na iedere belastingstap en de bijbehorende wachttijd, wordt dan een ontlaststap uitgevoerd tot de 0-kracht van 10 kN. In het voorbeeld van figuur A 42-41 zijn deze belastingsherhalingen ook uitgevoerd.
Als op verschillende niveaus in de paal rekmeters zijn aangebracht, zoals bij proefbelastingen volgens klasse A, moet het verloop van de normaalkracht over de hoogte van de paal worden bepaald volgens de regels der mechanica. De formules hiervoor zijn niet in de norm gegeven. Volgens de Wet van Hooke geldt evenwel:
| F ax(i) | = | normaalkracht in de paal op niveau i in kN |
| E | = | elasticiteitsmodulus van het paalmateriaal in kN/mm² |
| A | = | oppervlak van de dwarsdoorsnede van de paalschacht in mm² |
| ε(i) | = | de gemeten rek op niveau i |
Voorbeeld van het verloop van de normaalkracht in de paal
Uit de resultaten van proefbelastingen volgens klasse A kunnen de draagkrachtfactoren αp, αs en αt worden bepaald. Om deze waarden algemeen te kunnen gebruiken zijn volgens de normbladen proefbelastingen op twee terreinen nodig. De bodemopbouw op de beide terreinen moet duidelijk verschillend zijn. In de normbladen is aangegeven dat op het ene terrein de gemiddelde conusweerstand in de draagkrachtige laag moet liggen tussen 5 en 10 MPa en op het andere terrein tussen 10 en 15 MPa.
- bereken voor elke sondering de grensdraagkracht voor punt- en schachtweerstand conform NEN 9997-1 (zie A 3430), uitgaande van zo goed mogelijk geschatte waarden van αp en αs; geschikte schattingen zijn:
α p;voorl= 1,0 β s;voorl= 0,010 voor zandlagen en α s;voorl= 0,300 voor silt/kleilagen - bepaal uit alle sonderingen samen de gemiddelde berekende waarden voor punt- en schachtweerstand
- bepaal uit de resultaten van de proefbelastingen op het betreffende terrein de gemiddelde gemeten waarden van de punt- en schachtweerstand
- bereken de gecorrigeerde waarde van de draagkrachtfactoren αp;gem en αs;j;gem uit de vergelijking van de berekende en de gemeten waarden van punt- en schachtweerstand
- corrigeer de draagkrachtfactoren met een vermenigvuldigingsfactor β, die afhankelijk is van het aantal proefpalen op het betreffende terrein; in formule:αp = β · αp;gem en αs;j = β · αs;j;gemde waarde van β bedraagt:
- bij één proefpaal β = 0,8 - bij twee proefpalen β = 0,9 - bij drie of meer proefpalen β = 1,0
| ψ | = | reductiefactor |
| N | = | aantal proefterreinen |
Waarde van reductiefactor ψ
| N | ψ a) | ψ b) |
| 2 | 0,9 | 0,75 |
| ≥3 | 1,0 | 0,85 |
- de draagkracht op trek wordt berekend volgens NEN 9997-1 art. 7.6.3.3 (zie A 3450)
- als het maximale verschil tussen de αs;j-waarden groter is dan 10% van de gemiddelde waarde, de waarden van ψb) moeten worden gebruikt.
Indien voor een bepaald project draagkrachtfactoren moeten worden bepaald, ligt het voor de hand een minder uitgebreide serie proefbelastingen uit te voeren. In de normbladen is hiervoor geen richtlijn gegeven. Volstaan zou kunnen worden met de hiervoor vermelde stappen tot en met de reductiefactor β. De aldus bepaalde draagkrachtfactoren zijn dan alleen geldig voor het betreffende project, zodat verdere reductie (met de factor ψ) achterwege kan blijven.
Met een dynamische proefbelasting kan op relatief snelle en goedkope wijze informatie beschikbaar komen omtrent de draagkracht van een paal. Bij deze proef wordt een klap op een geïnstrumenteerde paal gegeven. Dit kan bijvoorbeeld een heislag zijn of een klap van een valgewicht. Tijdens de klap kan een aantal grootheden worden geregistreerd met behulp van op de paalkop bevestigde versnellings- c.q. rekopnemers, zoals:
- slagkracht van de klap
- energie-afgifte in de paal
- trek- en drukspanningen in de paalschacht
- optredende verplaatsingen
- centriciteit van het slaan.
Voorbeeld proefresultaten dynamische proefbelasting
- niet-eenduidige meetsignalen
- variatie in de interpretatie van de meetresultaten per persoon
- afwijkingen in het computermodel ten opzichte van het werkelijke grondgedrag
- omzetting van dynamische signalen naar statische waarden.
Teneinde de voordelen van statische en dynamische proefbelastingen te combineren zijn en worden er speciale proeven ontwikkeld. In dit kader kan het zogenaamde statnamische proefbelasten van palen worden genoemd. Hiermee kan de statische paaldraagkracht worden benaderd op soortgelijke wijze als bij dynamische proefbelastingen het geval is. Er wordt echter geen klap op de paal gegeven. De spanningsgolf wordt bij deze methode in de paal geïntroduceerd door het lanceren van een reactiemassa vanaf de paalkop, door de ontbranding van een speciale brandstof in een cilinder. Ten opzichte van de dynamische proef wordt zo een lange belastingstijd gerealiseerd. De op de paal uitgeoefende kracht wordt geregistreerd met een drukdoos. De verplaatsing kan worden gemeten met behulp van een lasersensor, zodat de paal zelf niet behoeft te worden geïnstrumenteerd. Het benodigde gewicht van de reactiemassa bedraagt 5 à 10% van de te verwachten paaldraagkracht. De reactiemassa valt weer terug op de paal. Bij het omhoog bewegen van de massa is echter grind over de paalkop gestroomd, zodat de paalkop niet wordt beschadigd.
Principe statnamische proefbelasting (bron: TNO)
In dit hoofdstuk wordt aangegeven welke soorten inbrengmaterieel op de markt aanwezig zijn. Alleen de meest belangrijke en courante apparatuur wordt behandeld.
- heien
- trillen
- boren
- indrukken
- graven.
Overzicht inbrengmaterieel
| Methode | Apparatuur | Toepassing in hoofdzaak |
| Heien | Valblok | Houten palen |
| Prefab palen | ||
| Stoomblok | Buispalen | |
| Dieselblok | Prefab palen | |
| Buispalen | ||
| Hydraulische hamer | Prefab palen | |
| Buispalen (waaronder vibropalen) | ||
| Snelslaghamer | Damwand | |
| Kleine stalen palen | ||
| Trillen | Trilblok | Inbrengen en uittrekken van Damwand |
| Buispalen | ||
| Boren | Boormotor | Boorpalen/Schroefpalen |
| Rotator | Boorpalen (met grote diameter) | |
| Oscillator | Boorpalen (met grote diameter) | |
| Indrukken | Silent Piler®/Pile Master® | Damwand |
| Graven | Grijper | Diepwand |
| Barettes |
In figuur A 42-48 is een overzicht gegeven van een gangbare heistelling met de benaming van de diverse onderdelen. Afgebeeld is een stelling met een hangende makelaar. In de praktijk worden ook stellingen met een staande makelaar, waarbij geen giek wordt gebruikt, veelvuldig toegepast.
Dit type blok wordt alleen ingezet bij licht heiwerk, zoals bij houten palen en slanke geprefabriceerde betonpalen. Het bestaat doorgaans uit een gietijzeren blok, gevat tussen twee houten ribben, zogenaamde scheien, die met moerbouten om het blok klemmen. Ter geleiding zijn aan weerszijden van het blok, tussen de scheien, stroken hardhout tegen het blok bevestigd. Figuur A 42-49 geeft een schematische doorsnede van een valblok.
Overzicht heistelling
Toen het gewicht van het valblok nog werd beperkt door de capaciteit van de bij het optrekken ingezette handarbeid, kon deze capaciteit alleen worden vergroot door een grotere valhoogte. De introductie van mechanische middelen (lieren) maakte het mogelijk veel grotere valgewichten omhoog te brengen, zodat de valhoogte beperkt kon blijven tot één à twee meter. In het algemeen is het beter om met een wat zwaarder gewicht van een kleinere hoogte te werken, dan met een licht gewicht van grotere hoogte. Het gewicht van het valblok varieert van 5 tot 15kN.Figuur A 42-49Schematische doorsnede traditioneel valblok
- eenvoudige constructie waardoor storingen tot een minimum worden beperkt
- lage aanschafprijs
- de slagenergie is tijdens het heien gemakkelijk aan te passen door de valhoogte te wijzigen.
In principe is het stoomblok een gemoderniseerd valblok. De cilinder, die als slaggewicht dient, wordt door stoom omhoog getild en valt dan door zijn eigen gewicht op de muts, die op de paal rust.
De slagenergie is afhankelijk van het slaggewicht en de valhoogte van maximaal 1,25meter. De slagenergie kan worden geregeld door de valhoogte te wijzigen.
De stoom wordt toegevoerd via de stoomtoevoer (1) en stoomschuif (2) en komt door de holle zuigerstand (3) en de opening (5) in de bovenste cilinderruimte. Door de stoomdruk zal de cilinder (4) omhoog worden gedrukt. Zodra de cilinder de gewenste hoogte heeft bereikt, wordt de stoomschuif (2) gesloten en de klep (7) geopend. De stoom, die zich boven de zuiger (6) heeft verzameld, kan dan via klep (7) en uitblaasopening (8) naar de buitenlucht ontsnappen. Het gevolg is dan dat de cilinder omlaag valt. De zuiger en de zuigerstand bevinden zich ten opzichte van de teenbalk (10), die op de mutsvulling (11) steunt, in rust. Het neervallende cilinderblok (4) geeft zijn valenergie via de mutsvulling (11) en de heimuts (12) door aan de in te heien paal (13). Door de klep weer te openen wordt een nieuwe slagcyclus ingezet. De stoomtoevoer wordt door de stoomschuif (2) geregeld.
De stoomschuif (2) en de klep (7) kunnen zowel door een heitouw en heihandel, als door een automaat worden bediend. Door de stoomschuif korter te openen wordt de valhoogte verkleind, zodat lichtere slagen op de paal kunnen worden gegeven.
Principe van stoomblok
Bij dit volautomatisch bloktype zijn in de arbeidscyclus vier fasen te onderscheiden, te weten:
- vrije val en compressie
- slag en verbranding
- uitlaat
- spoeling
Arbeidscyclus dieselblok
Globale indicatie van de relatie slaggetal-energieafgifte dieselblok
De slagkracht van het dieselblok is voor het grootste deel afhankelijk van de massa en de valhoogte van de zuiger. Afgezien van verliezen wordt deze kracht op de paalkop overgebracht. De slagkracht van het blok kan derhalve worden gewijzigd door de valhoogte van de zuiger te wijzigen. Dit geschiedt deels door de weerstand die de paal in de grond ondervindt, en door het blok zelf.
Een dieselblok met slagverstuiving regelt zijn slagkracht gedeeltelijk in relatie tot de weerstand die de grond tijdens het heien levert. Bij een grote weerstand tijdens het heien van een paal, verstuift de brandstof beter en geeft daardoor een betere verbranding. In het algemeen is dan de valhoogte groter. Bij dieselblokken met een regelbare pomp kan de hoeveelheid in te spuiten brandstof per slag meer of minder zijn. Hiermee kan ook invloed op de slagkracht van het blok (en dus op de valhoogte) worden uitgeoefend.
De ontwikkeling van hydrauliek in de laatste decennia geeft ongekende mogelijkheden voor heihamers. In een hydraulisch aggregaat (pompset) wordt hydraulische olie op hoge druk gebracht. De olie wordt via leidingen naar de hamer gevoerd. De hydraulische capaciteit is met name afhankelijk van de hoeveelheid olie die onder hoge druk kan worden rondgepompt. Dit wordt bepaald door de grootte van de dieselmotor en pompen in het hydraulisch aggregaat.
Een hydraulisch valblok
- Hydraulisch valblok
- Hydroblok/Hydrohammer
Dit type heiblok is al wat langer op de markt. In principe werkt het als een gewoon valblok. Wat betreft uiterlijk lijkt het 't meest op een stoomhamer. De zuiger beweegt in een frameconstructie op en neer. Het belangrijkste kenmerk is dat de zuiger door middel van een hydraulische cilinder omhoog wordt gebracht, waarna het vrij valt.
Dit bloktype is in de jaren zestig door HBG ontwikkeld. Ook heeft HBG diverse hamers gebouwd en verkocht. Om een compleet beeld te krijgen van de evolutie van de hydraulische hamers wordt iets dieper op het HBG-concept ingegaan. Behalve bij een aantal bestaande hamers wordt het concept niet meer toegepast.
Principe van een hydroblok
Bij het offshore heien zijn diepten van enkele honderden meters geen uitzondering meer.
Het slaggewicht (1) vormt één geheel met de zuigerstang (2) van de aandrijfcilinder (9).
Bij de neerwaartse slag wordt het slaggewicht extra bekrachtigd, resulterend in een versnelling van 2g. De maximale slag van één meter komt dus overeen met een valhoogte van twee meter.
Door gebruik te maken van de in de figuur aangegeven paalgeleiding (12) kan de hydrohammer zonder speciaal heiframe vrij op de paal worden geplaatst. De paalgeleiding wordt telkens aangepast aan de diameter van de te heien paal.
De trekslag wordt vervolgens via de mantel en een koppeling tussen hydrohammer en paal op de paal overgebracht. Opgemerkt moet worden dat langdurig omhoog slaan desastreus voor het blok is (slijtage en scheurvorming).
Om deze reden zal het omhoog slaan tot het uiterste moeten worden beperkt. Kortstondig omhoog slaan om de vibrobuis los te maken zal snel over moeten gaan in korte snelle (hei)tikken en statisch trekken met de heistelling.
Principe van de Hydrohammer
De snelslaghamer bestaat uit een cilinder met een dubbelwerkende zuiger. De cilinder wordt bevestigd aan de paal of damwand. De zuiger werkt als slaglichaam, dat door middel van lucht- of stoomdruk snel op en neer wordt bewogen. Dit type blok wordt in ons land slechts bij weinig paalsystemen toegepast. Een uitgebreide bespreking blijft daarom achterwege.
Het trilblok, ook wel vibrator genoemd, kan worden gebruikt als indrijfblok en als trekblok. Het is zeer geschikt voor heiwerk met een kleine puntweerstand, zoals damwanden en buispalen.
Tijdens het trilproces komt de paal of de plank niet tot rust. De wrijving tussen element en grondlagen wordt daardoor zeer sterk verminderd. Hierdoor kan het element gemakkelijk in de bodem zakken.
Figuur A 42-56Het intrillen van buizen voor een combi-wand
De trillende beweging van het trilblok is schematisch als een sinuskromme weer te geven.
Trillende beweging in de tijd gezien
De hoeveelheid tijd die verloopt tussen het begin van twee opeenvolgende bewegingen, noemt men de periode of de trillingstijd (T) van de trillende beweging.
De op- en neergaande beweging van het trilblok wordt opgewekt door middel van excentrieken. De excentrieken worden aangedreven door hydromotoren. Elektrische aandrijving komt heel sporadisch voor. Het trilblok is uitgevoerd met één paar of meerdere paren excentrieken. Elk paar bestaat uit twee evenwijdige assen met tegengestelde draairichting. Elke as is voorzien van een excentrisch geplaatst gewicht, 'het excentriek' genoemd.
De verticale trilling die dan ontstaat, verloopt als een constante sinuskromme, zoals getekend in figuur A 42-58. Hieruit blijkt dat in horizontale richting de krachten elkaar opheffen (180 en 360°). Dit opheffen wordt veroorzaakt omdat de centrifugaalkrachten in horizontale zin tegen elkaar inwerken.
Krachtwerking tijdens een trillende beweging
- Toerental: hoe meer omwentelingen de excentrieken maken, hoe hoger de frequentie.
- Grootte van de verticale trilling die het trilblok doorgeeft (amplitude).
- Gewicht van de excentrieken. Hoe zwaarder het excentriek, hoe groter het effect van elke trilling.
- Bij gelijk blijvend vermogen geldt: hoe hoger de frequentie, hoe kleiner de amplitude.
- een gelijk aantal excentrische gewichten
- behuizing trilblok inclusief hydraulische motoren
- trekkop waarin aangebracht buffers voor het absorberen van trillingen
- één hydraulische klem of een set hydraulische klemmen.
Trilblok met hydraulische pompset
Klemrichting
- Minder geschikt voor het heien van betonnen of houten palen, tenzij van kleine afmetingen.
- Trillingshinder.
- De grondomgeving wordt eerder verstoord bij inzet van een trilblok dan bij inzet van een heiblok. Dit geldt vooral in een kleiachtige bodemopbouw.
- Damwanden, buizen en profielen worden snel de grond ingedreven en hetzelfde apparaat kan deze elementen ook weer uit de bodem trekken.
- Damplanken, buizen en profielen worden bij het trillen en trekken minder beschadigd dan bij heien het geval zou zijn.
- Voor het trillen zijn geen leiders of makelaar nodig, tenzij er schoor wordt geheid.
- Het blok is betrekkelijk geluidsarm.
- Bediening is eenvoudig.
Een meer recentelijke ontwikkeling is het trilblok met 'variabel moment'. Zoals reeds vermeld, is één van de onvermijdelijke nadelen van een trilblok de trillingshinder. Met name bij het starten én stoppen van een conventioneel trilblok zijn de grondtrillingen het meest hinderlijk. Dit wordt veroorzaakt door zogenaamde 'kritische' trillingsfrequenties (lees: eigen-frequenties). Elk voorwerp dat in beweging wordt gebracht, is onderhevig aan trillingen en heeft derhalve te maken met eigen-frequenties. Een eigen-frequentie is die frequentie (toerental) waarbij de trillingen van het voorwerp enorm (vaak oncontroleerbaar) worden versterkt. Eigen-frequenties worden onder anderen bepaald door constructieve eigenschappen als stijfheid, gewicht en vorm. Als voorwerp kan ook worden beschouwd het samenspel van trilblok en grondomgeving.
Indien een trilblok opstart, en in trilling wordt gebracht, loopt het toerental van de excenters op van 0 tot maximum. Hierbij wordt één of meerdere malen een eigen-frequentie gepasseerd en zullen de trillingen extreem worden versterkt. Bij stoppen geldt hetzelfde maar dan omgekeerd.
Principe van trilblok met variabel moment
Er is een groot scala van boorapparatuur op de funderingsmarkt aanwezig. Dat varieert van apparatuur om te boren in zachte grond tot apparatuur om in rots te boren.
Het principe van de boormotoren die voor de verschillende toepassingen worden gebruikt, verschilt niet veel. De boormotor dient er eenvoudig gezegd voor te zorgen dat door een draaiende beweging een object in de grond verdwijnt. Dit object kan zijn:
- avegaar of aanverwante boor
- kellystang met graafemmer
- casingpijp
- rotsboorkop.
Principe van een boormotor
Figuur A 42-63Boormotor
Een rotator is een zeer zware boormotor die als een op zichzelf staande unit, grote boorbuizen (diameter 750-3000mm) in de, vaak rotsachtige, bodem kan draaien. Het draaimoment varieert van 1800 tot 4200kNm. Om de reactiekracht van het draaimoment op te vangen is de rotator via een arm bevestigd aan een kraan of hulppaal. Deze boorbuizen (casings) worden na inbrengen leeg gegraven, volgestort met beton en daarna weer uitgedraaid (getrokken).
Figuur A 42-64Rotator
Bij een oscillator is geen sprake van een 100% roterende beweging. De oscillator zorgt dat de stalen casing door heen en weer (± 25°) te bewegen en gelijktijdig te drukken in de grond wordt gebracht. Het uittrekken gebeurt op dezelfde wijze, maar nu door gelijktijdig te trekken. De oscillator zit met een reactiearm vast aan de kraan of een hulppaal om de reactiekrachten op te vangen. De heen-en-weerbeweging, alsmede de indrukkracht wordt gecreëerd door hydraulische vijzels. De casing zelf wordt ook hydraulisch ingeklemd.
Figuur A 42-65Oscillator
In een omgeving met bestaande, meestal oudere gebouwen, kunnen trillingen funest zijn. Het inbrengen van een damwand met een trilblok wordt dan ook vaak uitgesloten door de opdrachtgever. Naast de trillingen kunnen beperkingen ook ingegeven zijn door geluidsoverlast. Voor dergelijke situaties is indrukken dan een oplossing. Twee fabrikanten zijn op dit gebied bekend. Beiden leveren een vergelijkbaar apparaat.
Het apparaat klemt zich vast aan de in te brengen damwand en drukt deze naar beneden. De benodigde reactiekrachten komen van de reeds ingebrachte elementen.
Inbrengmethode
- trillingsarm
- geluidsarm
- self-supporting (geen heistelling nodig).
- relatief duur
- traag
- beperkte capaciteit.
De funderingstechniek waarbij graven wordt toegepast, wordt in Nederland steeds meer gebruikt. Bij het maken van diepwanden moet een sleuf worden gegraven ter dikte van de te maken wand. Een diepwand is in feite een betonnen wand, die tot zeer grote diepte kan worden gemaakt.
Het graven geschiedt met behulp van speciale graafbakken, welke de breedte van de te maken wand bezitten. Deze graafbakken kunnen zijn geleid aan een verticale, relatief stijve mast of kunnen vrij aan draden hangen. Het openen en dichtdoen van de grijpergedeelten van de graafbak geschiedt hydraulisch of via draden.
Figuur A 42-67Hydraulische grijper
Figuur A 42-68Draadgrijper