A 4500 Kelderconstructies en bouwputten
A 4500 Kelderconstructies en bouwputten
Auteur:
ir. H.L. Jansen
senior projectleider geotechniek, Fugro Ingenieursbureau BV
ir. H.L. Jansen
senior projectleider geotechniek, Fugro Ingenieursbureau BV
Inleiding
Een kelder kan worden gedefinieerd als een gebouwdeel dat gelegen is beneden maaiveld. In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van ondergrondse ruimten. Een kelder kan bestaan uit één bouwlaag of meerdere bouwlagen. Om een kelder te kunnen bouwen dient een bouwput te worden gecreëerd door de grond tot de gewenste diepte te ontgraven. Het ontwerp van een kelderconstructie hangt nauw samen met de uitvoering van de bouwput. Daarom worden beide in dit gedeelte simultaan behandeld. Achtereenvolgens worden besproken:
Een kelder kan worden gedefinieerd als een gebouwdeel dat gelegen is beneden maaiveld. In toenemende mate wordt gebruik gemaakt van ondergrondse ruimten. Een kelder kan bestaan uit één bouwlaag of meerdere bouwlagen. Om een kelder te kunnen bouwen dient een bouwput te worden gecreëerd door de grond tot de gewenste diepte te ontgraven. Het ontwerp van een kelderconstructie hangt nauw samen met de uitvoering van de bouwput. Daarom worden beide in dit gedeelte simultaan behandeld. Achtereenvolgens worden besproken:
- de in Nederland gangbare uitvoeringsmethoden (A 4510)
- de keuzebepalende factoren (A 4520)
- de bouwputbegrenzingen en -voorzieningen (A 4530)
- de overige ontwerp- en uitvoeringstechnische aspecten (A 4540).
Gedetailleerde berekeningsmethoden zijn niet opgenomen; waar mogelijk wordt verwezen naar normen en/of handboeken. Aan het eind van dit gedeelte is een overzicht gegeven van relevante literatuur.
A 4510 In Nederland gangbare uitvoeringsmethoden
Werkwijze
In Nederland wordt bij de bouw van kelderconstructies doorgaans gebruik gemaakt van de volgende methoden:
In Nederland wordt bij de bouw van kelderconstructies doorgaans gebruik gemaakt van de volgende methoden:
- open bouwput
- gesloten bouwput, waaronder het polderprincipe en de wanden-dak-methode
- caissonmethode.
De gegeven indeling is enigszins arbitrair. In dit gedeelte wordt met een open bouwput een bouwput bedoeld die in geohydrologische zin niet is afgescheiden van de omgeving. Is dit wel het geval, dan wordt gesproken van een gesloten bouwput.
In de figuren A 45-1 en A 45-2 zijn de principes en de belangrijkste keuzebepalende aspecten van de verschillende werkwijzen weergegeven.
Hieronder worden de vier methoden nader toegelicht. Vanwege de specifieke aspecten wordt afzonderlijk in het kort ingegaan op kelders voor mengmest.
Kenmerkend voor de Nederlandse omstandigheden is de hoge grondwaterstand, waardoor vrijwel altijd maatregelen getroffen moeten worden om de bouw van een kelder mogelijk te maken. Daarnaast is er vaak sprake van slecht draagkrachtige lagen in de ondergrond.
Open bouwput
Bij een open bouwput is geen waterdichte afsluiting aanwezig, noch in verticale zin, noch in horizontale zin. Een bemaling om de grondwaterstand binnen de bouwput te verlagen zal tot op grote afstand van de bouwput merkbaar zijn. Eventueel kan op enige afstand van de bouwput een retourbemaling worden toegepast om de invloed van de bouwputbemaling te beperken. In stedelijke gebieden wordt een open bouwput alleen toegepast bij een geringe diepte van de kelder. De kelder wordt onafhankelijk van de bouwput gebouwd.
Bij een open bouwput is geen waterdichte afsluiting aanwezig, noch in verticale zin, noch in horizontale zin. Een bemaling om de grondwaterstand binnen de bouwput te verlagen zal tot op grote afstand van de bouwput merkbaar zijn. Eventueel kan op enige afstand van de bouwput een retourbemaling worden toegepast om de invloed van de bouwputbemaling te beperken. In stedelijke gebieden wordt een open bouwput alleen toegepast bij een geringe diepte van de kelder. De kelder wordt onafhankelijk van de bouwput gebouwd.
Figuur A 45-1
Principe werkwijze bouw kelder
Principe werkwijze bouw kelder
[ link ]
Figuur A 45-2Overzicht keuzebepalende factoren
Open bouwput | |||||||||
kenmerken | geen 'waterdichte' afsluiting, noch horizontaal, noch verticaal; gevolgen bemaling tot ver buiten de bouwput merkbaar | ||||||||
wanneer toepassen | bij ondiepe bouwput of als verlaging van de grondwaterstand in de omgeving niet bezwaarlijk is | ||||||||
verticale bouwputbegrenzing | met taluds; eventueel met bouwputwanden die alleen grondkerend zijn (berlinerwand) | ||||||||
horizontale bouwputbegrenzing | n.v.t. | ||||||||
funderingswijze kelder | op palen of op staal | ||||||||
eventuele maatregelen belendingen | n.v.t. | ||||||||
variant | open bouwput met retourbemaling om invloed van de verlaging van de grondwaterstand in de omgeving te beperken | ||||||||
Gesloten bouwput | |||||||||
kenmerken | 'waterdichte' bouwputwanden sluiten aan op 'waterdichte' horizontale laag; in principe alleen bemaling binnen de bouwput, eventueel gecombineerd met spanningsbemaling beneden de onderafsluitende laag | ||||||||
wanneer toepassen | bij hoge grondwaterstand of als aan verlaging van de grondwaterstand in de omgeving beperkingen zijn gesteld | ||||||||
verticale bouwputbegrenzing |
| ||||||||
funderingswijze kelder | op palen of op staal zo nodig: trekelementen (ankers en trekpalen) om opwaartse waterdruk te weerstaan | ||||||||
eventuele maatregelen belendingen |
| ||||||||
varianten |
| ||||||||
Caissonmethode | |||||||||
kenmerken | geen bemaling nodig; geen aparte bouwputwanden; hele kelder bovengronds bouwen; kelder 'afzinken' door ontgraven in den droge; luchtoverdruk toepassen om grondwater weg te houden | ||||||||
wanneer toepassen | als bij gesloten bouwput en/of bij diepe kelder en/of bij weinig ruimte | ||||||||
verticale bouwputbegrenzing | n.v.t. | ||||||||
horizontale bouwputbegrenzing | n.v.t. | ||||||||
funderingswijze kelder | op staal; ook op maaiveldniveau voldoende draagkracht vereist | ||||||||
eventuele maatregelen belendingen | ondervangen funderingen (hard-gelinjectie, jetgrouten, bevriezen) | ||||||||
variant | afzinken zonder luchtoverdruk, ontgraven in den natte | ||||||||
N.B. Op de cursief afgedrukte technieken wordt verderop in dit gedeelte nader teruggekomen. |
De randen van de bouwput worden uitgevoerd onder een talud. Indien er onvoldoende ruimte beschikbaar is, kan een verticale bouwputbegrenzing in de vorm van een berlinerwand worden gebruikt; een dergelijke wand is wel grond- maar niet waterkerend.
Gesloten bouwput
In Nederland is de gesloten bouwput de meest toegepaste bouwwijze voor kelders. Hierbij worden 'waterdichte' verticale bouwputbegrenzingen toegepast die aansluiten op een horizontale onderafsluiting van de bouwput. Vrijwel nooit is de onderafsluitende laag volledig waterdicht; beter is het te spreken van waterremmende lagen. De bemaling binnen de bouwput zal op deze wijze niet of nauwelijks merkbaar zijn in de omgeving. Eventueel wordt een spanningsbemaling beneden de onderafsluitende laag toegepast om het opbarsten van de bouwputbodem te voorkomen.
In Nederland is de gesloten bouwput de meest toegepaste bouwwijze voor kelders. Hierbij worden 'waterdichte' verticale bouwputbegrenzingen toegepast die aansluiten op een horizontale onderafsluiting van de bouwput. Vrijwel nooit is de onderafsluitende laag volledig waterdicht; beter is het te spreken van waterremmende lagen. De bemaling binnen de bouwput zal op deze wijze niet of nauwelijks merkbaar zijn in de omgeving. Eventueel wordt een spanningsbemaling beneden de onderafsluitende laag toegepast om het opbarsten van de bouwputbodem te voorkomen.
Is er voldoende ruimte, dan kunnen de verticale begrenzingen worden uitgevoerd als waterremmend of -kerend scherm dat op enige afstand van de bouwputtaluds wordt aangebracht. Is er weinig ruimte, zoals vaak in stedelijke gebieden het geval is, dan zijn taluds niet mogelijk en worden de verticale bouwputbegrenzingen grond- en waterkerend uitgevoerd.
Voor een onderafdichting van de bouwput wordt bij voorkeur gebruik gemaakt van een van nature aanwezige slecht doorlatende laag. Indien een dergelijke laag ontbreekt of op een te grote diepte aanwezig is, kan er kunstmatig een worden aangebracht. Dit is een kostbare operatie. Er kan gekozen worden uit de volgende mogelijkheden:
- door injectie (soft gel of jetgrouten) aanbrengen van een waterremmende laag
- in den natte ontgraven en een laag onderwaterbeton toepassen, al of niet voorzien van ankers of trekpalen.
Het verticaal evenwicht van de bouwputbodem is bepalend voor de benodigde diepteligging van de afsluitende laag. Bij onvoldoende evenwicht door een ondiepe ligging kan worden overwogen een spanningsbemaling toe te passen onder de afsluitende laag.
De verticale begrenzing van de bouwput bestaat meestal uit een stalen damwand, of, bij een diepe bouwput, uit een stalen combiwand. Zodra vanwege omliggende bebouwing anderszins gevoelige elementen beperkingen aan trillingshinder worden opgelegd, gaat de voorkeur uit naar andere systemen: het indrukken van een stalen damwand, een schroefpalenwand of een diepwand. De diepwand wordt, vanwege de kosten, aantrekkelijk bij een grote diepte en/of een grote kerende hoogte. Mede vanwege de hoge kosten krijgt een diepwand doorgaans een permanente functie als kelderwand.
Bij voorkeur worden grout- of schroefinjectieankers toegepast als horizontale ondersteuning van de bouwputwanden, zodat een onbelemmerde ontgraving mogelijk is. Zijn ankers niet toegestaan of gewenst, bijvoorbeeld vanwege belendende bebouwing, dan kunnen stempels worden gebruikt. Bij een grote overspanning moeten de stempels een grote dwarsdoorsnede krijgen om voldoende veiligheid tegen uitknikken te bewerkstelligen.
De kelder kan onafhankelijk van de bouwputwanden worden gebouwd of kan worden geïntegreerd met de bouwputwanden. In het laatste geval kan bovendien worden gekozen voor het polderprincipe en/of de wanden-dak-methode, zoals hierna is beschreven.
Wordt de kelder onafhankelijk van de bouwputwanden gebouwd en is er gebruik gemaakt van stalen damwanden, dan kan worden overwogen deze na het voltooien van de kelder te trekken, tenzij hierdoor schade aan belendingen kan worden toegebracht (trillingshinder en/of nazakking).
In bijzondere gevallen zijn nog andere verticale bouwputbegrenzingen mogelijk, bijvoorbeeld een wandmassief opgebouwd door middel van bodeminjectie (hard gel) of jetgrouten. Dit soort oplossingen kunnen in aanmerking komen bij een kelder die wordt aangelegd direct naast een bestaand pand. Onder dit pand wordt een wandmassief opgebouwd, waardoor er geen water meer kan toestromen. Als het bestaande pand op staal is gefundeerd, heeft het wandmassief tevens een dragende functie. Indien er in den droge kan worden gewerkt, behoort ook een blokkenwand (bijvoorbeeld Eck-blokken) tot de mogelijkheden.
Enkele voorbeeldprojecten:
- Parkeergarage 'De Resident' te Den Haag; 2-laags kelder, bouwputwanden als stalen damwand en boorpalenwand tot circa NAP -17 m, betonvloer met trekankers.
- Uitbreiding Mauritshuis te Den Haag met 2-laags kelder (zie figuur A 45-3); bodeminjectie (hard gel) onder bestaande bebouwing als bouwputbegrenzing en ondersteuning fundering, bodeminjectie (soft gel) als waterremmend scherm, stalen damwand met voorboren ter plaatse van de sloten.
Figuur A 45-3
Bouwput uitbreiding Mauritshuis Den Haag
Bouwput uitbreiding Mauritshuis Den Haag
Polderprincipe
Bij een kelder volgens het polderprincipe bestaat de onderafdichting zowel in de bouwfase als in de eindfase uit een van nature aanwezige slecht doorlatende laag. De verticale bouwputbegrenzingen worden doorgezet tot in deze laag en vormen tevens de definitieve kelderwand; ze worden uitgevoerd als stalen damwand, als boorpalenwand of als diepwand. De vloer van de kelder wordt licht uitgevoerd, veelal in bestrating maar soms ook als dunne betonvloer. Omdat de keldervloer niet bestand is tegen waterdruk, dient het kwelwater permanent afgepompt en geloosd te worden. Bij een open uitvoering van de keldervloer (bestrating) kan de luchtvochtigheid in de kelder hoog oplopen vanwege het directe contact met het grondwater. Omdat in parkeerkelders geen eisen worden gesteld aan de luchtvochtigheid, wordt een dergelijke oplossing vooral daar toegepast.
Bij een kelder volgens het polderprincipe bestaat de onderafdichting zowel in de bouwfase als in de eindfase uit een van nature aanwezige slecht doorlatende laag. De verticale bouwputbegrenzingen worden doorgezet tot in deze laag en vormen tevens de definitieve kelderwand; ze worden uitgevoerd als stalen damwand, als boorpalenwand of als diepwand. De vloer van de kelder wordt licht uitgevoerd, veelal in bestrating maar soms ook als dunne betonvloer. Omdat de keldervloer niet bestand is tegen waterdruk, dient het kwelwater permanent afgepompt en geloosd te worden. Bij een open uitvoering van de keldervloer (bestrating) kan de luchtvochtigheid in de kelder hoog oplopen vanwege het directe contact met het grondwater. Omdat in parkeerkelders geen eisen worden gesteld aan de luchtvochtigheid, wordt een dergelijke oplossing vooral daar toegepast.
Enkele voorbeeldprojecten:
- Arena-project 's Hertogenbosch, diepwanden aansluitend op een leemlaag op circa NAP -20 m, keldervloer als dunne betonvloer, kolommen op paalfundering (schroefpalen type avegaar).
- Parkeerkelder Malieveld te Den Haag, 2-laags kelder, stalen damwanden tot NAP -18 m met groutankers, klinkerbestrating, prefab-kolommen op poeren op schoorpalen tot circa NAP -10 m, verticale drains (grindkolommen) voor de beheersing van de grondwaterstand.
Wanden-dak-methode
De wanden-dak-methode maakt het mogelijk een kelder te bouwen met een minimale verstoring van de infrastructuur. Bij deze methode worden eerst de zijwanden aangebracht (een betonnen diepwand, een damwand of een palenwand) en vervolgens het dak van de kelder. Daarna wordt onderdaks verder gewerkt, waarbij boven de kelder de infrastructuur kan worden hersteld. Voor de aan- en afvoer van grond en materieel zijn gaten in het dak gespaard; uiteraard is de uitvoering van de kelder hierdoor gecompliceerder dan bij de vorige werkwijzen. Voor de onderafdichting van de bouwput geldt hetgeen bij de andere bouwwijzen is vermeld. Nadat de gewenste diepte is bereikt, wordt de keldervloer aangelegd. Dit kan een betonnen vloer zijn die één geheel vormt met de diepwanden. Ook kan het polderprincipe worden toegepast.
De wanden-dak-methode maakt het mogelijk een kelder te bouwen met een minimale verstoring van de infrastructuur. Bij deze methode worden eerst de zijwanden aangebracht (een betonnen diepwand, een damwand of een palenwand) en vervolgens het dak van de kelder. Daarna wordt onderdaks verder gewerkt, waarbij boven de kelder de infrastructuur kan worden hersteld. Voor de aan- en afvoer van grond en materieel zijn gaten in het dak gespaard; uiteraard is de uitvoering van de kelder hierdoor gecompliceerder dan bij de vorige werkwijzen. Voor de onderafdichting van de bouwput geldt hetgeen bij de andere bouwwijzen is vermeld. Nadat de gewenste diepte is bereikt, wordt de keldervloer aangelegd. Dit kan een betonnen vloer zijn die één geheel vormt met de diepwanden. Ook kan het polderprincipe worden toegepast.
Behalve voor kelders onder wegen komt deze methode ook in aanmerking voor het gelijktijdig bouwen van de kelder en de bovenbouw. Hierdoor kan tijd worden gewonnen. De uitvoering is echter gecompliceerd.
Enkele voorbeeldprojecten:
- Parkeergarage te Maastricht, 2-laags kelder, diepwanden 0,65 m tot in de mergellaag, kolommen gefundeerd op boorpalen.
- Souterrain Grote Marktstraat/Kalvermarkt te Den Haag (zie figuur A 45-4); 2-laags parkeerkelder met daaronder een tramtunnel, diep- en damwanden, als onderafsluiting tijdens de bouwfase van nature aanwezige lagen, kunstmatige lagen en een groutboog (jetgrouttechniek).
Figuur A 45-4
Principe uitvoering Souterrain Grote Marktstraat Den Haag
Principe uitvoering Souterrain Grote Marktstraat Den Haag
Caisson
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen een open caisson en een pneumatisch caisson.
Er kan onderscheid worden gemaakt tussen een open caisson en een pneumatisch caisson.
Een open caisson bestaat uit een prefab-betonschacht met beperkte doorsnede en een prismatische of cilindrische doorsnede. Door middel van boren of ontgraven in den natte, eventueel gecombineerd met spuiten en/of smering met bentonietspoeling, wordt het caisson op diepte gebracht. In het algemeen is deze methode minder geschikt voor de bouw van een kelder. We komen er daarom verder niet op terug.
De pneumatische caissonmethode kan worden toegepast in situaties waarbij weinig ruimte aanwezig is en/of wanneer geen grondwater mag worden onttrokken. De gehele kelder wordt als een dichte doos (caisson) boven het maaiveld gebouwd. Het caisson is aan de onderzijde voorzien van snijranden. Nadat het caisson in ruwe vorm gereed is, wordt de grond onder het caisson tussen de snijranden handmatig met spuitlansen losgespoten en weggepompt. In de op deze wijze ontstane werkkamer wordt de luchtdruk verhoogd waardoor de toestroming van grondwater wordt verhinderd. Bij verdere ontgraving van de werkkamer zakt het caisson ten gevolge van het eigen gewicht naar beneden. Veelal wordt aan de buitenzijde een smering met een bentonietspoeling aangebracht door de wanden iets te laten inspringen ten opzichte van de snijrand. Naarmate het caisson dieper beneden de grondwaterspiegel zakt, wordt de luchtdruk opgevoerd. In het kader van het Caissonbesluit zijn restricties gesteld aan de verblijfstijd in de werkkamer. Nadat het caisson op diepte is, wordt de werkkamer gevuld met beton.
Een belangrijk uitvoeringstechnisch aspect van de caissonmethode is de noodzaak tot het aanwezig zijn van een bezinkbassin voor de losgespoten grond. Een dergelijk bassin beslaat een groot oppervlak, hetgeen in stedelijke gebieden problematisch kan zijn.
Enkele voorbeeldprojecten:
- Uitbreiding ministerie van Defensie te Den Haag (zie figuur A 45-5); 2-laags kelder, 62 × 23 à 35 m², hoogte 10 m, op staal gefundeerde belendingen op 5,5 m afstand, als ballast is een laag water op de keldervloer toegepast.
- Metrostation Weesperplein te Amsterdam, 3-laags kelder, 45 × 35 m², hoogte 20 m.
Figuur A 45-5
Voorbeeld pneumatisch caisson; uitbreiding Ministerie van Defensie, Den Haag (uit Cement 1986, nr. 9)
Voorbeeld pneumatisch caisson; uitbreiding Ministerie van Defensie, Den Haag (uit Cement 1986, nr. 9)
Kelders voor mengmest
Bij kelders voor de opslag van mengmest is er sprake van een aantal specifieke aspecten. Genoemd kunnen worden het gebruik van de bovenbouw (multifunctionaliteit), de mestmengbaarheid, de technische levensduur van het materiaal, de milieudichtheid en de gebruiksveiligheid. Voor nadere informatie hieromtrent wordt verwezen naar de CUR/IMAG-DLO-publicatie 'Ondergrondse betonnen opslagsystemen voor mengmest' en de publicatie 'Kelders voor mengmest' van de commissie 'Kalkzandsteen in de boerderijbouw'.
Bij kelders voor de opslag van mengmest is er sprake van een aantal specifieke aspecten. Genoemd kunnen worden het gebruik van de bovenbouw (multifunctionaliteit), de mestmengbaarheid, de technische levensduur van het materiaal, de milieudichtheid en de gebruiksveiligheid. Voor nadere informatie hieromtrent wordt verwezen naar de CUR/IMAG-DLO-publicatie 'Ondergrondse betonnen opslagsystemen voor mengmest' en de publicatie 'Kelders voor mengmest' van de commissie 'Kalkzandsteen in de boerderijbouw'.
A 4520 Keuzebepalende factoren
Er zijn vele factoren die de keuze voor een bepaalde werkwijze bepalen. Hieronder zijn deze factoren samengevat en is aangegeven op welke manier ze invloed hebben op de keuze.
Functionele eisen aan de kelder
In grote lijnen kan een kelder gebruikt worden voor de volgende functie(s):
In grote lijnen kan een kelder gebruikt worden voor de volgende functie(s):
- opslag
- parkeren, ook: stedelijke verkeerstunnels, trein-, metro- en busstations
- bedrijfsruimte waar geen daglicht vereist is (winkels, kantoren, recreatieve voorzieningen zoals musea, sportcentra en schouwburgen).
Voor opslag zijn de belangrijkste eisen die aan de kelder worden gesteld:
- grote aaneengesloten ruimte met zo min mogelijk obstakels
- vlakke, gesloten vloer met voldoende draagkracht
- goede logistieke voorzieningen, waaronder een inpandig verticaal goederentransport.
Gebruik voor parkeren stelt de volgende eisen aan de kelder:
- grote aaneengesloten ruimte met zo min mogelijk obstakels
- mogelijkheid van vloeronderbreking voor hellingbanen.
Voor bedrijfsruimten gelden veelal de volgende eisen aan de kelder:
- vlakke, gesloten vloer
- goede logistieke voorzieningen, met name bij gebruik van de kelder voor winkelruimte; voor een goede exploitatie van de winkels is het bovendien gunstig de kelder te koppelen aan een station of metrohalte
- voldoende verdiepingshoogte voor het wegwerken van installaties.
Bij bedrijfsruimten voor recreatieve voorzieningen kunnen bovendien de volgende eisen gelden:
- grote vrije hoogte
- groot vloeroppervlak
- architectonische vrijheden.
Gelet op deze eisen is hieronder voor iedere bouwwijze de geschiktheid voor de verschillende functies aangegeven.
De open en de gesloten bouwput zijn in principe geschikt voor alle soorten kelders.
Kelders gebouwd volgens het polderprincipe met een open keldervloer (bestrating), zijn veelal ongeschikt voor bedrijfsruimten vanwege de hoge luchtvochtigheid. Voor parkeergarages is deze methode geschikt en ook in Nederland toegepast. Voor bedrijfsruimten en voor de opslag van materialen gaat de voorkeur uit naar een betonnen vloer met voldoende vlakheid en/of voldoende draagkracht voor geconcentreerde belastingen.
De wanden-dak-methode is in principe geschikt voor alle soorten kelders. Bij grote overspanning zijn ook tussenwanden of kolommen nodig die, net als de buitenwanden, vooraf moeten zijn vervaardigd.
Bij kelders gebouwd volgens de caissonmethode dient rekening gehouden te worden met het feit dat een stijve doosconstructie vereist is. De vorm en de indeling van de kelder zijn niet geheel vrij te kiezen en vaak is de vrije ruimte opgedeeld in een aantal vertrekken. Voor bepaalde bedrijfsruimten kan deze methode goed toepasbaar zijn, bijvoorbeeld voor de opstelling van machines (pompenkelder). Ook voor een parkeergarage, een metrostation, een metrotunnel en een wateropslagkelder zal deze methode in aanmerking kunnen komen. Voor openbare bedrijfsruimten is de methode vaak minder geschikt. De beperking in de indeling kan soms worden omzeild indien de kelder als een verticale cilinder wordt uitgevoerd. De caissonmethode kan vooral bij diepe kelders, bijvoorbeeld 30 of 35 m, voordelen hebben. Een voordeel bij een gecompliceerde indeling kan ook zijn dat de kelder geheel bovengronds wordt gebouwd.
Architectonische eisen
Architectonische eisen kunnen mede bepalend zijn voor de uitvoeringswijze van de kelder. Met name geldt dit voor het uiterlijk van de wanden. Een stalen damwand als definitieve kelderwand kan bijvoorbeeld om architectonische redenen ongewenst zijn. Toepassing van voorzetwanden om aan de architectonische eisen te voldoen leidt tot een groter ruimtebeslag, waarmee vooraf rekening dient te worden gehouden. Ook architectonische randvoorwaarden betreffende de indeling van de kelder zijn mede bepalend voor de uitvoeringswijze.
Architectonische eisen kunnen mede bepalend zijn voor de uitvoeringswijze van de kelder. Met name geldt dit voor het uiterlijk van de wanden. Een stalen damwand als definitieve kelderwand kan bijvoorbeeld om architectonische redenen ongewenst zijn. Toepassing van voorzetwanden om aan de architectonische eisen te voldoen leidt tot een groter ruimtebeslag, waarmee vooraf rekening dient te worden gehouden. Ook architectonische randvoorwaarden betreffende de indeling van de kelder zijn mede bepalend voor de uitvoeringswijze.
Bodemgesteldheid en funderingssysteem
De bodemgesteldheid, en met name de draagkracht van de ondergrond, bepalen in belangrijke mate het te kiezen funderingssysteem.
De bodemgesteldheid, en met name de draagkracht van de ondergrond, bepalen in belangrijke mate het te kiezen funderingssysteem.
Bij de open en de gesloten bouwput is zowel een fundering op staal als een fundering op palen toepasbaar.
Bij het polderprincipe is de keldervloer per definitie op staal gefundeerd. Aan de ondergrond worden derhalve eisen gesteld betreffende de draagkracht en het lastzakkingsgedrag. Voor geconcentreerde belastingen (kolommen en dragende wanden) worden poeren of stroken toegepast, waarvoor hogere eisen aan de ondergrond worden gesteld. Veelal zullen de poeren en stroken eveneens op staal worden gefundeerd. Bij onvoldoende draagkracht voor de hogere belastingen is het echter ook mogelijk deze op palen te funderen. Als de keldervloer bestaat uit een dunne betonvloer, worden de poeren en stroken vanwege het afwijkende lastzakkingsgedrag vaak los gehouden van de vloer.
De wanden-dak-methode kan zowel bij een fundering op staal als bij een fundering op palen worden toegepast. Eventuele palen worden bij voorkeur geïnstalleerd voordat het dak is aangebracht. Bij beide funderingssystemen kan ter plaatse van dragende wanden en kolommen de keldervloer verdikt worden uitgevoerd.
Een caisson is per definitie een fundering op staal. Omdat de gehele kelder eerst bovengronds wordt gebouwd, dient de ondergrond ook op maaiveldniveau voldoende draagkracht te bezitten. Eventueel kan een grondverbetering worden toegepast. Grindlagen en keien in de ondergrond bemoeilijken het zakken van het caisson. Ook stijve leem- of kleilagen kunnen de toepassing van de caissonmethode beperken, gezien de moeilijke erodeerbaarheid.
De vloer van het caisson heeft doorgaans voldoende dikte om geconcentreerde belastingen te kunnen opnemen. Theoretisch is het ook mogelijk een caisson op palen te plaatsen die vooraf zijn geïnstalleerd en op de gewenste diepte beneden maaiveld zijn beëindigd, maar hiervan zijn geen voorbeelden bekend. Wel zijn de buizen van de metrotunnel in Rotterdam afgezonken op een dergelijke paalfundering; dit is echter geen caissonfundering.
Randvoorwaarden vanuit de bovenbouw
De belasting vanuit de bovenbouw moet door de kelder op de fundering worden overgebracht. Dit stelt eisen aan de kelder wat betreft de plaats van wanden en kolommen. Soms is een overgangsconstructie nodig omdat het stramien van de bovenbouw niet correspondeert met dat van de kelder. Ook het type fundering kan een rol spelen, zoals eerder is uiteengezet.
De belasting vanuit de bovenbouw moet door de kelder op de fundering worden overgebracht. Dit stelt eisen aan de kelder wat betreft de plaats van wanden en kolommen. Soms is een overgangsconstructie nodig omdat het stramien van de bovenbouw niet correspondeert met dat van de kelder. Ook het type fundering kan een rol spelen, zoals eerder is uiteengezet.
Bij alle beschouwde methoden kunnen dragende (tussen)wanden en kolommen in principe op iedere gewenste plaats worden aangebracht. Onder de kolommen en dragende tussenwanden moeten verzwaringen in de vorm van poeren en stroken worden aangebracht. Deze reiken dieper dan de keldervloer, zodat ook dieper moet worden ontgraven. Bij de beschouwing van de opbarstveiligheid moet hiermee rekening worden gehouden.
Belendingen en aanwezige infrastructuur
De keuze van de werkwijze voor de bouw van de kelder wordt mede bepaald door de omgeving. Is binnen het invloedsgebied van de bouwput geen infrastructuur of belendende bebouwing aanwezig, dan kan een open bouwput met taluds worden toegepast. In alle andere gevallen dient onderzocht te worden of maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat hinder en/of schade wordt ondervonden in de omgeving.
De keuze van de werkwijze voor de bouw van de kelder wordt mede bepaald door de omgeving. Is binnen het invloedsgebied van de bouwput geen infrastructuur of belendende bebouwing aanwezig, dan kan een open bouwput met taluds worden toegepast. In alle andere gevallen dient onderzocht te worden of maatregelen nodig zijn om te voorkomen dat hinder en/of schade wordt ondervonden in de omgeving.
De grootte van het invloedsgebied van een bouwput ligt niet eenduidig vast en is onder andere afhankelijk van de bodemgesteldheid, de aard van de belending en de soort invloed. Met name voor grondwaterstandsbeïnvloeding kan sprake zijn van een groot invloedsgebied. Door de aanwezigheid van belendingen of infrastructuur nemen de eisen aan de verticale en horizontale bouwputbegrenzingen toe. Met name betreft dit eisen voor de beperking van:
- de trillings- en/of geluidshinder bij het installeren van de bouwputwanden en, indien van toepassing, de paalfundering van de nieuwbouw
- de verlaging van de grondwaterstand buiten de bouwput
- de grondverplaatsingen buiten de bouwput, onder andere door uitbuiging van de bouwputwanden.
Bij wegen, kabels en leidingen op korte afstand van de bouwput zijn de eisen over het algemeen niet extreem hoog, aangezien dergelijke infrastructuur doorgaans enige zakking kan ondergaan zonder dat schade optreedt. Bij andere infrastructuur, zoals een metrobuis en een rioleringsbuis, kan wel sprake zijn van stringente eisen, met name ten aanzien van de deformaties.
Bij ondiep gefundeerde belendingen met beperkte samenhang en/of van matige kwaliteit (oude metselwerkgebouwen gefundeerd op stroken en poeren) gelden strengere eisen.
Bij op palen gefundeerde belendingen is de kans op zetting door verlaging van de grondwaterstand over het algemeen gering. Wel dient aandacht te worden besteed aan het volgende:
- Door een verlaging van de grondwaterstand kan (verhoogde) negatieve kleef optreden; hierdoor kan de paal een extra zakking ondergaan.
- Voorkomen dient te worden dat zetting ontstaat en/of de draagkracht van de paalfundering afneemt door de installatie van de bouwputwanden.
- Bij houten palen moet voorkomen worden dat de paalkoppen droog komen te staan.
Bij een belending met een kelder met ongeveer hetzelfde aanlegniveau als de nieuw te bouwen kelder kan soms de bestaande kelderwand als bouwputwand worden benut. Veelal zijn wel maatregelen nodig om verlaging van de grondwaterstand onder de bestaande bebouwing tegen te gaan.
Heeft de te bouwen kelder een belangrijk dieper aanlegniveau dan de bestaande, dan zijn speciale voorzieningen nodig om de bestaande kelder te ondervangen.
Geohydrologische aspecten
Bij de aanleg van een kelder in Nederland dient vrijwel altijd rekening te worden gehouden met de hoge grondwaterstand. Vaak dient een bemaling te worden toegepast om een droge bouwput te creëren en/of opbarsten van de bouwputbodem te voorkomen. Zoals hierboven is uiteengezet kan dit leiden tot schade aan belendingen ten gevolge van zakking (met name bij een fundering op staal), verhoogde negatieve kleef op een paalfundering, een (versneld) rottingsproces van houten paalkoppen en schade aan beplanting en gewassen. Ook kan een milieuverontreiniging zich gaan verplaatsen door de bijbehorende grondwaterstroming.
Bij de aanleg van een kelder in Nederland dient vrijwel altijd rekening te worden gehouden met de hoge grondwaterstand. Vaak dient een bemaling te worden toegepast om een droge bouwput te creëren en/of opbarsten van de bouwputbodem te voorkomen. Zoals hierboven is uiteengezet kan dit leiden tot schade aan belendingen ten gevolge van zakking (met name bij een fundering op staal), verhoogde negatieve kleef op een paalfundering, een (versneld) rottingsproces van houten paalkoppen en schade aan beplanting en gewassen. Ook kan een milieuverontreiniging zich gaan verplaatsen door de bijbehorende grondwaterstroming.
Bij toepassing van een open bouwput zal een bemaling leiden tot een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving. Nagegaan dient te worden in hoeverre hierdoor schade te verwachten is. Door aanvullende maatregelen is de verlaging van de grondwaterstand in de omgeving te beperken; genoemd kunnen worden:
- toepassen van een retourbemaling
- gesloten bouwput formeren (verticale bouwputbegrenzing aanbrengen en doorzetten tot in een natuurlijke of kunstmatige waterafsluitende laag)
- voorzieningen aan belendingen.
Bij het polderprincipe wordt alleen bemalen binnen de bouwput. Omdat de bouwputbegrenzingen nooit 100% waterdicht zullen zijn, kan ook buiten de bouwput enige verlaging van de grondwaterstand optreden. In de meeste gevallen zal deze verlaging bij een goede uitvoering echter geen problemen opleveren.
Dit geldt ook voor de wanden-dak-methode indien de bouwputwanden aansluiten op een waterremmende laag. Is dit niet het geval, dan is er in geohydrologische zin sprake van een open bouwput zoals hiervoor is beschreven.
Bij een pneumatisch caisson wordt geen bemaling toegepast; toestroming van grondwater wordt verhinderd door de verhoogde luchtdruk onder het caisson.
Onttrekking en lozing van grondwater
Voor een bemaling en de lozing van het opgepompte water is toestemming nodig van gemeente, provincie en waterschap. Voor een bemaling zijn de bepalingen uit de Grondwaterwet van toepassing, voor de lozing die uit de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO). In het algemeen is het beleid het onttrekken van grondwater zo veel mogelijk te ontmoedigen. Voor tijdelijke bemalingen is het vaak eenvoudiger toestemming te verkrijgen dan voor permanente bemalingen. In alle gevallen dient een uitgebreide analyse van de bemaling aan de vergunningverlenende instanties te worden voorgelegd. Bij de projectvoorbereiding dient rekening te worden gehouden met een aanzienlijke periode (ruwweg een half jaar) voor de afhandeling van de vergunningaanvraag door de Provincie. De Dienst Bouw- en Woningtoezicht kan bovendien grenzen stellen aan de toegestane verlaging in de omgeving van de bouwput.
Voor een bemaling en de lozing van het opgepompte water is toestemming nodig van gemeente, provincie en waterschap. Voor een bemaling zijn de bepalingen uit de Grondwaterwet van toepassing, voor de lozing die uit de Wet Verontreiniging Oppervlaktewater (WVO). In het algemeen is het beleid het onttrekken van grondwater zo veel mogelijk te ontmoedigen. Voor tijdelijke bemalingen is het vaak eenvoudiger toestemming te verkrijgen dan voor permanente bemalingen. In alle gevallen dient een uitgebreide analyse van de bemaling aan de vergunningverlenende instanties te worden voorgelegd. Bij de projectvoorbereiding dient rekening te worden gehouden met een aanzienlijke periode (ruwweg een half jaar) voor de afhandeling van de vergunningaanvraag door de Provincie. De Dienst Bouw- en Woningtoezicht kan bovendien grenzen stellen aan de toegestane verlaging in de omgeving van de bouwput.
Voor de lozing van opgepompt grondwater moet een vergunning worden aangevraagd bij de beherende instantie, dat wil zeggen het waterschap en/of de gemeente. Bij de vergunning voor het lozen van opgepompt water speelt de waterkwaliteit een belangrijke rol. Indien er sprake is van zout water, zijn vaak aanvullende voorzieningen noodzakelijk. Bij een te hoog ijzergehalte moet het water eerst ontijzerd worden, hetgeen extra kosten met zich meebrengt. De beherende instanties stellen het maximaal toelaatbare ijzergehalte bij voorkeur op 2 à 4 mg/liter.
Voor de vergunningverlening worden kosten in rekening gebracht (heffingen van Provincie, Waterschap en gemeente). Daarnaast dient rekening te worden gehouden met de grondwaterbelasting, die door de Belastingdienst wordt geheven.
Bij een open bouwput waarbij de bouwputbegrenzingen niet zijn doorgezet tot in een waterremmende laag, is vaak een tijdelijke bemaling vereist. Zijn de bouwputbegrenzingen waterdicht uitgevoerd en sluiten ze wel aan op een waterremmende laag, dan is slechts een beperkte bemaling nodig (alleen kwel- en neerslag), waarvoor eenvoudiger toestemming is te verkrijgen.
Bij het polderprincipe is sprake van een permanente bemaling. Deze is nodig voor de afvoer van kwelwater, lekwater en neerslag. Hoewel het hier om aanzienlijk kleinere waterhoeveelheden gaat dan bij een open bouwput, kan het moeilijk zijn een vergunning te krijgen gezien het beleid van de overheid ten aanzien van een langdurige onttrekking van grondwater.
Bij een bouwput volgens de wanden-dak-methode geldt hetgeen hierboven gesteld is voor de open bouwput.
Bij de caissonmethode vindt geen bemaling plaats.
Milieutechnische aspecten
Bij de bouw van een kelder dient in milieutechnische zin op het volgende te worden gelet:
Bij de bouw van een kelder dient in milieutechnische zin op het volgende te worden gelet:
- Bij de ontgraving komt grond vrij. Doorgaans moet deze grond van de bouwplaats worden verwijderd. De kosten hiervan zijn sterk afhankelijk van de mate van verontreiniging van de grond.
- Door de bemaling kan het verhang in de omgeving toenemen, waardoor in de omgeving aanwezige verontreinigingen zich (versneld) kunnen gaan verplaatsen.
N.B. Geluid en trillingen, die ook opgevat kunnen worden als milieu-aspecten, zijn behandeld in het gedeelte over belendingen.
Ten aanzien van de ontgraven grond ontlopen de verschillende bouwmethoden elkaar niet veel. Wel is het zo dat bij een schroefpalenwand en een diepwand meer grond vrijkomt dan bij een stalen of betonnen damwand.
Ten aanzien van de bemaling zijn een bouwput met een onderafdichting en de caissonmethode in het voordeel, omdat hierbij het verhang buiten de bouwput slechts in geringe mate wordt beïnvloed.
Bij stalen damwanden moet worden voorkomen dat toxische stoffen vrijkomen uit het slotafdichtingsmiddel en/of het conserveringsmiddel.
Naast deze aspecten dient, net als bij andere bouwactiviteiten, gestreefd te worden naar het principe van duurzaam bouwen door een integraal ketenbeheer, energie-extensivering en kwaliteitsbevordering.
Arbeidsomstandigheden
Wat betreft de arbeidsomstandigheden zijn er extra aandachtspunten bij de wanden-dak-methode en bij de caissonmethode. Bij deze methoden dient extra aandacht besteed te worden aan de veiligheid van de mensen vanwege de beperkte uitgangswegen. Dit geldt met name bij een calamiteit als het opbarsten van de bouwputbodem, waarbij in korte tijd grote hoeveelheden grond en water de bouwput in kunnen stromen. Ook dient gezorgd te worden voor een adequate verlichting en ventilatie.
Wat betreft de arbeidsomstandigheden zijn er extra aandachtspunten bij de wanden-dak-methode en bij de caissonmethode. Bij deze methoden dient extra aandacht besteed te worden aan de veiligheid van de mensen vanwege de beperkte uitgangswegen. Dit geldt met name bij een calamiteit als het opbarsten van de bouwputbodem, waarbij in korte tijd grote hoeveelheden grond en water de bouwput in kunnen stromen. Ook dient gezorgd te worden voor een adequate verlichting en ventilatie.
Bij de caissonmethode moet bovendien bedacht worden dat beperkingen zijn gesteld aan het werken onder verhoogde luchtdruk vanwege de invloed van deze druk op de stikstofopname van het bloed (Caissonbesluit van 1968). Mede door het verplichte verblijf in de decompressieruimte is de netto-arbeidstijd per werkdag per werknemer beperkt. Ook dient voorzien te zijn in een uitgebreide medische begeleiding van de werknemers.
Bouwtijd
Ten aanzien van de bouwtijd zijn geen algemene richtlijnen te geven. Bij de wanden-dak-methode kan de bouwtijd van het gehele gebouw worden bekort door, nadat de begane-grondvloer gereed is, de bouw van de kelder en de bovenbouw simultaan te laten verlopen.
Ten aanzien van de bouwtijd zijn geen algemene richtlijnen te geven. Bij de wanden-dak-methode kan de bouwtijd van het gehele gebouw worden bekort door, nadat de begane-grondvloer gereed is, de bouw van de kelder en de bovenbouw simultaan te laten verlopen.
Technische levensduur
In paragraaf 4 wordt bij de materiaalkeuze ingegaan op de aspecten ten aanzien van de technische levensduur. Doorgaans wordt ervan uitgegaan dat met behulp van soft gel aangebrachte waterremmende lagen slechts een tijdelijke werking hebben. Voor een kelder volgens het polderprincipe worden ze derhalve niet toegepast. Ook bij de andere bouwwijzen betekent dit dat de keldervloer en kelderwanden moeten worden gedimensioneerd op de van nature aanwezige waterdruk.
In paragraaf 4 wordt bij de materiaalkeuze ingegaan op de aspecten ten aanzien van de technische levensduur. Doorgaans wordt ervan uitgegaan dat met behulp van soft gel aangebrachte waterremmende lagen slechts een tijdelijke werking hebben. Voor een kelder volgens het polderprincipe worden ze derhalve niet toegepast. Ook bij de andere bouwwijzen betekent dit dat de keldervloer en kelderwanden moeten worden gedimensioneerd op de van nature aanwezige waterdruk.
Kosten
Bij het bouwen van een kelder zijn twee kostensoorten te onderscheiden:
Bij het bouwen van een kelder zijn twee kostensoorten te onderscheiden:
- kosten die te maken hebben met het formeren van de bouwput
- kosten die te maken hebben met het bouwen van de kelder.
Daarnaast zijn er kosten voor beheer en onderhoud; hier wordt daarop niet verder ingegaan. Onder de eerste groep vallen naast de kosten voor ontgraven, aanbrengen van bouwputbegrenzingen en bemaling ook de kosten voor voorzieningen die moeten worden getroffen om schadelijke invloeden op de omgeving te beperken. Onder de tweede soort vallen de kosten van de bouw van de kelder zelf, inclusief de fundering.
Bij betrekkelijk ondiepe kelders (veelal één bouwlaag beneden de grond), waarbij bovendien geen stringente eisen vanuit de omgeving worden gesteld, is vaak een volledig gescheiden uitvoering van bouwput en kelder de goedkoopste oplossing. De bouwput kan dan als open bouwput met taluds of, bij gebrek aan ruimte, met tijdelijke bouwputwanden (berlinerwand of stalen damwand) worden uitgevoerd. De bouw van de kelder geschiedt vervolgens geheel onafhankelijk. Na voltooiing van de kelder wordt de bouwput aangevuld en worden de bouwputwanden verwijderd.
Bij diepere kelders (twee of meer bouwlagen) en/of stringente eisen vanuit de omgeving kan het aantrekkelijk worden om de bouwput en de kelder (gedeeltelijk) te integreren. Stringente eisen kunnen zijn dat trillingsvrije en/of geluidsarme bouwputwanden moeten worden toegepast, dat lange bouwputwanden moeten worden toegepast om een waterafsluitende laag te bereiken, dat kunstmatig een waterremmende laag moet worden aangebracht, dat de uitbuiging van de bouwputwanden moet worden beperkt, dat trekken van damwanden na afloop niet is toegestaan, dat voorzieningen aan de belendende fundering moeten worden getroffen, dat slechts een korte verstoring van de openbare weg is toegestaan, enzovoort. Stringente eisen hebben tot gevolg dat met name de kosten voor de bouwputbegrenzingen toenemen. Om kosten te besparen kan het dan zinvol zijn de bouwputwand meteen te laten fungeren als kelderwand. Bij hoge eisen ten aanzien van de trillingshinder kan daarbij voor diepwanden worden gekozen. Afhankelijk van de verdere eisen en mogelijkheden kan vervolgens overwogen worden het polderprincipe (onderafdichting bouwput is tevens onderafdichting kelder) en/of de wanden-dak-methode toe te passen (korte verstoring openbare ruimte).
De caissonmethode ten slotte, die kan worden opgevat als een volledige integratie van bouwput en kelder, kan financieel aantrekkelijk worden bij diepe kelders en/of specifieke omstandigheden.
A 4530 Bouwputbegrenzingen en -voorzieningen
A 4531 Verticale begrenzing
Talud
In zandgrond kan veelal een stabiele ontgraving van een bouwput worden gerealiseerd met taluds onder 1:1,5 à 1:2 (verticaal:horizontaal), ervan uitgaande dat het grondwater niet vrij kan uitstromen. In cohesieve grond is soms een steiler talud mogelijk. Een zeer steil talud in cohesieve grond kan door wateronderspanning, ontstaan door de ontlasting, gedurende korte tijd stabiel zijn. Door het toestromen van water wijzigt de spanningstoestand, waardoor een dergelijk steil talud later alsnog kan bezwijken.
In zandgrond kan veelal een stabiele ontgraving van een bouwput worden gerealiseerd met taluds onder 1:1,5 à 1:2 (verticaal:horizontaal), ervan uitgaande dat het grondwater niet vrij kan uitstromen. In cohesieve grond is soms een steiler talud mogelijk. Een zeer steil talud in cohesieve grond kan door wateronderspanning, ontstaan door de ontlasting, gedurende korte tijd stabiel zijn. Door het toestromen van water wijzigt de spanningstoestand, waardoor een dergelijk steil talud later alsnog kan bezwijken.
Kenmerken van een bouwput met taluds zijn:
- Groot ruimtebeslag. In bebouwde kom meestal uitgesloten, vooral bij een grote bouwputdiepte.
- Meestal bemaling noodzakelijk. Gevolg: verstoring bestaande waterhuishouding tot grote afstand.
Talud met waterkerend scherm
Ter beperking van de invloed van de bemaling op de omgeving kunnen waterkerende schermen worden geïnstalleerd om een bouwput met taluds; zie figuur A 45-6. Omdat dergelijke schermen niet grondkerend zijn, moet in verband met de stabiliteit tussen scherm en talud een voldoende brede grondberm aanwezig zijn. Toepassing van waterkerende schermen heeft alleen zin indien deze aansluiten op een waterremmende laag. Het is niet noodzakelijk dat de schermen volledig ondoorlatend zijn.
Ter beperking van de invloed van de bemaling op de omgeving kunnen waterkerende schermen worden geïnstalleerd om een bouwput met taluds; zie figuur A 45-6. Omdat dergelijke schermen niet grondkerend zijn, moet in verband met de stabiliteit tussen scherm en talud een voldoende brede grondberm aanwezig zijn. Toepassing van waterkerende schermen heeft alleen zin indien deze aansluiten op een waterremmende laag. Het is niet noodzakelijk dat de schermen volledig ondoorlatend zijn.
Figuur A 45-6
Waterkerend scherm bij bouwput met taluds (uit CUR 189)
Waterkerend scherm bij bouwput met taluds (uit CUR 189)
Waterkerende schermen kunnen als dunne of als dikke cement-bentonietwand worden uitgevoerd. Omdat de schermen opgebouwd worden uit afzonderlijke panelen, die in de diepte enigszins kunnen verlopen ten opzichte van elkaar, dient een voldoende dikte te worden gekozen om verzekerd te zijn van een goede waterafdichting, ook onder in het scherm. Als vuistregel wordt wel gehanteerd dat de dikte van het scherm bij voorkeur 2% van de diepte moet bedragen.
Een dun cement-bentonietscherm heeft een dikte van 100 à 150 mm en wordt vervaardigd door een stalen profiel of lans met verbrede voet in de grond te trillen of te heien onder gelijktijdig injecteren van een cement-bentonietspoeling. Als de gewenste diepte is bereikt, wordt het profiel getrokken onder voortdurende injectie van het mengsel. Het volgende profiel wordt overlappend ingebracht, zodat een aaneensluitend scherm wordt geformeerd; zie figuur A 45-7. Ter vergroting van de waterdichtheid kunnen in het verse scherm kunststof folieprofielen, voorzien van 'damwandsloten', worden neergelaten. Tot een diepte van circa 7,5 m kunnen op deze wijze waterremmende of -kerende schermen worden aangebracht. Zijn diepere schermen nodig, tot circa 15 m, dan kan worden voorgeboord. Door voor te boren neemt ook de trillingshinder voor de omgeving af. Door stijve H-profielen te gebruiken kunnen diepten tot circa 30 m worden bereikt.
Figuur A 45-7
Dun cement-bentonietscherm (bron: Fundamentum)
Dun cement-bentonietscherm (bron: Fundamentum)
Een dik cement-bentonietscherm heeft een dikte van 250 à 800 mm (soms meer); zie figuur A 45-8. Schermen met een dikte van 500 mm en meer kunnen worden vervaardigd volgens de diepwandtechniek (zie hierna). Ook hier wordt een cement-bentonietmengsel gebruikt. Dit mengsel dient zowel voor de verzekering van de sleufstabiliteit als, na opstijving, als definitieve vulling. Dit wordt de eenfasetechniek genoemd, in tegenstelling tot de tweefasentechniek, waarbij voor de stabiliteit van het gat een bentonietspoeling wordt gebruikt die later wordt vervangen door een cement-bentonietmengsel. Vanwege het kleine verschil in volumiek gewicht tussen de bentonietspoeling en het cement-bentonietmengsel is de kans groot dat de bentonietspoeling niet geheel wordt verdrongen, waardoor bij de tweefasentechniek een minder goede dichtheid kan ontstaan. Schermen met een dikte van 250 à 600 mm kunnen worden vervaardigd als schroefpalenwand (zie hierna), waarbij een cement-bentonietmengsel wordt gebruikt in plaats van een betonmengsel.
Figuur A 45-8
Dik cement-bentonietscherm (uit CUR 189)
Dik cement-bentonietscherm (uit CUR 189)
Als alternatief op cement-bentonietmengsels komen voortdurend nieuwe materialen op de markt die betere eigenschappen hebben, namelijk:
- hoge waterdichtheid
- grote sterkte
- hoge weerstand tegen agressief water, radioactieve stoffen en zware metalen.
Berlinerwand
Een berlinerwand bestaat uit stalen profielen waartussen houten of betonnen planken of schotten zijn geplaatst. De wand wordt als volgt geformeerd (zie figuur A 45-9):
Een berlinerwand bestaat uit stalen profielen waartussen houten of betonnen planken of schotten zijn geplaatst. De wand wordt als volgt geformeerd (zie figuur A 45-9):
- Installeren van stalen profielen door middel van heien, trillen en eventueel spuiten.
- Gedeeltelijk ontgraven van de bouwput en plaatsen van de planken of schotten tussen de stalen profielen.
- Verder ontgraven en de volgende laag planken of schotten aanbrengen, enzovoort, tot de bouwput op diepte is.
Figuur A 45-9
Uitvoering berlinerwand (uit CUR 166)
Uitvoering berlinerwand (uit CUR 166)
Kenmerken van een berlinerwand zijn:
- Niet grondwaterkerend.
- Geringe kerende hoogte.
- Zakking van de grond en eventuele belending achter de wand bij onzorgvuldige uitvoering van het plaatsen van de planken of schotten.
Stalen damwand
Een stalen damwand wordt op diepte gebracht door trillen, heien of drukken. Deze laatste methode is duurder en alleen geschikt in bepaalde grondsoorten en voor korte damwandplanken. De stalen damwandplanken grijpen in elkaar via de zogenaamde sloten. Vaak worden twee planken in de fabriek in elkaar geschoven, zodat een 'dubbele' plank met een werkende breedte van 0,9 à 1,2 m ontstaat. De sloten van de in elkaar geschoven planken worden daarbij dichtgeknepen of afgelast.
Een stalen damwand wordt op diepte gebracht door trillen, heien of drukken. Deze laatste methode is duurder en alleen geschikt in bepaalde grondsoorten en voor korte damwandplanken. De stalen damwandplanken grijpen in elkaar via de zogenaamde sloten. Vaak worden twee planken in de fabriek in elkaar geschoven, zodat een 'dubbele' plank met een werkende breedte van 0,9 à 1,2 m ontstaat. De sloten van de in elkaar geschoven planken worden daarbij dichtgeknepen of afgelast.
De installatie van een stalen damwand brengt veelal trillingshinder met zich mee. Op het gebied van trillingshinder voor mensen en gebouwen zijn geen wettelijke normen voorhanden. In de regel worden de SBR meet- en beoordelingsrichtlijnen nagevolgd.
Bij het heien van damwanden in zandgrond is er een groter risico van uit het slot lopen dan bij het trillen van damwanden. In vaste, cohesieve grond zal heien over het algemeen met minder trillingshinder kunnen verlopen dan trillen.
Trillingsbeperkende maatregelen die bij het installeren van damwanden kunnen worden toegepast, zijn:
- Werken met een hoogfrequent en voldoende zwaar trilblok. Met hoogfrequent wordt een frequentie van minimaal 1800 toeren per minuut bedoeld. Met voldoende zwaar wordt bedoeld dat de plank met minimaal 1,5 à 2,0 m per minuut kan penetreren; bij een lagere zakkingssnelheid wordt onvoldoende wateroverspanning opgebouwd voor een effectieve verweking.
- Geen druk op de plank uitoefenen bij het opstarten en stopzetten van het blok door het toepassen van een regelbaar trilblok met een variabel moment.
- Smeren van de sloten. De plank in één keer op de gewenste diepte brengen. Hiermee wordt voorkomen dat planken moeten worden nagetrild; door de dubbele slotweerstand kunnen de trillingsniveaus bij natrillen sterk oplopen.
- Onmiddellijk stoppen met trillen wanneer op puin of obstakels wordt gestoten. De locatie van de damwand dient op de aanwezigheid van puin te worden verkend.
- Voorboren ter plaatse van de sloten. Wordt de grond alleen losgewoeld (in- en uitschroeven van een avegaar), dan is het effect beperkt, omdat later weer verdichting optreedt door de trillingsenergie. Door bij het terugschroeven van de avegaar een bentoniet- of cement-bentonietmengsel in te pompen kan het trillingsniveau worden gereduceerd zonder dat er veel grondontspanning optreedt. Door niet alleen ter plaatse van de sloten, maar over de volledige lengte voor te boren kan weliswaar een betere reductie van de trillingshinder worden bereikt, maar de kans op zakking van een belendende fundering neemt ook toe.
- Fluïderen: het onder hoge druk injecteren van water tijdens de damwandinstallatie, waardoor de plank gemakkelijker zakt. Bij lange damwandplanken kan het effect in dichtgepakte bovenlagen beperkt zijn, omdat daar weer verdichting optreedt. Recentelijk is het Halt-verdringjetsysteem op de markt verschenen. Hierbij zijn de damwandplanken aan de onderzijde voorzien van een geperforeerde buis waar een vloeibaar mengsel door wordt gepompt. Het gebruik van een bentonietmengsel kan hierbij ook in de eindfase de wrijving tussen plank en grond beperken.
- De grondweerstand beperken door een gedrongen profiel toe te passen en/of over te gaan op enkele in plaats van dubbele planken.
Ter beperking van het buigend moment en de uitbuiging van de damwand kan een ondersteuning in horizontale richting worden aangebracht (zie hierna).
Om de damwand waterdicht te maken kunnen de vrije sloten worden voorzien van een dichtingsmiddel. Ter verdere afdichting van het slot kan een stalen afdekplaat worden aangebracht. Ook door het aanbrengen van een cement-bentonietomhulling van de sloten kan de waterdichtheid worden vergroot. Na ontgraving van de bouwput kan het zichtbare gedeelte van de sloten worden afgelast. Door het toepassen van slotverklikkers kan worden gecontroleerd of de damwanden na installatie niet uit het slot zijn gelopen.
Als de damwand geen permanente functie heeft, kan deze na voltooiing van de kelder worden getrokken. Doordat de hierbij ontstane ruimte moet worden opgevuld, treedt in de zone direct naast de damwand zakking op.
Een stalen damwand kan ook verticale belastingen op de ondergrond overdragen.
Kenmerken van een stalen damwand zijn:
- Bij heien of trillen: trillings- en geluidsoverlast voor de omgeving.
- Relatief korte bouwtijd.
- Diepte is beperkt; gangbare lengte is maximaal 31 m.
- Relatief slappe wand met als gevolg gevaar voor zakking/vervorming van belendingen.
Stalen combiwand
Een stalen combiwand is opgebouwd uit afwisselend damwandplanken, buispalen en/of H-profielen; zie figuur A 45-10. De kokerpalen, buispalen of H-profielen fungeren hierbij als hoofdelement van de wand terwijl de damwandprofielen hiertussen als overbrugging dienen. De damwandprofielen reiken veelal minder diep dan de hoofdelementen.
Een stalen combiwand is opgebouwd uit afwisselend damwandplanken, buispalen en/of H-profielen; zie figuur A 45-10. De kokerpalen, buispalen of H-profielen fungeren hierbij als hoofdelement van de wand terwijl de damwandprofielen hiertussen als overbrugging dienen. De damwandprofielen reiken veelal minder diep dan de hoofdelementen.
Figuur A 45-10
Voorbeelden van combiwanden
Voorbeelden van combiwanden
Ter beperking van het buigend moment en de uitbuiging van de wand kan een ondersteuning in horizontale richting worden aangebracht (zie hierna). Een stalen combiwand kan ook verticale belastingen op de ondergrond overdragen.
Kenmerken van een stalen combiwand zijn:
- Bij heien of trillen: trillings- en geluidsoverlast voor de omgeving, zie hierboven.
- Relatief korte bouwtijd.
- Grotere diepte mogelijk dan bij stalen damwand.
- Relatief stijve wand mogelijk.
Houten damwand
Een houten damwand kan slechts gebruikt worden bij een beperkte kerende hoogte. Gangbare lengten van houten damwandplanken zijn 1,0 tot 6,0 m.
Een houten damwand kan slechts gebruikt worden bij een beperkte kerende hoogte. Gangbare lengten van houten damwandplanken zijn 1,0 tot 6,0 m.
Betonnen damwand
Naast de vanouds bekende vlakke damwand in beton is sinds kort de voorgespannen betonnen damwand in Nederland in productie. Dit type damwand is ontwikkeld in Japan. De plankbreedte bedraagt circa 1 m (zie figuur A 45-11); de maximaal leverbare planklengte bedraagt momenteel 21 m. De elementen grijpen door middel van een hol-en-dolverbinding in elkaar. Door toepassing van een kunststof voegprofiel wordt een hoge waterdichtheid nagestreefd. Installatie geschiedt veelal door heien, zo nodig in combinatie met fluïdatie. Trillend installeren is ook mogelijk. Een betonnen damwand is door zijn relatief grote dwarsdoorsnede geschikt voor het overbrengen van verticale belastingen op de ondergrond. Ter beperking van het buigend moment en de uitbuiging van de wand kan een ondersteuning in horizontale richting worden aangebracht (zie hierna).
Naast de vanouds bekende vlakke damwand in beton is sinds kort de voorgespannen betonnen damwand in Nederland in productie. Dit type damwand is ontwikkeld in Japan. De plankbreedte bedraagt circa 1 m (zie figuur A 45-11); de maximaal leverbare planklengte bedraagt momenteel 21 m. De elementen grijpen door middel van een hol-en-dolverbinding in elkaar. Door toepassing van een kunststof voegprofiel wordt een hoge waterdichtheid nagestreefd. Installatie geschiedt veelal door heien, zo nodig in combinatie met fluïdatie. Trillend installeren is ook mogelijk. Een betonnen damwand is door zijn relatief grote dwarsdoorsnede geschikt voor het overbrengen van verticale belastingen op de ondergrond. Ter beperking van het buigend moment en de uitbuiging van de wand kan een ondersteuning in horizontale richting worden aangebracht (zie hierna).
Figuur A 45-11
Damwand in voorgespannen beton (bron: Spanbeton)
Damwand in voorgespannen beton (bron: Spanbeton)
Kenmerken van een betonnen damwand zijn:
- Bij heien of trillen: trillings- en geluidsoverlast voor de omgeving.
- Relatief korte bouwtijd.
- Diepte vooralsnog beperkt (tot 21 m bij voorgespannen wand, tot circa 15 m bij vlakke wand).
- Stijve wand.
- Duurzaam, hoogwaardig materiaal (B65, eventueel B85).
- Hoge verticale draagkracht.
Schroefpalenwand
Een schroefpalenwand is een in de grond gevormde betonnen wand; zie figuur A 45-12. De wand is opgebouwd uit (hetzij snijdend, dan wel met een tussenruimte van 0 à 50 mm) naast elkaar geplaatste schroefpalen type avegaar; zie B 4610 en B 4620. Voor een goede waterdichtheid moeten de palen snijdend worden geïnstalleerd en/of moet de ruimte tussen de palen door bodeminjectie worden afgedicht. De palen worden om en om geïnstalleerd (primaire en secundaire palen). Snijdend installeren is dan alleen mogelijk als de vorige paal nog niet volledig is verhard. Dit kan worden bereikt door een geschikte mengselkeuze (beton met vertrager) of door de primaire palen te vervaardigen van cement-bentoniet.
Een schroefpalenwand is een in de grond gevormde betonnen wand; zie figuur A 45-12. De wand is opgebouwd uit (hetzij snijdend, dan wel met een tussenruimte van 0 à 50 mm) naast elkaar geplaatste schroefpalen type avegaar; zie B 4610 en B 4620. Voor een goede waterdichtheid moeten de palen snijdend worden geïnstalleerd en/of moet de ruimte tussen de palen door bodeminjectie worden afgedicht. De palen worden om en om geïnstalleerd (primaire en secundaire palen). Snijdend installeren is dan alleen mogelijk als de vorige paal nog niet volledig is verhard. Dit kan worden bereikt door een geschikte mengselkeuze (beton met vertrager) of door de primaire palen te vervaardigen van cement-bentoniet.
Figuur A 45-12
Schroefpalenwand
Schroefpalenwand
Als wapening wordt veelal een stalen H-profiel gebruikt. Bij buisschroefpalen kan ook een wapeningskorf over de volledige hoogte worden aangebracht. Meestal worden de palen om en om gewapend.
Door het installeren van de schroefpalen treedt in de ondergrond ontspanning op. Hierdoor zal de grond naast de wand een zakking kunnen ondergaan. Bij toepassing direct naast een bestaande fundering kan daarom bij de installatie een tijdelijke casing worden gebruikt, de zogenaamde verbuisde buis(schroef)paal (zie B 4630 en B 4640), om de ontspanning van de grond zoveel mogelijk te beperken. Zelfs bij een optimale uitvoering is enige zakking (≤ 5 mm) van een belendende fundering echter niet uit te sluiten.
Bij de berekening van de wand moet rekening worden gehouden met het specifieke gedrag van gewapend beton bij buiging. De buigstijfheid, EI, is niet constant zoals bij een stalen damwand, maar is afhankelijk van de hoekverdraaiing; zie het M-κ-diagram in figuur A 45-13. Aan de andere kant kan de buigstijfheid van de wand in werkelijkheid wat groter zijn dan is berekend doordat de secundaire palen iets weg kunnen lopen, waardoor de werkelijke wanddikte groter kan zijn dan is aangenomen.
Figuur A 45-13
Voorbeeld van een M-κ-diagram van een gewapende betonwand
Voorbeeld van een M-κ-diagram van een gewapende betonwand
Ter beperking van het buigend moment en de uitbuiging van de schroefpalenwand kan een ondersteuning in horizontale richting worden aangebracht (zie hierna). Een schroefpalenwand kan ook verticale belastingen op de ondergrond overdragen.
Kenmerken van een schroefpalenwand zijn:
- Trillingsvrije en geluidsarme uitvoering.
- Ontoelaatbare zakking van belending bij onzorgvuldige uitvoering. Door keuze van een voldoende zware boormotor en toepassen van een verbuisde installatiemethode is de invloed op de belending te beperken.
- Relatief beperkte diepte.
- Kans op lekkage, waardoor na-injectie nodig is.
- Relatief stijve wand.
- Lange bouwtijd.
Diepwand
Een diepwand bestaat uit een aantal naast elkaar geplaatste diepwandpalen of boorpalen; zie A 3460 en B 4700. Bij de vervaardiging ervan wordt gebruik gemaakt van steunvloeistof (bentonietspoeling) voor de stabiliteit van het gegraven gat.
Een diepwand bestaat uit een aantal naast elkaar geplaatste diepwandpalen of boorpalen; zie A 3460 en B 4700. Bij de vervaardiging ervan wordt gebruik gemaakt van steunvloeistof (bentonietspoeling) voor de stabiliteit van het gegraven gat.
Naast de gangbare methode, waarbij de wand in ter plaatse gestort beton wordt uitgevoerd, kan gebruik worden gemaakt van prefab-elementen. In het laatste geval wordt de sleuf gevuld met een cement-bentonietmengsel voordat het prefab-element in de sleuf wordt afgehangen. Het mengsel kan relatief gemakkelijk worden ontgraven, omdat de sterkte beperkt is en slechts langzaam in de tijd toeneemt. Het geprefabriceerde betonoppervlak kan daardoor eenvoudig worden vrijgegraven. Speciale dichtingsstrippen of voorzieningen in de vorm van injectiekanalen worden tussen de prefab-elementen opgenomen om de waterdichtheid te waarborgen. Volledige waterdichtheid is echter vrijwel niet te garanderen.
Ter beperking van het buigend moment en de uitbuiging van de diepwand kan een ondersteuning in horizontale richting worden aangebracht (zie hierna). Een diepwand kan ook verticale belastingen op de ondergrond overdragen.
Kenmerken van een diepwand zijn:
- Trillingsvrije en geluidsarme uitvoering.
- Ontoelaatbare zakking van de belending bij onzorgvuldige uitvoering. Door een juiste keuze van uitvoeringsparameters (niveau en gewicht steunvloeistof en paneellengte) is de invloed op de belending te beperken.
- Grote diepte mogelijk.
- Kans op lekkage, waardoor na-injectie nodig is.
- Relatief stijve wand.
- Lange bouwtijd.
- Hoge initiële kosten (bentonietinstallatie).
Bevriezing
Door grond te bevriezen kan een wand worden geformeerd die grond- en waterkerend is. In de grond worden buizen aangebracht op een onderlinge afstand van 0,5 à 1,5 m, waar een koelmiddel doorheen wordt gepompt; zie figuur A 45-14. Door bevriezing van het grondwater treedt verkitting op. In de grond ontstaan op deze wijze vrieslichamen met een diameter van maximaal circa 1,5 m. Om overlappende vrieslichamen te krijgen dient de hart-op-hart-afstand onder andere te worden afgestemd op het gebruikte koelmiddel, het watergehalte van de grond, de plaatsnauwkeurigheid van de buizen en de tijdsduur van de bevriezing.
Door grond te bevriezen kan een wand worden geformeerd die grond- en waterkerend is. In de grond worden buizen aangebracht op een onderlinge afstand van 0,5 à 1,5 m, waar een koelmiddel doorheen wordt gepompt; zie figuur A 45-14. Door bevriezing van het grondwater treedt verkitting op. In de grond ontstaan op deze wijze vrieslichamen met een diameter van maximaal circa 1,5 m. Om overlappende vrieslichamen te krijgen dient de hart-op-hart-afstand onder andere te worden afgestemd op het gebruikte koelmiddel, het watergehalte van de grond, de plaatsnauwkeurigheid van de buizen en de tijdsduur van de bevriezing.
Figuur A 45-14
Schematisch overzicht vriesmethoden (bron: NGT)
Schematisch overzicht vriesmethoden (bron: NGT)
- Vriezen m.b.v. vloeibare stikstof
- Vriezen m.b.v. een vriesmachine
De bevriezing van het grondwater in het korrelskelet kan op twee verschillende manieren worden verkregen:
- door een vloeistof-gasmengsel (meestal pekel, dit is een zoutoplossing CaCl2 met een temperatuur van circa -30 °C), dat als koudedrager fungeert tussen de vriesinstallatie enerzijds en de te bevriezen grond anderzijds, door een gesloten buizensysteem te leiden
- door een vloeibaar gas (meestal vloeibare stikstof LN2 met een verdampingstemperatuur van -196 °C) in de buizen te laten lopen; door verdamping wordt warmte onttrokken aan de omringende grond, waardoor deze bevriest; het stikstofgas, waarvan de temperatuur inmiddels is opgelopen tot circa -40 °C, ontsnapt hierbij naar de atmosfeer.
Bij gebruik van een zoutoplossing duurt het 15-40 dagen alvorens de grondmassa voldoende is bevroren; met vloeibare stikstof wordt hetzelfde resultaat al na 2-5 dagen bereikt. Soms wordt een combinatie van beide methoden gebruikt: eerst de grond in korte tijd bevriezen met behulp van vloeibare stikstof, en daarna de vrieslichamen in stand houden met pekel.
De vriesbuizen bestaan doorgaans uit een dikwandige buitenbuis van staal, koper of aluminium (diameter 50 à 150 mm) en een binnenbuis (diameter 20 à 75 mm), vaak van kunststof. Het koelmiddel wordt door de binnenbuis aangevoerd en stroomt vervolgens van onder naar boven door de ruimte tussen de buiten- en de binnenbuis.
Bij het gebruik van vloeibaar gas worden soms ook poreuze buizen gebruikt waarbij het gas via de grondporiën ontsnapt; uiteraard werkt dit alleen bij poreuze grondsoorten.
Soms wordt het bovenste deel van de buis geïsoleerd met een derde buis; in dat deel vindt dan geen warmte-uitwisseling met de omringende grond plaats. De vrieszone kan hierdoor worden beperkt.
De buizen kunnen worden geplaatst in boorgaten met een diameter van circa 150 mm, veelal vervaardigd met de spoelboormethode. De ruimte tussen vriesbuis en boorgatwand wordt veelal met een cement-bentonietmengsel opgevuld.
Bij gebruik van vloeibaar gas moeten voorzieningen worden getroffen zodat het gas na verdamping te allen tijde naar de vrije atmosfeer kan afstromen (voorkomen van ophoping in gesloten ruimten). Bij beide systemen zijn veiligheidsvoorzieningen (bewaking) nodig vanwege ofwel de aanwezigheid van de opslagtanks die onder hoge druk staan ofwel het gebruik van ammoniak en dergelijke. In stedelijke gebieden kan dit een belemmering zijn.
Bij bevriezen van water treedt een volumevergroting van 9% op. Bij goed doorlatende grond (zand) leidt dit niet tot rijzing maar alleen tot een tijdelijke drukverhoging in het water. Bij slecht doorlatende gronden (klei en veen) kan wel rijzing optreden, namelijk als de snelheid waarmee de ijsmassa aangroeit groter is dan de doorlatendheid van de grond. De zwel kan nog toenemen doordat water uit de omgeving wordt aangetrokken dat ook bevriest. Bij verhindering van de zwel neemt de druk op de omgeving toe. De mate waarin is sterk afhankelijk van de korrelgrootte (in zand met 0 à 15 kPa, in silt en klei met 15 à 200 kPa, soms met meer dan 200 kPa). Of door de zwel rijzing van de grond optreedt, hangt af van de mate waarin de zweldruk kan worden weerstaan. De normale funderingsdruk onder een bouwwerk is veelal voldoende om de zwel tegen te gaan. In slecht doorlatende grondsoorten kan de rijzing worden beperkt door het vriesproces langzaam te laten verlopen. Het aangroeien van de ijsmassa kan worden beperkt door intermitterend te vriezen als het benodigde volume bevroren grond eenmaal is gevormd.
Bij het bevriezen kan hinder worden ondervonden van grondwateronttrekkingen en van ongeïsoleerde (afvoer)leidingen met hoge temperatuur.
Betonstorten tegen de bevroren grondmassa is over het algemeen geen probleem. Door afkoeling zal de buitenste betonschil niet optimaal kunnen verharden; de dikte van deze schil is beperkt tot 10 à 70 mm. Aan de andere kant zal de bevroren grond enigszins ontdooien door de warmte van het beton; bij het ontwerp van het vriesmassief dient hiermee rekening te worden gehouden.
Kenmerken van de bevriezingsmethode zijn:
- Kan op alle grondsoorten worden toegepast, mits verzadigd met water en praktisch geen grondwaterstroming (≤ 1 à 2 m/etmaal) optreedt. Een te hoog zoutgehalte kan tot problemen leiden.
- Rekening houden met zwel bij bevriezing en zakking bij ontdooien. De grootte van de zwel is onder andere afhankelijk van de grondsoort.
- Milieuvriendelijk.
- Materieel is beperkt van omvang.
- Voornamelijk geschikt onder bijzondere, tijdelijke omstandigheden.
Bodeminjectie (hard gel)
In niet-cohesieve, goed doorlatende grond kan door middel van bodeminjectie een wand worden geformeerd die grond- en waterkerend is (zie ook A 3351). In de grond worden hiertoe buizen aangebracht op een onderlinge afstand van 0,5 à 1,0 m, waarmee een vloeistof in de grond wordt geïnjecteerd. Door verharding van de vloeistof ontstaat verkitting (verstening van het grondmassief). In de grond worden op deze wijze injectielichamen met een diameter van maximaal circa 1,0 m geformeerd. Door de injectiebuizen op geringe afstand van elkaar te plaatsen ontstaat een wandachtig massief.
In niet-cohesieve, goed doorlatende grond kan door middel van bodeminjectie een wand worden geformeerd die grond- en waterkerend is (zie ook A 3351). In de grond worden hiertoe buizen aangebracht op een onderlinge afstand van 0,5 à 1,0 m, waarmee een vloeistof in de grond wordt geïnjecteerd. Door verharding van de vloeistof ontstaat verkitting (verstening van het grondmassief). In de grond worden op deze wijze injectielichamen met een diameter van maximaal circa 1,0 m geformeerd. Door de injectiebuizen op geringe afstand van elkaar te plaatsen ontstaat een wandachtig massief.
De injectievloeistof wordt ingebracht via injectielansen, via speciale filters of via zogenaamde manchettenbuizen. Om een grondkerend massief van een zekere hoogte te kunnen formeren is alleen de laatste methode geschikt, omdat daarmee een cilindervormig injectielichaam kan worden gevormd; zie figuur A 45-15. Bij de andere twee methoden kan alleen een bolvormig lichaam worden gevormd.
Figuur A 45-15
Principe van bodeminjectie van de grond met manchettenbuizen
Principe van bodeminjectie van de grond met manchettenbuizen
- Aanbrengen injectiebus
- Injecteren via injectie-openeningen
- Injectielichaam gereed
Een manchettenbuis is een plastic buis voorzien van perforaties die zijn afgedicht met rubber manchetten. De manchettenbuizen worden geplaatst in geboorde gaten, waarbij de ruimte tussen gatwand en buis wordt gevuld met een dichtingsmiddel, meestal een cement-bentonietmengsel. Nadat het dichtingsmiddel voldoende is verhard, wordt in de manchettenbuis een injectieelement neergelaten waarmee de injectievloeistof door de perforaties in de grond wordt geperst. Het rubber manchet opent zich door voldoende druk aan te brengen. Door deze druk treden ook scheuren in de cement-bentonietomhulling op. Door speciale voorzieningen wordt alleen het manchet ter hoogte van het injectie-element geopend; de boven- en onderliggende manchetten blijven gesloten. Achtereenvolgens wordt door alle perforaties vloeistof in de grond geïnjecteerd, waardoor het injectielichaam in de grond wordt opgebouwd. Meestal wordt van onder naar boven gewerkt. Vaak wordt waterglas gebruikt als basis voor de injectievloeistof. Het gebruik van giftige stoffen dient te worden vermeden.
Een grondkerend massief, opgebouwd door bodeminjectie, wordt beschouwd als een gewichtsmuur. In horizontale richting wordt de muur belast door grond- en waterdruk. Dient het massief tevens ter opvanging of versterking van een bestaande fundering, dan werkt ook in verticale richting een belasting. Door berekening moet worden aangetoond dat voldoende veiligheid aanwezig is tegen kantelen, schuiven en bezwijken op draagkracht van de ondergrond.
In horizontale richting kan het injectiemassief ondersteund worden met stempels of groutankers; zie figuur A 45-16.
Figuur A 45-16
Grondkerende wand opgebouwd door bodeminjectie
Grondkerende wand opgebouwd door bodeminjectie
De sterkte van de geïnjecteerde grond bedraagt doorgaans 2 à 4 MPa, hetgeen vrijwel altijd voldoende is. Door het graven van inspectieputten en het uitvoeren van kernboringen kunnen de gerealiseerde afmetingen van het injectiemassief worden gecontroleerd. Door drukproeven op verkregen monsters kan de bereikte drukvastheid worden bepaald.
Kenmerken van de injectiemethode zijn:
- Kan alleen op niet-cohesieve grondsoorten (met name zand en grindhoudend zand) worden toegepast.
- Niet toepasbaar bij grondwaterstroming.
- Materieel is beperkt van omvang.
- Voornamelijk geschikt onder bijzondere omstandigheden, zoals onder belendende funderingen. Het massief heeft dan een dragende en een grond- en grondwaterkerende functie.
Jetgrouten
Door middel van jetgrouten kan in nagenoeg iedere grondsoort een grond- en waterkerende wand worden geformeerd. Een dergelijke wand kan ook dienen als ondervanging of versterking van een belendende fundering. De wand is opgebouwd uit overlappende groutkolommen die om en om worden vervaardigd.
Door middel van jetgrouten kan in nagenoeg iedere grondsoort een grond- en waterkerende wand worden geformeerd. Een dergelijke wand kan ook dienen als ondervanging of versterking van een belendende fundering. De wand is opgebouwd uit overlappende groutkolommen die om en om worden vervaardigd.
Jetgrouten (zie figuur A 45-17 en A 3351), ook bekend als hogedrukinjectie (HDI) of Very High Pressure-grouting (VHP-grouting), is gebaseerd op het eroderen van de bestaande grond. Vervolgens wordt een cement-groutmengsel toegevoegd, waardoor een hard materiaal ontstaat dat in Engelse publicaties soilcrete wordt genoemd. Tijdens de uitvoering is tijdelijk sprake van een verminderde draagkracht. Dit in tegenstelling tot de bodeminjectie, waarbij de oorspronkelijke korrelstructuur ongewijzigd blijft en alleen de poriën worden gevuld met een verhardende injectievloeistof. Hierdoor is bodeminjectie alleen mogelijk in goed doorlatende grondsoorten.
Figuur A 45-17
Principe van jetgrouten (bron: Visser & Smit)
Principe van jetgrouten (bron: Visser & Smit)
Bij jetgrouten treden in de grond de volgende processen op:
- het versnijden van de grondstructuur door een hogedrukstraal
- het (gedeeltelijk) afvoeren van de losgesneden grond
- het toevoeren van een verhardende specie (cementgrout), waardoor een dragend en/of waterdicht element in de ondergrond ontstaat.
Het jetgroutproces vindt plaats vanuit een boorgat (diameter 100 à 150 mm). Dit boorgat wordt meestal door middel van spoelboren gemaakt met dezelfde lans waarmee vervolgens de jetgroutkolom wordt vervaardigd. De injectielans is voorzien van horizontaal gerichte spuitmondjes (nozzles). Met zeer hoge druk (60 tot 80 MPa) wordt vanuit dit boorgat met een injectielans een vloeistof in de grond gestuwd, beginnend op het diepste punt van het boorgat. Vanwege de hoge snij-energie erodeert de grond tot een zekere afstand van het boorgat. Door de hoge vloeistofdruk wordt de korrelspanning tijdelijk volledig opgeheven en ontstaat een dikke brij. Door de injectielans te roteren en gelijktijdig langzaam te trekken, wordt een cilindervormige kolom in de grond gevormd. Ook is het mogelijk om tussen twee boorgaten panelen te formeren; de injectielans wordt dan getrokken zonder te roteren, zodat in de grond tussen de beide boorgaten een wand (paneel) wordt gevormd. Een derde mogelijkheid is de injectielans over een kleine hoek te laten zwenken, zodat een wigvormig massief ontstaat, het zogenaamde 'winggrouten'. Deze methode kan gebruikt worden om een aansluiting met een bestaande constructie te realiseren.
Door de toevoer van water en grout zal het geërodeerde grond-watermengsel via de ruimte tussen injectielans en boorgat afstromen. Dit materiaal moet worden opgevangen en afgevoerd. De hoeveelheid bodemmateriaal die via het boorgat afstroomt is afhankelijk van de grondsoort; het achterblijvende materiaal wordt met de toegevoerde grout gemengd en bepaalt in belangrijke mate de uiteindelijke eigenschappen. Tijdens het vervaardigen van een kolom is de stabiliteit van het gat verzekerd door de hydraulische overdruk, het hoge volumiek gewicht van het grond-groutmengsel en de pleisterende werking van het groutmengsel op de gatwand.
Er worden drie typen injectielansen onderscheiden (zie figuur A 45-18): een enkelvoudige lans (single jet), een tweevoudige lans (double jet) en een drievoudige lans (triple jet). Met de enkelvoudige lans wordt alleen een groutmengsel ingespoten (druk 20 à 80 MPa).
Figuur A 45-18
Typen lansen bij jetgrouten
Typen lansen bij jetgrouten
De lans is toepasbaar in niet-samenhangende grofkorrelige grond waar geen groot bereik vereist is. De kolomdiameter bedraagt over het algemeen 0,4 à 1,0 m. Bij de tweevoudige lans is de groutstraal (druk 20 à 40 MPa) omhuld door een luchtstraal (druk 0,7 à 1,0 MPa), waardoor het bereik wordt vergroot. Een bijkomend voordeel is de grotere grondafvoer vanwege de opwaartse luchtstroom, de zogenaamde airliftwerking. De tweevoudige lans is toepasbaar in niet sterk samenhangende grond. De kolomdiameter bedraagt over het algemeen 0,8 à 1,4 m. Bij de drievoudige lans wordt voor het versnijden van de grond een waterstraal gebruikt (druk 40 à 50 MPa), omhuld door een luchtstraal (druk 0,5 à 0,7 MPa). Op een 0,3 à 0,5 m lager niveau wordt gelijktijdig via een aparte opening grout als vulmiddel geïnjecteerd (druk 2 à 7 MPa). Met deze lans kan een groutkolom met een diameter van 0,8 à 2,0 m worden vervaardigd.
Bij onvoldoende ervaring dienen proeven te worden uitgevoerd ter bepaling van het type lans en de bijbehorende parameters (drukken, diameter spuitmond, draaisnelheid, treksnelheid, vulsnelheid). Controle van de uitvoering kan plaatsvinden via:
- het nemen van monsters (kernboren) en het beproeven ervan in het laboratorium
- het doen van hellingmetingen in het boorgat
- het meten van de diameter van de geërodeerde kolom.
Voortdurend worden door de gespecialiseerde aannemers verbeteringen aan de meetapparatuur aangebracht.
Het groutmengsel bestaat hoofdzakelijk uit water en cement. De watercementfactor is veelal circa 1,0 (0,5 ≤ wcf ≤ 2,0). Hoe hoger de wcf, hoe lager de sterkte. Afhankelijk van de functie kunnen andere stoffen zoals vliegas (voor lagere sterkte) of bentoniet (voor hogere waterdichtheid) aan het mengsel worden toegevoegd. De bereikte sterkte van de verharde grout is ook afhankelijk van de grondsoort. In de literatuur wordt voor zand en grind 20 à 40 MPa genoemd, voor klei- of leemhoudend zand 8 à 15 MPa en voor klei of leem 2 à 8 MPa. Sommige publicaties geven lagere waarden, namelijk voor niet-cohesieve grond 5 à 10 MPa en voor cohesieve grond (inclusief veen) 1 à 5 MPa, soms < 1 MPa.
Kenmerken van de jetgroutmethode zijn:
- Kan in nagenoeg alle grondsoorten worden toegepast.
- Materieel is beperkt van omvang.
- Voornamelijk geschikt onder bijzondere omstandigheden, zoals onder belendende funderingen. Het massief heeft dan een dragende en een grond- en grondwaterkerende functie.
Prefab-betonblokken
Een grondkerende wand, die tevens fungeert als ondervanging van een belendende fundering op staal, kan worden geformeerd door in smalle stroken onder de fundering te ontgraven en vervolgens een metselwerkwand op te trekken. Hierbij wordt om en om gewerkt, waarbij na verharding van de primaire delen de secundaire delen van de wand worden aangebracht. Deze methode staat bekend als ondermetselen of onderblokken. Voor de wand worden kalkzandsteen- of betonblokken gebruikt.
Een grondkerende wand, die tevens fungeert als ondervanging van een belendende fundering op staal, kan worden geformeerd door in smalle stroken onder de fundering te ontgraven en vervolgens een metselwerkwand op te trekken. Hierbij wordt om en om gewerkt, waarbij na verharding van de primaire delen de secundaire delen van de wand worden aangebracht. Deze methode staat bekend als ondermetselen of onderblokken. Voor de wand worden kalkzandsteen- of betonblokken gebruikt.
Bij gebruik van speciale prefab-betonblokken, de zogenaamde Eck-blokken, wordt de blokkenstapeling onder druk gezet, waardoor zakking van de bestaande fundering zoveel mogelijk wordt beperkt. Dit is een belangrijk voordeel ten opzichte van het traditionele ondermetselen. Onder de belendende fundering wordt tot de gewenste diepte een gat gegraven met een breedte van circa 1 m. In het gat worden vervolgens prefab-betonblokken gestapeld tot 0,05 à 0,10 m onder de bestaande fundering. In de speciale uitsparing in het bovenste blok wordt een vijzel geplaatst, waarmee de blokkenstapeling onder de gewenste druk wordt gezet. Met snel verhardende specie wordt het blok ter weerszijden van het vijzel aangewerkt tegen de onderkant van de fundering. Vervolgens kan een nieuw gat worden gegraven waarin aansluitend een blokkenstapeling wordt aangebracht, enzovoort. Na verwijdering van alle vijzels worden de laatste uitsparingen met specie gevuld.
Om afkalving van het gegraven gat te voorkomen kan vooraf een lichte injectie met een verhardend mengsel onder de fundering worden aangebracht.
De wand dient gedimensioneerd te worden op de verticale belasting uit de fundering en de horizontale gronddruk tegen de achterzijde van de wand. Door berekeningen moet worden aangetoond dat voldoende veiligheid aanwezig is tegen kantelen, schuiven en bezwijken op draagkracht van de ondergrond.
Kenmerken van een wand opgebouwd uit prefab-betonblokken:
- Voornamelijk geschikt onder bijzondere omstandigheden indien tevens een belendende fundering moet worden ondervangen. Het massief heeft dan een dragende en een grondkerende functie.
- In het algemeen is de wand niet waterkerend.
- Alleen geschikt bij draagkrachtige ondergrond.
A 4532 Horizontale begrenzing
Geen horizontale begrenzing
Is geen horizontale begrenzing aanwezig, noch van nature, noch kunstmatig aangebracht, dan kan een droge putbodem alleen worden gerealiseerd door een bemaling te installeren waarmee de grondwaterstand wordt verlaagd. Zoals al eerder ter sprake is gekomen, zal hierdoor ook de waterhuishouding in de omgeving worden verstoord met alle gevolgen van dien (zie paragraaf 3.3). Door toepassing van een retourbemaling kunnen de effecten op de omgeving worden beperkt. In de praktijk blijkt echter dat het vrijwel niet mogelijk is met retourbemaling de verlaging in de omgeving geheel teniet te doen.
Is geen horizontale begrenzing aanwezig, noch van nature, noch kunstmatig aangebracht, dan kan een droge putbodem alleen worden gerealiseerd door een bemaling te installeren waarmee de grondwaterstand wordt verlaagd. Zoals al eerder ter sprake is gekomen, zal hierdoor ook de waterhuishouding in de omgeving worden verstoord met alle gevolgen van dien (zie paragraaf 3.3). Door toepassing van een retourbemaling kunnen de effecten op de omgeving worden beperkt. In de praktijk blijkt echter dat het vrijwel niet mogelijk is met retourbemaling de verlaging in de omgeving geheel teniet te doen.
Van nature aanwezige laag
Is van nature een waterremmende laag aanwezig, dan kan door aansluiting van de verticale bouwputbegrenzingen op deze laag een hydrologisch gesloten bouwput worden gecreëerd. Dat wil zeggen dat door de bemaling alleen de grondwaterstand binnen de bouwput wordt verlaagd. Bij een goede waterdichtheid van zowel de waterremmende laag als de verticale bouwputbegrenzingen zal de grondwaterstandsverlaging buiten de bouwput gering zijn en doorgaans niet tot problemen hoeven te leiden.
Is van nature een waterremmende laag aanwezig, dan kan door aansluiting van de verticale bouwputbegrenzingen op deze laag een hydrologisch gesloten bouwput worden gecreëerd. Dat wil zeggen dat door de bemaling alleen de grondwaterstand binnen de bouwput wordt verlaagd. Bij een goede waterdichtheid van zowel de waterremmende laag als de verticale bouwputbegrenzingen zal de grondwaterstandsverlaging buiten de bouwput gering zijn en doorgaans niet tot problemen hoeven te leiden.
Naast het droogpompen van de bouwput dient de bemaling binnen de bouwput voor het afpompen van lekwater en neerslag.
Aangezien onder de waterremmende laag de normale waterdruk heerst, dient gecontroleerd te worden of de bouwputbodem in verticaal evenwicht is. Conform NEN-EN 1990 Tabel A1.2(C) dient te worden voldaan aan de volgende eis:
0,9 · gewicht grond ≥ 1,0 · waterdruk
Voor de waterdruk dient de hoge representatieve waarde te worden aangehouden, voor het eigen gewicht van de grond de lage representatieve waarde. In onderstaand voorbeeld is de berekeningsmethode toegelicht. Beschouwd is een bouwput tot NAP -6,0 m met op NAP -16,0 m een watervoerende laag met een stijghoogte tot NAP -0,5 m. Opgemerkt wordt dat de hoge representatieve waarde van de waterdruk bij voorkeur bepaald wordt aan de hand van de resultaten van langdurige stijghoogtemetingen in de betreffende laag.
Berekeningsvoorbeeld verticaal evenwicht
Bovenkant laag [m NAP] | Laagdikte [m] | Grondsoort | Volumiek gewicht γ sat [kN/m³] | Gewicht [kN/m²] |
-6,0 | 2,0 | klei | 14 | 28,0 |
-8,0 | 5,5 | zand | 19 | 104,5 |
-13,5 | 2,5 | klei | 16 | 40,0 |
totale gewicht | 172,5 | |||
0,9 · totale gewicht grond | 155,25 | |||
opwaartse waterdruk (16,0 - 0,5) · 10 | 155,0 |
Kunstmatig aangebrachte laag
Is van nature geen waterremmende laag op de gewenste diepte aanwezig, dan kan op kunstmatige wijze een dergelijke laag worden aangebracht. Hiervoor geschikte technieken zijn:
Is van nature geen waterremmende laag op de gewenste diepte aanwezig, dan kan op kunstmatige wijze een dergelijke laag worden aangebracht. Hiervoor geschikte technieken zijn:
- in niet-cohesieve grond (zand en grindhoudend zand): bodeminjectie (soft gel)
- in vrijwel alle grondsoorten: jetgrouten; in specifieke gevallen ook: bevriezen.
Voor de algemene beschrijving van bodeminjectie wordt verwezen naar hetgeen hierover gesteld is bij de bespreking van verticale bouwputbegrenzingen. Voor het aanbrengen van een horizontale laag wijkt de methode hier op de volgende punten van af:
- Er wordt een injectievloeistof gebruikt die een massief oplevert met een lagere sterkte en een hogere flexibiliteit.
- De injectievloeistof wordt ingebracht met injectielansen of speciale filters. Manchettenbuizen worden alleen toegepast als een dikke laag (> 1,0 m) moet worden aangebracht. Op de gewenste diepte in de ondergrond worden door de injectie bolvormige lichamen gevormd. Met een hart-op-hart-afstand van de injectiepunten van circa 1,0 m kan doorgaans een voldoende overlapping en waterafsluiting bereikt worden.
Veelal wordt niet vertrouwd op de permanente werking van een soft-gellaag.
Voor de algemene beschrijving van jetgrouten wordt eveneens verwezen naar hetgeen hierover gesteld is bij de bespreking van verticale bouwputbegrenzingen. Door korte, elkaar overlappende jetgroutkolommen op korte hart-op-hart-afstanden te vervaardigen kan een aaneengesloten waterremmende laag worden vervaardigd. Aan het mengsel kan bentoniet worden toegevoegd voor een betere verwerkbaarheid. Uiteraard is dan de uiteindelijke sterkte van de laag minder, maar doorgaans worden bij deze toepassing geen eisen aan de sterkte gesteld.
Bij het Souterrain-project in Den Haag is door middel van jetgrouten een onderafdichtende laag aangebracht die tevens dient als stempel tussen de diep- en damwanden. Omdat daarbij wel eisen aan de sterkte zijn gesteld, is geen bentoniet in het mengsel toegepast.
Onderwaterbeton
Nadat een bouwput in den natte is ontgraven, kan een waterafsluitende laag worden aangebracht door het storten ven onderwaterbeton. Na verharding van het beton kan de bouwput worden drooggepompt. De onderwaterbetonvloer kan worden uitgevoerd als gewichtsconstructie of als verankerde vloer. In het laatste geval worden palen of ankers toegepast. Als paaltype komen voornamelijk in aanmerking de prefab-betonpaal en de vibro-combinatiepaal. Bij deze palen kan een goede aansluiting van de paal op de onderwaterbetonvloer worden vervaardigd (geribbelde paalkop). Bij het gebruik van groutankers en schroefinjectieankers dient extra aandacht te worden geschonken aan de aansluiting van het anker aan de vloer. Ook het eventuele afspannen van de ankers vraagt bijzondere maatregelen, omdat dit onder water moet geschieden.
Nadat een bouwput in den natte is ontgraven, kan een waterafsluitende laag worden aangebracht door het storten ven onderwaterbeton. Na verharding van het beton kan de bouwput worden drooggepompt. De onderwaterbetonvloer kan worden uitgevoerd als gewichtsconstructie of als verankerde vloer. In het laatste geval worden palen of ankers toegepast. Als paaltype komen voornamelijk in aanmerking de prefab-betonpaal en de vibro-combinatiepaal. Bij deze palen kan een goede aansluiting van de paal op de onderwaterbetonvloer worden vervaardigd (geribbelde paalkop). Bij het gebruik van groutankers en schroefinjectieankers dient extra aandacht te worden geschonken aan de aansluiting van het anker aan de vloer. Ook het eventuele afspannen van de ankers vraagt bijzondere maatregelen, omdat dit onder water moet geschieden.
De vloer kan een constructieve functie vervullen, met name als deze gewapend wordt uitgevoerd. Om de kans op slibinsluitingen en onvoldoende aanhechting op dam- of diepwanden te beperken is een zorgvuldige uitvoering vereist. Door het inzetten van geschikt materieel, zoals de Hop-dobber, zijn problemen wat betreft de betonkwaliteit, de cementuitspoeling en de vlakheid van de vloer te voorkomen.
Bevriezing
Het creëren van een waterremmende laag door de grond te bevriezen (zie de bespreking van verticale bouwputbegrenzingen) zal slechts onder bijzondere omstandigheden en over een klein oppervlak kunnen worden toegepast. De vriesleidingen vormen immers een belemmering voor de overige werkzaamheden in de bouwput. Ook zijn de kosten van deze methode hoog.
Het creëren van een waterremmende laag door de grond te bevriezen (zie de bespreking van verticale bouwputbegrenzingen) zal slechts onder bijzondere omstandigheden en over een klein oppervlak kunnen worden toegepast. De vriesleidingen vormen immers een belemmering voor de overige werkzaamheden in de bouwput. Ook zijn de kosten van deze methode hoog.
Controle waterremming door pompproef
De mate van waterremming kan bepaald worden door een pompproef uit te voeren. Hierbij wordt boven de waterremmende laag de stijghoogte van het grondwater verlaagd, zodat over de laag een verhang ontstaat. Vervolgens wordt de bemaling stopgezet (stopproef) en wordt de toename van de stijghoogte boven de laag als functie van de tijd geregistreerd. Er worden stijghoogtemetingen verricht in peilbuizen boven en onder de waterremmende laag, zowel binnen als buiten de bouwput. Uit een analyse van de meetresultaten kan de toegestroomde hoeveelheid water, het waterbezwaar, en de doorlatendheidsfactor van de waterremmende laag worden bepaald. Om een goede analyse mogelijk te maken dienen de pompproef en de stopproef voldoende lang te worden doorgezet. Ook door het herhalen van de gehele proef kan de betrouwbaarheid van de analyse worden verbeterd. Hierbij dient het volgende bedacht te worden:
De mate van waterremming kan bepaald worden door een pompproef uit te voeren. Hierbij wordt boven de waterremmende laag de stijghoogte van het grondwater verlaagd, zodat over de laag een verhang ontstaat. Vervolgens wordt de bemaling stopgezet (stopproef) en wordt de toename van de stijghoogte boven de laag als functie van de tijd geregistreerd. Er worden stijghoogtemetingen verricht in peilbuizen boven en onder de waterremmende laag, zowel binnen als buiten de bouwput. Uit een analyse van de meetresultaten kan de toegestroomde hoeveelheid water, het waterbezwaar, en de doorlatendheidsfactor van de waterremmende laag worden bepaald. Om een goede analyse mogelijk te maken dienen de pompproef en de stopproef voldoende lang te worden doorgezet. Ook door het herhalen van de gehele proef kan de betrouwbaarheid van de analyse worden verbeterd. Hierbij dient het volgende bedacht te worden:
- Ook door de bouwputwanden zal water toestromen. Alle typen wanden vertonen enige lekkage ondanks het feit dat maatregelen zijn genomen om de waterdichtheid te vergroten. Door de grootte van het totale wandoppervlak kan sprake zijn van een relatief groot aandeel in het waterbezwaar. Potentiële lekwegen zijn de aansluiting van de wanden aan de waterremmende laag en de aansluitingen van de wandelementen onderling.
- Andere bouwactiviteiten in of buiten de bouwput kunnen de metingen in de peilbuizen verstoren. Bij een goede waterdichtheid zal het waterbezwaar van de gehele bouwput beperkt zijn tot enkele tientallen kubieke meters per uur. Bij een grote bouwput is hiermee slechts een geringe wijziging van de stijghoogte gemoeid.
De waterremming van een laag wordt daarnaast vaak bepaald door doorlatendheidsproeven op ongeroerde grondmonsters uit te voeren. Om een goed beeld te verkrijgen verdient het hierbij de voorkeur om over de gehele laagdikte monsters te steken en te beproeven. Verschillende keren is geconstateerd dat uit een dergelijk laboratoriumonderzoek een veel betere waterdichtheid werd afgeleid dan later via een pompproef werd gevonden. Afgezien van verstorende factoren zoals hierboven vermeld moet de oorzaak hiervan worden gezocht in de inhomogeniteit van de bodem. De waterdoorlatendheid kan van punt tot punt sterke verschillen vertonen, waardoor de waterremming van de laag als geheel sterk in nadelige zin beïnvloed kan worden. Een boring met ongeroerde monstername geeft alleen informatie over de eigenschappen in één punt. Statistisch gezien is een groot aantal boringen nodig om een betrouwbaar resultaat te verkrijgen.
A 4533 Bemaling
Zoals al ter sprake is gekomen, is afhankelijk van de geohydrologische situatie en de bodemgesteldheid bij verschillende bouwputsystemen een bemaling nodig. Zie ook SBR publicatie "Bemaling van bouwputten". Er wordt onderscheid gemaakt in:
- open bemaling
- bronbemaling
- spanningsbemaling
- retourbemaling.
Open bemaling
Een open bemaling dient ter verlaging van de vrije waterspiegel dan wel ter verwijdering van neerslag en uittredend grondwater (lek- en kwelwater), met als doel het drooghouden van ontgravingen. Een open bemaling vindt vooral toepassing bij een bouwput in slecht doorlatende cohesieve grond, waar een geringe toestroming van water kan worden verwacht. Ook wordt de open bemaling in combinatie met een spanningsbemaling toegepast.
Een open bemaling dient ter verlaging van de vrije waterspiegel dan wel ter verwijdering van neerslag en uittredend grondwater (lek- en kwelwater), met als doel het drooghouden van ontgravingen. Een open bemaling vindt vooral toepassing bij een bouwput in slecht doorlatende cohesieve grond, waar een geringe toestroming van water kan worden verwacht. Ook wordt de open bemaling in combinatie met een spanningsbemaling toegepast.
Bij een open bemaling wordt het toestromende water pas bij uittreding in de bouwput opgevangen en afgevoerd (zie figuur A 45-19). Het in de bouwput uittredende grondwater wordt opgevangen in open greppels of in ondiep gelegen drains. Dit water wordt vervolgens naar een verzamelput geleid en afgevoerd met pompen die zand, slibhoudend water en veel lucht kunnen verwerken. Hiervoor komen in aanmerking klokpompen, plunjerpompen en zelfaanzuigende diafragmapompen.
Figuur A 45-19
Open bemaling
Open bemaling
In principe worden geen hoge eisen gesteld ten aanzien van de ontwateringsdiepte ter plaatse van de bouwputbodem. Onder ongunstige omstandigheden kan hierdoor gevaar bestaan voor verweking van de grond of uitspoeling van gronddeeltjes. Dit kan nadelig zijn voor de draagkracht van de bouwputbodem en/of de stabiliteit van de taluds. Vaak wordt daarom een drainerende zandlaag (dikte ten minste 0,3 m, bij voorkeur 0,5 m) op de bodem van de bouwput aangebracht. Soms wordt eerst een geokunststofvlies aangebracht als laagscheiding. In plaats van zand worden, ter beperking van de zetting, soms lichte materialen toegepast, zoals lavaliet, flugsand of polystyreenkorrels.
Bronbemaling
Een bronbemaling is een bemaling ter verlaging van de grondwaterstand door middel van aangebrachte horizontale of verticale filters. Het toestromende water wordt opgevangen voordat het de bouwput heeft bereikt. Hiertoe worden op verschillende plaatsen rond of in de bouwput putfilters of drainbuizen in de grond aangebracht, waaruit het grondwater wordt onttrokken.
Een bronbemaling is een bemaling ter verlaging van de grondwaterstand door middel van aangebrachte horizontale of verticale filters. Het toestromende water wordt opgevangen voordat het de bouwput heeft bereikt. Hiertoe worden op verschillende plaatsen rond of in de bouwput putfilters of drainbuizen in de grond aangebracht, waaruit het grondwater wordt onttrokken.
In principe kan elke gewenste verlaging van de grondwaterstand worden gerealiseerd.
Er wordt onderscheid gemaakt in zwaartekrachtbemaling, vacuümbemaling en horizontale bemaling.
Bij zwaartekrachtbemaling zijn de putten van boven open en staan de putfilters direct in contact met de atmosfeer, waardoor de toestroming van water uitsluitend kan plaatsvinden onder invloed van de zwaartekracht. Iedere put is voorzien van een haalbuis die via een centrale zuigleiding is gekoppeld aan een pomp (zie figuur A 45-20).
Figuur A 45-20
Zwaartekrachtbemaling
Zwaartekrachtbemaling
De filterperforatie en de filteromstorting kan tot aan het maaiveld worden doorgezet, zodat dit type bemaling uitermate geschikt is bij een gelaagd profiel, waarbij voor een verbetering van de ontwatering de storende lagen dienen te worden onderbroken.
Bij een vacuümbemaling wordt met behulp van een vacuümpomp gezogen aan van de atmosfeer afgesloten putfilters, waardoor in het grondwater rond het filter een lagere druk dan de atmosferische kan ontstaan (zie figuur A 45-21). Hierdoor kan een groter verhang worden gecreëerd, zodat de drukverliezen rond de filters kunnen worden ondervangen. De bovenzijde van het filter wordt zodanig diep geplaatst dat geen lucht kan worden aangezogen. De filters worden meestal in de grond gespoten; er wordt geen filteromstorting toegepast.
Figuur A 45-21
Vacuümbemaling
Vacuümbemaling
Dit type bemaling is met name geschikt voor de bemaling in matig doorlatende fijnkorrelige gronden, waar zich rond de bronfilters een grote stromingsweerstand kan opbouwen. In leemgronden bijvoorbeeld wordt het water door capillaire zuigkrachten vastgehouden, zodat een zwaartekrachtbemaling ongeschikt is en beter een vacuümbemaling kan worden gekozen.
Door de beperkte zuighoogte van de pomp en de stromingsweerstanden in de putten en leidingen kan de grondwaterstand vaak niet meer dan 3 à 5 m verlaagd worden. Indien een grotere verlaging wordt gewenst, kan gebruik worden gemaakt van een getrapte bemaling; zie figuur A 45-22.
Figuur A 45-22
Getrapte bemaling
Getrapte bemaling
Een getrapte bemaling zoals geschetst in figuur A 45-22 leidt in het algemeen niet tot een verlaging van het bemalingsdebiet. Een getrapte bemaling neemt relatief veel ruimte in beslag en vormt vaak een belemmering voor het grondwerk en de bouwwerkzaamheden. Een alternatief is het toepassen van onderwaterpompen (zie figuur A 45-23). Hiermee kan het water in principe tot elke gewenste hoogte worden opgevoerd.
Figuur A 45-23
Diepbronnen met onderwaterpomp
Diepbronnen met onderwaterpomp
Vanwege de grote capaciteit van onderwaterpompen (tot meer dan 200 m³/uur) kan het aantal putten vaak aanzienlijk worden beperkt door deze te plaatsen in dieper gelegen grovere lagen. Het bemalingsdebiet en de invloed naar de omgeving zullen daarbij echter vaak onnodig worden vergroot.
Bij een horizontale bemaling worden in één of meerdere sleuven onder de bouwputbodem drains aangebracht. Het toestromende water wordt afgevoerd met behulp van een zuigpomp die direct via een ongeperforeerde buis (blinde buis) op de drains is aangesloten (zie figuur A 45-24). Drukverliezen rondom en in de drains kunnen hiermee worden ondervangen, anders dan bij een drainage waar de afvoer van water onder vrij verval plaatsvindt. Vaak worden flexibele ribbeldrains gebruikt met een diameter van 80 à 100 mm, al dan niet omhuld met nylonkous, kokosvezels, kunststofvezels of polystyreenkorrels. Met behulp van draineermachines kunnen de drains op een diepte van maximaal 4 à 6 m beneden maaiveld worden aangelegd.
Figuur A 45-24
Horizontale bemaling
Horizontale bemaling
Een horizontale bemaling vindt ook toepassing bij de bemaling van sleuven voor de aanleg van leidingen en dergelijke. In een bouwput waar een fundering op staal wordt toegepast is een horizontale bemaling ongewenst vanwege de verstoring van de grondlagen. Bij gevaar voor opbarsten van de bouwputbodem zal naast een horizontale bemaling ook een spanningsbemaling moeten worden toegepast. Bij een gelaagd profiel kan een horizontale bemaling uitkomst bieden indien water via tussenzandlagen uit het talud kan treden.
Spanningsbemaling
Een spanningsbemaling dient ter verlaging van de stijghoogte van het water in een watervoerend grondpakket onder een slecht doorlatende laag. Deze bemaling is nodig indien er gevaar bestaat dat de bouwputbodem opbarst. Gezien de diepte van de laag waarin de spanningsbemaling moet worden aangebracht, zal veelal gekozen worden voor diepbronnen met een onderwaterpomp. Voor het drooghouden van de bouwput wordt een open bemaling of een bronbemaling geïnstalleerd.
Een spanningsbemaling dient ter verlaging van de stijghoogte van het water in een watervoerend grondpakket onder een slecht doorlatende laag. Deze bemaling is nodig indien er gevaar bestaat dat de bouwputbodem opbarst. Gezien de diepte van de laag waarin de spanningsbemaling moet worden aangebracht, zal veelal gekozen worden voor diepbronnen met een onderwaterpomp. Voor het drooghouden van de bouwput wordt een open bemaling of een bronbemaling geïnstalleerd.
Waterdruk tegen bouwputwand
Bij het ontwerp van de wand van een bouwput waarbij een bemaling is toegepast, dient bedacht te worden dat de waterdruk tegen de wand aan de bouwputzijde niet hydrostatisch zal verlopen. Bij een zeer ondoorlatende laag op de grens van de bovenlaag en het watervoerend pakket kan een sprong in de waterdruklijn aanwezig zijn (bijvoorbeeld lijn ABCD in figuur A 45-25). Bij een meer homogene doorlatendheid van de ondergrond kan een geleidelijk verlopende waterdruklijn aanwezig zijn (bijvoorbeeld lijn ACD in figuur A 45-25). De werkelijk optredende waterdruklijn hangt ook af van de wijze van bemalen van de bouwput. De grootte van de horizontale gronddruk (waterdruk + korreldruk) tegen de bouwputwand is sterk afhankelijk van het verloop van de waterdruk; zie hiertoe het rekenvoorbeeld in figuur A 45-25.
Bij het ontwerp van de wand van een bouwput waarbij een bemaling is toegepast, dient bedacht te worden dat de waterdruk tegen de wand aan de bouwputzijde niet hydrostatisch zal verlopen. Bij een zeer ondoorlatende laag op de grens van de bovenlaag en het watervoerend pakket kan een sprong in de waterdruklijn aanwezig zijn (bijvoorbeeld lijn ABCD in figuur A 45-25). Bij een meer homogene doorlatendheid van de ondergrond kan een geleidelijk verlopende waterdruklijn aanwezig zijn (bijvoorbeeld lijn ACD in figuur A 45-25). De werkelijk optredende waterdruklijn hangt ook af van de wijze van bemalen van de bouwput. De grootte van de horizontale gronddruk (waterdruk + korreldruk) tegen de bouwputwand is sterk afhankelijk van het verloop van de waterdruk; zie hiertoe het rekenvoorbeeld in figuur A 45-25.
Figuur A 45-25
Voorbeeld van niet-hydrostatische waterdruk tegen bouwputwand
Voorbeeld van niet-hydrostatische waterdruk tegen bouwputwand
Retourbemaling
Een retourbemaling bestaat uit één of meer infiltratieputten waarmee water, al dan niet afkomstig van de bouwputbemaling, in de grond wordt gebracht. Dit kan nodig zijn om de volgende redenen:
Een retourbemaling bestaat uit één of meer infiltratieputten waarmee water, al dan niet afkomstig van de bouwputbemaling, in de grond wordt gebracht. Dit kan nodig zijn om de volgende redenen:
- ter compensatie van grondwaterstandsdalingen in de omgeving
- ter aanvulling van de aangetaste voorraad grondwater
- voor lozing van het bemalingswater (met name zout grondwater, indien dit wordt geïnfiltreerd op dezelfde diepte als waarop het water is onttrokken).
Bij een retourbemaling worden op afstand van de bouwput, bijvoorbeeld in de nabijheid van schadegevoelige objecten, infiltratieputten geplaatst. Een infiltratieput wordt meestal op dezelfde wijze opgebouwd als een onttrekkingsput; zie figuur A 45-26.
Figuur A 45-26
Retourbemaling
Retourbemaling
Toepassing van een retourbemaling heeft tot gevolg dat in de bouwput meer water moet worden onttrokken. Belangrijke beperkingen voor een retourbemaling zijn:
- risico voor verstopping van de infiltratieputten, waardoor onvoldoende water kan worden geïnfiltreerd
- achterloopsheid bij de infiltratieputten
- milieutechnische bezwaren, indien er sprake is van verontreinigd of zout bemalingswater.
Aan de andere kant wordt een retourbemaling soms toegepast om grondwaterstroming in de omgeving tegen te gaan, zodat een aanwezige verontreinigingshaard zich niet zal verplaatsen.
Ter plaatse van de infiltratieputten kunnen hoge grondwaterstanden ontstaan die tot schade kunnen leiden. Bomen en planten kunnen gevoelig zijn voor de aanvoer van zuurstofarm water. In ondiepe grondlagen kan als alternatief op een retourbemaling een beregening worden toegepast. Door een gedegen onderzoek vooraf, bijvoorbeeld met een proefinfiltratie, kunnen onaangename verrassingen tijdens de uitvoering worden voorkomen.
A 4534 Ondersteuning bouwputwanden
Ter beperking van de uitbuiging van en het buigend moment in de bouwputwanden worden deze veelal in horizontale richting ondersteund. Hiertoe staan ankers, stempels of een steunberm ter beschikking.
Ankers
Voor meer informatie wordt verwezen naar CUR-publicatie 166 Damwandconstructies.
Voor de verankering van de bouwputwand staan ter beschikking:
Voor meer informatie wordt verwezen naar CUR-publicatie 166 Damwandconstructies.
Voor de verankering van de bouwputwand staan ter beschikking:
- een ankerstaaf die is verbonden met een ankerwand
- een groutanker
- een schroefinjectieanker
- een schroefanker
- een funderingspaal.
De krachtsoverdracht van de bouwputwand op de ondersteuningsconstructie geschiedt veelal via een stalen gording en stalen oplegplaten. Bij betonnen bouwputwanden worden ook opgestorte consoles toegepast.
De bouwputwand kan door een ankerstaaf, die verbonden is met een ankerwand, worden verankerd. De ankerwand dient op ruime afstand van de bouwput te worden aangebracht, namelijk zodanig dat het passieve glijvlak voor de ankerwand niet overlapt met het actieve glijvlak achter de bouwputwand (zie figuur A 45-27). Bij bebouwing naast de bouwput is deze ruimte vaak niet beschikbaar, zodat deze methode niet kan worden toegepast.
Figuur A 45-27
Ankerwand en ankerstaaf (uit CUR 166)
Ankerwand en ankerstaaf (uit CUR 166)
Een groutanker bestaat uit een in de grond gevormd cilindrisch lichaam van cementgrout, dat over het algemeen een diameter heeft van circa 100 mm. De ankerkracht wordt door middel van een stalen voorspanstaaf of -streng van de bouwputwand op het groutlichaam overgebracht; dit wordt het vrije ankerdeel genoemd. Het groutanker ontleent zijn uittrekkracht aan de schuifweerstand tussen het groutlichaam, dat onder hoge injectiedruk is gevormd, en de omringende grond. Door de hoge injectiedruk is de schuifweerstand aanzienlijk toegenomen. De krachtsoverdracht van de ankerstaaf op het groutlichaam kan op twee manieren geschieden, namelijk:
- vanaf de voorzijde van het groutlichaam (het zogenaamde mono-anker)
- vanaf de achterzijde van het groutlichaam (het zogenaamde duplexanker).
In figuur A 45-28 zijn beide mechanismen geschetst.
Groutankers worden aangebracht in een boorgat dat via de slagboor- of spoelboormethode is vervaardigd. In het boorgat wordt een water-cementmengsel aangebracht, waarna het stalen ankerdeel in het gat wordt geplaatst. Over het ankerdeel (het groutlichaam) wordt vervolgens een hoge injectiedruk toegepast.
Figuur A 45-28
Krachtsoverdracht groutanker (uit CUR 166)
Krachtsoverdracht groutanker (uit CUR 166)
Het groutlichaam dient te worden geplaatst in een draagkrachtige zandlaag. Ook dient voldoende gronddekking op het groutlichaam aanwezig te zijn om de gewenste houdkracht te kunnen leveren. Daarom wordt het groutanker doorgaans onder een helling aangebracht (zie figuur A 45-29). Plaatsing onder een helling maakt het mogelijk een groutanker onder belendende bebouwing aan te brengen; hiervoor is evenwel toestemming nodig van de betreffende eigenaar.
Figuur A 45-29
Diepteligging van een groutanker (uit CUR 166)
Diepteligging van een groutanker (uit CUR 166)
In binnensteden leeft steeds meer de wens om een groutanker na afloop van de gebruiksperiode te verwijderen. Bij toekomstige bouwactiviteiten kan anders hinder van het anker worden ondervonden. Onlangs is een duplexanker op de markt gekomen waarbij de stalen staaf of streng volledig uit de grond kan worden verwijderd. Ook bij een mono-anker kunnen voorzieningen worden aangebracht om het vrije deel van de ankerstaaf te verwijderen; het deel van de staaf in het groutlichaam blijft hierbij echter in de grond achter.
Bij groutankers verdient de corrosiebescherming speciale aandacht. De gangbare methode is in figuur A 45-30 aangegeven.
Figuur A 45-30
Corrosiebescherming bij groutankers
Corrosiebescherming bij groutankers
Groutankers met een tijdelijke functie | |||
ankerkop | epoxyteer | ||
vrij ankerdeel | plastic buis omhuld met grout | ||
staaf in groutlichaam | groutlichaam* | ||
Groutankers met een permanente functie | |||
ankerkop | stalen buis en plastic afdekkap, beide gevuld met anticorrosieve pasta | ||
vrij ankerdeel | geribde plastic buis, ruimte tussen staaf en buis volgegrout, daaromheen een gladde plastic buis | ||
staaf in groutlichaam | geribde plastic buis, ruimte tussen staaf en buis volgegrout en groutlichaam* | ||
|
In sommige gemeenten (onder andere Den Haag) wordt geëist dat ook bij tijdelijke groutankers het voorspanstaal tegen corrosie wordt beschermd. Vanwege de hoge staalspanning kan bij bezwijken het staal immers over een grote afstand worden weggeslingerd, met alle gevolgen van dien.
De houdkracht van een groutanker kan worden vastgesteld door een geschiktheidsproef uit te voeren. Is voldoende ervaring aanwezig in het betreffende gebied, dan wordt doorgaans volstaan met een controleproef waarbij grenswaarden zijn gesteld aan de kruip van het anker. Na de proef worden de ankers doorgaans afgespannen.
Een schroefinjectieanker bestaat uit een spiraalboor die is vastgelast op een dikwandige stalen buis (zie figuur A 45-31). De ankers worden schroevend op diepte gebracht onder voortdurende injectie van cementgrout. Over het vrije ankerdeel kan ook water of een bentonietmengsel worden toegepast. Het ontwerp en de beproeving geschieden in grote lijnen hetzelfde als bij groutankers.
Figuur A 45-31
Schroefinjectieanker (uit CUR 166)
Schroefinjectieanker (uit CUR 166)
De staaldoorsnede van schroefinjectieankers is bij gelijke kracht aanzienlijk groter dan die van groutankers, omdat geen voorspanstaal wordt gebruikt. Dit heeft tot gevolg dat een schroefinjectieanker minder rekt dan een overeenkomstig groutanker. Het gebruik van normaal staal is ook ten aanzien van het gedrag ten aanzien van corrosie gunstiger.
Een schroefanker bestaat uit een stalen ankerstaaf met een diameter van circa 30 mm, die aan het uiteinde is voorzien van een opgelast stalen schroefblad met een diameter van 300 à 500 mm. Dit ankertype vindt vooral toepassing voor de verankering van beschoeiingen. Veelal zijn deze ankers niet geschikt voor toepassing als verankering van een bouwputwand vanwege de beperkte houdkracht.
Een funderingspaal ter ondersteuning van een bouwputwand kan worden uitgevoerd als drukpaal of als trekpaal. Een drukpaal wordt als schoorpaal binnen de bouwput geplaatst. In principe komen alle paaltypen hiervoor in aanmerking. Aangezien dergelijke palen altijd in de weg zitten, worden ze alleen bij hoge uitzondering toegepast.
Een trekpaal wordt als schoorpaal buiten de bouwput geplaatst. Veelal bedraagt de helling 45° of steiler. In principe kan ieder paaltype worden toegepast. Vanwege de grote houdkracht is de MV-paal (zie B 4840) echter uitermate geschikt als trekpaal voor de ondersteuning van bouwputwanden. Een recent in Nederland geïntroduceerd paaltype dat eveneens geschikt is als trekpaal, is de stalen buispaal voorzien van een stalen expander body; zie B 4590.
Stempels
Met stempels kunnen de bouwputwanden op elkaar worden afgestempeld. Deze methode kan aantrekkelijk zijn om economische redenen of indien geen toestemming wordt verkregen ankers of palen buiten de bouwput toe te passen. De belemmering van de overige bouwwerkzaamheden bij het gebruik van stempels dient op de koop toe te worden genomen.
Met stempels kunnen de bouwputwanden op elkaar worden afgestempeld. Deze methode kan aantrekkelijk zijn om economische redenen of indien geen toestemming wordt verkregen ankers of palen buiten de bouwput toe te passen. De belemmering van de overige bouwwerkzaamheden bij het gebruik van stempels dient op de koop toe te worden genomen.
Stempels kunnen worden uitgevoerd in staal of gewapend beton. Voor tijdelijke constructies ligt het gebruik van stalen stempels voor de hand. In verband met de gunstige knikstabiliteit wordt vaak gekozen voor stalen buizen. Als een stempel een permanente functie heeft, bijvoorbeeld bij de wanden-dak-methode, is gewapend beton het aangewezen materiaal. Het stempel wordt dan als vloer uitgevoerd.
Steunberm
Door eerst alleen het midden van de bouwput te ontgraven blijft tegen de bouwputwand een steunberm staan die een gunstige invloed heeft op de uitbuiging van de wand. De steunberm verhoogt door gronddruk tegen de wand de passieve weerstand. Vervolgens kan in het middendeel de definitieve betonvloer vervaardigd worden. Na verharding kan de bouwputwand tegen deze vloer worden afgestempeld en kan de steunberm worden afgegraven. Dan kan ook de rest van de betonvloer worden gestort. Deze gefaseerde werkwijze en de bijbehorende stempeling bemoeilijken uiteraard de uitvoering.
Door eerst alleen het midden van de bouwput te ontgraven blijft tegen de bouwputwand een steunberm staan die een gunstige invloed heeft op de uitbuiging van de wand. De steunberm verhoogt door gronddruk tegen de wand de passieve weerstand. Vervolgens kan in het middendeel de definitieve betonvloer vervaardigd worden. Na verharding kan de bouwputwand tegen deze vloer worden afgestempeld en kan de steunberm worden afgegraven. Dan kan ook de rest van de betonvloer worden gestort. Deze gefaseerde werkwijze en de bijbehorende stempeling bemoeilijken uiteraard de uitvoering.
Om het gewenste effect te hebben moet de steunberm voldoende afmetingen hebben. Een talud tegen de wand heeft een beperkt effect vanwege de geringe gronddruk die een dergelijk grondmassief kan uitoefenen. 'Volledige' passieve gronddruk kan in de steunberm alleen tot ontwikkeling komen als deze een horizontale bovenzijde heeft en ten minste even lang is als de passieve wig (zie figuur A 45-32). Is de steunberm minder lang, dan dient in de berekeningen met een gereduceerde gronddrukcoëfficiënt te worden gewerkt.
Figuur A 45-32
Steunberm met volledige passieve gronddruk
Steunberm met volledige passieve gronddruk
A 4540 Overige ontwerp- en uitvoeringstechnische aspecten
Belastingen op de kelderconstructie
Op een kelderconstructie zijn de volgende belastingen te onderscheiden:
Op een kelderconstructie zijn de volgende belastingen te onderscheiden:
- eigen gewicht en veranderlijke belasting van de kelder
- belastingen uit de bovenbouw
- grond- en waterdruk op de kelderwanden
- negatieve kleef langs de kelderwand
- opgelegde vervormingen (krimp, zetting)
- opwaartse waterdruk tegen de keldervloer in bouw- en gebruiksfase.
Hieronder wordt kort op de verschillende belastingen ingegaan. Een aantal belastingen is mede afhankelijk van de uitvoeringswijze van de kelder.
Naast eigen gewicht en veranderlijke belasting van de kelder dient, bij opslag van vloeistof (bijvoorbeeld mest), ook gerekend te worden op een horizontale belasting op de kelderwand. Bij parkeergarages kan ook sprake zijn van horizontale belastingen (remmen, aanrijdingen). Voor de belastingen wordt verwezen naar NEN-EN 1991 en voor de bijbehorende belastingfactoren naar NEN-EN 1990.
De belasting uit de bovenbouw kan naast eigen gewicht en veranderlijke belasting bestaan uit belastingen (verticaal en horizontaal) door winddruk. Ook hiervoor wordt verwezen naar NEN-EN 1991.
Voor de gronddruk op de kelderwand speelt de bouwwijze een belangrijke rol.
Bij een volledig gescheiden uitvoering van bouwput en kelder treedt de gronddruk op de kelderwand op nadat de bouwput is aangevuld. Veelal geschiedt dit met zand. Door de stijfheid van de kelderwand is er sprake van neutrale gronddruk. In sommige gevallen, bijvoorbeeld bij sluiskolken, kan de gronddruk oplopen tot hogere waarden. Dit geldt ook als de aanvulling wordt verdicht; de gronddruk tegen het bovenste deel van de wand kan dan oplopen tot passieve waarden. In NEN NEN 9997-1 art. 9.5.5 is aangegeven hoe de gronddruk berekend kan worden (zie figuur A 45-33). Een bovenbelasting op het maaiveld, bijvoorbeeld door verkeer, leidt tot een verhoging van de gronddruk tegen de wand. Volgens NEN 9997-1 worden rekenwaarden van de gronddrukken gevonden door voor de grondparameters en de geometrische parameters rekenwaarden te gebruiken.
Figuur A 45-33
Verhoogde gronddruk door verdichting (uit NEN 9997-1 art. 9.5.5)
Verhoogde gronddruk door verdichting (uit NEN 9997-1 art. 9.5.5)
Bij een gecombineerde uitvoering van bouwput en kelder is de gronddruk al in de uitvoeringsfase van de bouwput aanwezig. Afhankelijk van de uitbuiging van de bouwputwand is er sprake van actieve of neutrale gronddruk. Plaatselijk kan de wand zelfs tegen de grond in bewegen, waardoor ook passieve grond druk kan ontstaan. Een goede manier om de gronddruk te bepalen is de berekeningsmethode gebaseerd op de elastisch ondersteunde ligger. Hierbij wordt het grondgedrag geschematiseerd tot elasto-plastische veren. In CURrapport 166, 'Damwandconstructies', wordt uitgebreid op deze methode ingegaan. In de moderne computerprogramma's kunnen alle fasen na elkaar worden doorgerekend. Hieruit volgt vanzelf de maatgevende fase. In voornoemd CUR-rapport is tevens aangegeven hoe de stijfheid van grond, bouwputwand en verankering gevarieerd moeten worden om de meest ongunstige situatie te bepalen.
Bij een kelder gebouwd volgens de caissonmethode dient in de eindfase gerekend te worden op neutrale gronddruk. In de bouwfase is er door de inspringende wanden en de bentonietsmering eerder sprake van actieve gronddruk. Voor de uitvoeringsfase moet het caisson als geheel worden geanalyseerd, waarbij van een aantal extreme belastingsituaties wordt uitgegaan. In figuur A 45-34 is een voorbeeld gegeven.
Figuur A 45-34
Mogelijke belastinggevallen bij het afzinken van een caisson (uit S & E-publicatie 13)
Mogelijke belastinggevallen bij het afzinken van een caisson (uit S & E-publicatie 13)
Bij de berekening van de grondwaterdruk tegen de kelderwand moet rekening worden gehouden met een eventuele overdruk ten opzichte van de hydrostatische waarde; zie figuur A 45-35. Op de waterdruk bedraagt de partiële factor γG = 1,2.
Figuur A 45-35
Niet-hydrostatisch verloop van de waterdruk (voorbeeld)
Niet-hydrostatisch verloop van de waterdruk (voorbeeld)
Negatieve kleef langs de kelderwand kan optreden bij een op palen gefundeerde kelderconstructie. Negatieve kleef treedt alleen op als de grond naast de kelder meer zakt dan de kelder zelf, waardoor een omlaag gerichte schuifkracht op de kelderwand wordt uitgeoefend. Dit fenomeen kan alleen optreden als grondlagen beneden de onderkant van de kelder worden samengedrukt, dat wil zeggen als de korrelspanning in deze grondlagen wordt verhoogd. Bedacht moet worden dat door het ontgraven van de bouwput de ondergrond is ontlast (afname van de korrelspanning). Door aanvullen van de bouwput buiten de kelder vindt weer een verhoging van de korrelspanning plaats. Een nauwkeurige spannings- en zakkingsanalyse zal moeten uitwijzen of er daadwerkelijk zakking en dus negatieve kleef kan worden verwacht. Hierin dienen ook toekomstige situaties te worden betrokken. Een toekomstige daling van de grondwaterstand bijvoorbeeld kan een zettingsproces op gang brengen en daarmee negatieve kleef langs de kelderwanden veroorzaken.
Berekening van de negatieve kleef kan geschieden met analoge formules aan die voor de berekening van de negatieve kleef op palen (zie A 3440). De slipmethode (zie formule voor de alleenstaande paal) is de meest gangbare methode voor de berekening van de waarde van de negatieve kleef. Voor de partiële belastingsfactor mag voor gebruiks- en uiterste grenstoestand de waarde γf;nk = 1,0 worden aangehouden (NEN 9997-1 art. 7.3.2.2). Als alternatief kan worden uitgegaan van rekenwaarden van de grondparameters zoals hieronder is aangegeven.
Indien de kelder wil opdrijven, kunnen ook neerwaarts gerichte schuifkrachten op de buitenwanden van de kelder ontstaan. Deze krachten verhogen de weerstand tegen opdrijven. De berekening dient een ondergrens van de waarde van de wrijvingskrachten op te leveren. Er moet bijvoorbeeld rekening worden gehouden met eventuele toekomstige ontgravingen naast de kelder, waardoor de schuifweerstand geheel of gedeeltelijk wordt opgeheven. Daarom zullen deze wrijvingskrachten doorgaans alleen in rekening worden gebracht bij kelderwanden die tot grote diepte zijn doorgezet (bij de wanden-dak-methode). De rekenwaarde van de grondwrijving kan worden bepaald door uit te gaan van rekenwaarden van de grondparameters. Deze zijn:
- volumiek gewicht: γγ = 1,1
- cohesie: γc = 1,5
- tangens van de hoek van inwendige wrijving: γφ = 1,2.
De kelderconstructie kan ook belast worden door opgelegde vervormingen zoals krimp en zetting. De gevolgen van de belasting door krimp kunnen worden geanalyseerd conform de vigerende (beton)voorschriften. Voor de belasting door zetting is een gedetailleerde geotechnische analyse nodig, met name van de te verwachten zakkingsverschillen. Vervolgens kan de invloed op de constructie worden onderzocht door berekeningen volgens de methode van de elastisch ondersteunde ligger en/of de eindige-elementenmethode uit te voeren.
In verticale richting moet in alle fasen de opwaartse waterdruk kunnen worden weerstaan. Voor de keldervloer zal veelal de gebruiksfase maatgevend zijn; dan is geen bemaling meer aanwezig en treedt de volledige waterdruk op. Voor de onderafdichting van de bouwput is doorgaans de bouwfase maatgevend, omdat dan minder neerwaarts gerichte belasting aanwezig is.
De meest ongunstige situatie moet worden beschouwd, inclusief een eventueel niet-hydrostatisch verloop van de waterdruk; zie figuur A 45-35. Volgens NEN-EN 1990 art. 2.1 en NEN 9997-1 art. 2.2 moet voor de berekening van de belasting door grond en grondwater rekening zijn gehouden met de hoogste en laagste grondwaterstand die gedurende de referentieperiode van het bouwwerk kan optreden. Een eenduidige bepalingswijze van deze grondwaterstanden is echter niet gegeven. Soms wordt een stijghoogte gelijk aan maaiveld verondersteld als hoogst mogelijke grondwaterstand. Dit kan een onveilige waarde zijn als de keldervloer is gelegen in een watervoerend pakket met een stijghoogte boven maaiveld. Het geotechnisch onderzoeksrapport dient uitsluitsel te geven over de mogelijke variaties in stijghoogte in de verschillende grondlagen.
Op grond van NEN-EN 1990/NB Tabel A1.2(C) is waterdruk op een kelder een geotechnische belasting. Daarom geldt γG = 1,0. Bij de berekening van de veiligheid tegen opdrijven worden de volgende partiële factoren gehanteerd:
- eigen gewicht: γG = 0,9
- opwaartse waterdruk: γG = 1,0.
Bij de sterkteberekening van de keldervloer en bij berekening van de trekbelasting op ankers of palen geldt voor de waterdruk evenwel:
- opwaartse waterdruk: γG = 1,2.
Bovendien moeten de beide fundamentele combinaties volgens NEN-EN 1990 tabel 1.2(B) worden beschouwd.
Materiaalkeuze kelderconstructie
In principe zijn voor de bouw van een kelder de gangbare materialen te gebruiken, dat wil zeggen constructief beton (ongewapend, gewapend of voorgespannen), staal en metselwerk. Aan het materiaal worden eisen gesteld ten aanzien van sterkte, stijfheid, technische levensduur en dichtheid/hydraulische weerstand. Ten aanzien van de sterkte en de stijfheid dient steeds gekeken te worden naar de bouwfase en de gebruiksfase.
In principe zijn voor de bouw van een kelder de gangbare materialen te gebruiken, dat wil zeggen constructief beton (ongewapend, gewapend of voorgespannen), staal en metselwerk. Aan het materiaal worden eisen gesteld ten aanzien van sterkte, stijfheid, technische levensduur en dichtheid/hydraulische weerstand. Ten aanzien van de sterkte en de stijfheid dient steeds gekeken te worden naar de bouwfase en de gebruiksfase.
De technische levensduur van het materiaal moet beoordeeld worden op aantasting van binnen uit en vanuit de grond. Aantasting van binnen uit kan bijvoorbeeld ontstaan bij opslag van agressieve stoffen zoals mest. Vanuit de grond kan het materiaal aangetast worden door agressieve stoffen (milieuverontreinigingen) in het grondwater. Bij beton hangt de technische levensduur af van:
- de milieu- en sterkteklasse van het beton
- de dekking op de buitenste wapeningsstaaf dan wel het voorspanstaal
- de betonsamenstelling en uitvoeringswijze.
De kwaliteit van in het werk gestort beton is minder dan die van geprefabriceerd beton. Bij in het werk gestort beton is daarom een grote dekking op de wapening nodig.
Bij gebruik van staal (permanente stalen damwand) kan worden gekozen voor verduurzaming van het materiaal of voor het toepassen van een overdikte (zwaarder profiel dan constructief nodig is). Als verduurzaming kunnen worden genoemd:
- Een epoxyharslaag: goede bescherming tegen corrosie; wordt in de fabriek aangebracht.
- Een verfsysteem: goede bescherming (verf op epoxybasis); esthetisch.
- Een metallische beschermlaag: zinklaag, bijvoorbeeld in zout milieu; vooraf aan te brengen door onderdompeling in bad met zink; alleen mogelijk bij niet te grote lengte.
- Een kathodische bescherming: met behulp van opofferingsanoden veelal van zink; werkt milieuverontreinigend (zware metalen); wordt sporadisch toegepast.
In het verleden werd ook wel een teer-bitumenlaag of een epoxy-teerlaag aangebracht. Vanwege de milieuverontreinigende eigenschappen zijn deze tegenwoordig niet meer toegelaten.
De materiaalkeuze is mede afhankelijk van de uitvoeringswijze zoals hierna is toegelicht.
Bij een volledig gescheiden uitvoering van kelder en bouwput komen voor de bouw van de kelder beton en metselwerk aanmerking. Keldervloeren en kelderdekken worden doorgaans in constructief beton uitgevoerd. Het beton wordt veelal ter plaatse gestort; prefab-wanden en -kolommen komen echter ook voor. Voor de wanden van ondiepe kelders zijn in Nederland geprefabriceerde schilelementen beschikbaar. Deze bestaan uit twee schillen van gewapend beton die door middel van tralieliggertjes met elkaar zijn verbonden; zie figuur A 45-36.
Figuur A 45-36
Geprefabriceerde schilelementen (uit CUR 92-14)
Geprefabriceerde schilelementen (uit CUR 92-14)
Voor de wanden van ondiepe kelders kan naast beton gebruik worden gemaakt van metselwerk. Hierbij komen in aanmerking betonsteen en kalkzandsteen. Kalkzandsteenblokken kunnen worden gemetseld of gelijmd. Deze laatste methode leidt tot een hogere buigtreksterkte van de wand, waardoor kan worden bespaard op de wanddikte.
De belasting in de gebruiksfase van de kelder zal bij deze uitvoeringswijze in de meeste gevallen maatgevend zijn; in de bouwfase treden slechts geringe belastingen op. Bij gebruik van geprefabriceerde wandelementen moet, bij plaatsing beneden de grondwaterspiegel, extra aandacht aan de waterdichtheid worden besteed.
Bij een gecombineerde uitvoering van bouwput en kelder worden de buitenwanden van de kelder uitgevoerd in staal (stalen damwand of combiwand) of beton (betonnen damwand, diepwand of schroefpalenwand). De keldervloer en het kelderdek worden, evenals bij de gescheiden uitvoering, veelal uitgevoerd in beton. Bij een kelder volgens het polderprincipe kan de vloer ook met klinkers (als bestrating) worden uitgevoerd.
Bij deze werkwijze kan de belasting op de wanden in de bouwfase ongunstiger zijn dan in de gebruiksfase. Het omgekeerde komt echter ook voor, bijvoorbeeld als voor de bouwfase stempels worden gebruikt die later worden verwijderd. Ook de wijze van ondersteuning kan verschillend zijn: scharnierende ondersteuning in de bouwfase, inklemming (gewapend betonvloer) in de gebruiksfase. Bij stalen damwanden kan zelfs de belasting in de installatiefase maatgevend zijn. Om de damwanden op diepte te krijgen in vaste (tussen) zandlagen kan een zodanig zwaar profiel vereist zijn dat sprake is van overdimensionering ten aanzien van latere belastingen.
De bouwputwanden moeten vanwege de permanente functie duurzaam zijn. Dit geldt eveneens voor groutankers en schroefinjectieankers.
Ook aan de waterdichtheid worden hoge eisen gesteld. In de bouwfase kan enige lekkage door de wanden soms nog wel acceptabel zijn; in de gebruiksfase is dit doorgaans niet toegestaan. Bij diepwanden worden kunststof voegprofielen gebruikt om waterdichte verticale voegen te verkrijgen. Voor stalen damwanden bestaan speciale systemen om de waterdichtheid van de sloten te verzekeren. Er kan gebruik worden gemaakt van een afdichtende pasta die vooraf in het slot is aangebracht. Het slot wordt hierbij beschermd door een stalen afdekplaat (het zogenaamde Halt-slot). Ook is het mogelijk een hulpprofiel samen met de damwand in de grond aan te brengen. Is de damwand op diepte, dan wordt het hulpprofiel getrokken, waarbij de ontstane ruimte om het slot wordt volgezet met cement-bentoniet.
Een kelder die volgens de caissonmethode wordt gebouwd, is uitgevoerd in gewapend beton. Voor de vulling van de werkkamer wordt vaak ongewapend beton gebruikt.
Funderingssysteem
De funderingswijze van de kelder hangt af van de bodemgesteldheid en de grootte van de belasting. Met name de geconcentreerde belasting (ter plaatse van kolommen) speelt hierin een rol.
De funderingswijze van de kelder hangt af van de bodemgesteldheid en de grootte van de belasting. Met name de geconcentreerde belasting (ter plaatse van kolommen) speelt hierin een rol.
Bij een fundering op staal dient geverifieerd te worden dat de gebouwbelasting op de ondergrond kan worden overgedragen (draagkracht ondergrond). Ook dient de te verwachten zakking te worden berekend. Een gunstig aspect hierbij is de ontlasting van de ondergrond door de ontgraving van de bouwput. Een gebouw van enkele verdiepingen met een kelder over het volledige oppervlak geeft doorgaans minder belasting op de ondergrond dan de oorspronkelijk aanwezige grond, zodat geen zetting te verwachten is. Wel moet de keldervloer in staat zijn de geconcentreerde belastingen (kolommen) voldoende te spreiden. Hiertoe worden vaak verdikkingen in de keldervloer aangebracht.
Hebben de grondlagen direct onder de kelder onvoldoende draagkracht, dan dient een fundering op palen te worden toegepast. In principe zijn alle paaltypen geschikt. De keuze wordt behalve door draagkracht en prijs in sterke mate bepaald door de overige randvoorwaarden, zoals de toegestane geluidsen trillingshinder.
De palen kunnen vanaf maaiveld worden geïnstalleerd of nadat is ontgraven. Hierbij dient het volgende in acht te worden genomen:
- Uit het oogpunt van materiaalgebruik en installatie-energie verdient over het algemeen de installatie vanuit de ontgraven bouwput de voorkeur.
- Paalinstallatie vanuit de ontgraven bouwput kan logistieke problemen geven.
- Bij installatie vanuit de ontgraven bouwput dient, bij palen waarbij de grond wordt verwijderd (zoals schroefpalen type avegaar), te worden geverifieerd dat de waterdruk in de diepere lagen kan worden weerstaan, ook als de paalschacht nog niet is verhard. In het verleden is in een ongunstig geval bij dergelijke palen kort na het betonneren een opwaarts gerichte waterstroom door de onverharde paalschacht geconstateerd met als gevolg uitspoeling en onvoldoende schachtsterkte. Ook bij het voorboren van prefab-palen moet een kortsluiting van de diepere lagen met de bouwput worden voorkomen.
- Heiend installeren van palen vanuit de ontgraven bouwput kan leiden tot rijzing van de bouwputbodem (het zogenaamde opheien). Bij los gepakte zandlagen daarentegen kan door verdichting van het zand zakking van de bouwputbodem optreden.
- Worden de palen vanaf maaiveld geïnstalleerd, dan zal zwel van de ondergrond door ontgraving van de bouwput (zie hierna) kunnen leiden tot trekkrachten in de palen. Enerzijds kan dit leiden tot scheurvorming in de palen, anderzijds tot omhoog komen van de paalpunten (10 à 20 mm is voorgekomen).
- Het beëindigen van de paalkop beneden maaiveld is bij prefab-palen nog wel uitvoerbaar, maar is bij in de grond gevormde palen gecompliceerd en vaak zelfs niet toegestaan (zie bijvoorbeeld BRL Schroefpalen type avegaar: 'De paal wordt gevuld tot aan het werkniveau').
- Bij installatie vanaf maaiveld moet worden ontgraven tussen de paalschachten, hetgeen schade aan de palen kan veroorzaken.
Ten slotte dient, zowel bij een fundering op staal als een fundering op palen, te worden nagegaan of de opwaartse waterdruk kan worden opgenomen. Indien de som van de gebouwbelasting en de wandwrijving langs de buitenwanden onvoldoende is, moeten trekpalen of ankers worden toegepast. Dit is ook het geval indien de keldervloer de afstand tussen de kolommen niet kan overbruggen.
Bij een aantal bouwwijzen geldt ten aanzien van de funderingswijze het volgende.
Een kelder gebouwd volgens de caissonmethode is in principe gefundeerd op staal. Drukbelastingen worden hierbij direct op de ondergrond overgedragen. De opwaartse waterdruk wordt weerstaan door het eigen gewicht en de wrijving langs de buitenwanden van de kelder. Door de toegepaste bentonietsmering is deze wrijving echter beperkt, tenzij de smering uiteindelijk wordt vervangen door cement-grout. Het gewicht van de kelder kan worden vergroot door de werkkamer te vullen met beton en deze met ankers aan de keldervloer te bevestigen.
Bij een kelder volgens het polderprincipe is de vloer per definitie op staal gefundeerd. De draagconstructie kan, afhankelijk van de bodemgesteldheid en de belastingen, op staal of op palen zijn gefundeerd.
Indien permanente bouwputwanden worden toegepast, kunnen deze tevens fungeren als onderdeel van de fundatie van het gebouw. Hiervan kan sprake zijn bij een kelder volgens het polderprincipe en bij de wanden-dak-methode. Permanente bouwputwanden kunnen ook trekkrachten op de ondergrond overbrengen.
Effect ontgraving op vastheid van zandlagen
Door de ontgraving van de bouwput neemt de korrelspanning in de ondergrond af. Dit heeft in zandlagen tot gevolg dat ook de vastheid en de stijfheid afnemen. Met name bij een fundering op palen moet hier bij de berekening van de draagkracht en de vervorming rekening mee worden gehouden.
Door de ontgraving van de bouwput neemt de korrelspanning in de ondergrond af. Dit heeft in zandlagen tot gevolg dat ook de vastheid en de stijfheid afnemen. Met name bij een fundering op palen moet hier bij de berekening van de draagkracht en de vervorming rekening mee worden gehouden.
Veelal zijn bij het ontwerp van de bouwput alleen de resultaten van sonderingen beschikbaar die voor het ontgraven van de bouwput zijn gemaakt. In NEN 9997-1 art. 7.6.2.3 is aangegeven hoe in de draagkrachtberekening van de palen de afname in conusweerstand in rekening kan worden gebracht. Zie A 2510.
Overwogen kan worden sonderingen uit te voeren na ontgraven van de bouwput en de draagkrachtberekeningen hierop te baseren. Vanwege de korte beschikbare tijd tussen ontgraven van de bouwput en installeren van de palen komt deze werkwijze eigenlijk alleen in aanmerking bij gebruik van in de grond gevormde palen.
Zwel door ontgraving
Door ontgraving van de bouwput neemt de belasting op de ondergrond af. Hierdoor zal de ondergrond zwellen, waardoor rijzing van de bouwputbodem is te verwachten. Vooral indien onder de bouwputbodem cohesieve lagen (klei en veen) voorkomen, moet met dit effect rekening worden gehouden, omdat dergelijke lagen een veel grotere zwel vertonen dan niet-cohesieve lagen. Doordat zwellen een elastisch verschijnsel is, waarbij aanzienlijk kleinere volumeveranderingen optreden dan bij plastische vervormingen door belasten, bereikt de zwel over het algemeen snel een eindwaarde.
Door ontgraving van de bouwput neemt de belasting op de ondergrond af. Hierdoor zal de ondergrond zwellen, waardoor rijzing van de bouwputbodem is te verwachten. Vooral indien onder de bouwputbodem cohesieve lagen (klei en veen) voorkomen, moet met dit effect rekening worden gehouden, omdat dergelijke lagen een veel grotere zwel vertonen dan niet-cohesieve lagen. Doordat zwellen een elastisch verschijnsel is, waarbij aanzienlijk kleinere volumeveranderingen optreden dan bij plastische vervormingen door belasten, bereikt de zwel over het algemeen snel een eindwaarde.
Bij de aanleg van de Utrechtsebaan in Den Haag (zie figuur B 45-37), waar tot een diepte van circa 5 m is ontgraven, is een zwel gemeten van circa 40 mm. Hier bestaat de ondergrond hoofdzakelijk uit zand maar is er tussen NAP -13 m en NAP -16 m een cohesieve laag aanwezig.
Figuur A 45-37
Bodemopbouw Utrechtsebaan Den Haag
Bodemopbouw Utrechtsebaan Den Haag
In andere omstandigheden, als tot grote diepte onder de bouwputbodem jonge klei- en veenafzettingen aanwezig zijn, kan de zwel aanzienlijk groter zijn, bijvoorbeeld 100 of 150 mm. Voor een berekening van de zwelkracht op een paal, zie A 3450.
Bij het heien van palen in de ontgraven bouwput kan ook nog rijzing van de bouwputbodem optreden (het zogenaamde opheien). In het voorbeeld van figuur A 45-37 bedroeg deze rijzing 30 à 40 mm.
Bij de aanleg van de Betuweroute en de HSL-Zuid eind twintigste begin eenentwintigste eeuw zijn enkele diepe bouwputten gegraven. Hierbij zijn metingen verricht naar het zwelgedrag van de bouwputbodem. Voor een beschrijving wordt onder andere verwezen naar COB-rapport F210 en enkele artikelen in Geotechniek (zie literatuurlijst aan einde van dit hoofdstuk).
Bij het ontgraven van een circa 20 m diepe bouwput voor de oostelijke startschacht van de Sophiaspoortunnel in de Betuweroute is de volgende zwel gemeten:
• | bouwput in de natte ontgraven | 15 à 20 mm zwel |
• | leegpompen bouwput, na storten onder-waterbetonvloer | circa 12 mm zwel. |
Hierbij wordt opgemerkt dat beneden de bouwputbodem een circa 8m dikke cohesieve laag aanwezig was, die doorgaans wordt aangeduid als de Laag van Kedichem. De zwel bij het leegpompen van de bouwput werd verhinderd door het gewicht van de vloer en de wrijving langs de bouwputwanden. Er is ook gemeten dat de bouwputwanden circa 10 mm omhoog zijn gekomen. Dit wordt toegeschreven aan de elastische terugvering (instantane zwel) van de diepere zandlagen.
In dit geval waren geen trekpalen of ankers aanwezig in de onder-waterbetonvloer. Verder bleek de gehele zwel tamelijk snel op te treden. Op basis van de uitgevoerde metingen kon geen onderscheid worden gemaakt in zwel door consolidatie en door kruip.
Voor een verder beschrijving van het fenomeen zwel in dit handboek wordt verwezen naar de paragrafen:
- A2440 Zwelling van de grond
- A3450 Grondmechanische draagkracht - specifieke belastingsituaties
- A4240 Problemen bij inbrengen van de palen
Beïnvloeding omgeving
Het bouwen van een kelder heeft invloed op de belendingen en de aanwezige infrastructuur. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen directe en indirecte invloeden. Directe invloeden zijn:
Het bouwen van een kelder heeft invloed op de belendingen en de aanwezige infrastructuur. Er kan onderscheid worden gemaakt tussen directe en indirecte invloeden. Directe invloeden zijn:
- trillings- en/of geluidshinder door heien of intrillen van damwanden en/of palen
- zakking van de belending, bij damwanden door verdichting van zandlagen onder de fundering door trillingen, bij boorpalenwand en diepwand door grondontspanning
- zakking en/of horizontale verschuiving van de belending door de bouwput ontgraving en de uitbuiging van de bouwputwanden
- meeheien van bestaande paalfundering
- zakking van de belending door verhoging van de belasting op de ondergrond
- zakking van de belending door het verwijderen van damwanden
- trillingshinder bij het verwijderen van damwanden.
Indirecte invloeden worden veroorzaakt door de tijdelijke verlaging van de grondwaterstand die noodzakelijk kan zijn voor de aanleg van de kelder; dit aspect is al aan de orde geweest.
De mate van beïnvloeding is afhankelijk van de afstand van de bouwput tot de belending, de bouwkundige staat van de bebouwing, de funderingswijze en het aanlegniveau van de bestaande fundering ten opzichte van de bouwputdiepte en de bodemgesteldheid onder de bestaande bebouwing. Door een juiste keuze van de bouwwijze van de nieuwe kelder kan de invloed op de belending beperkt worden.
Bedacht moet worden dat ontgraving van een bouwput altijd zal leiden tot ontspanning in de ondergrond en dus tot deformaties. Door een juiste keuze en een optimale uitvoering kunnen dergelijke deformaties zoveel mogelijk worden beperkt. Een gelijkmatige zakking zal over het algemeen niet leiden tot schade aan de constructie. Wel kan een dergelijke zakking schade veroorzaken aan de aansluiting van nutsleidingen. Schade aan de constructie is vooral te wijten aan zakkingsverschillen, waardoor een te grote hoekverdraaiing kan ontstaan. Bedacht moet worden dat een bestaand gebouw al een zekere zakking en hoekverdraaiing ondergaan zal hebben. Voor een beoordeling van de kans op schade dienen deze opgeteld te worden bij de bijkomende vervormingen door het bouwen van de nieuwe kelder.
In A 4340 wordt ingegaan op schadecriteria en schadeklassen.
Literatuuroverzicht
'Damwandconstructies', CUR-publicatie 166, Stichting CUR, Gouda, 2008
'Ondergrondse betonnen opslagsystemen voor mengmest', CUR-rapport 164, IMAG-DLO rapport 92-14, Stichting CUR, Gouda, mei 1993
'Kelders voor mengmest', commissie 'Kalkzandsteen in de boerderijbouw'. p/a CVK u.a., Postbus 23, 1200 AA Hilversum
'Nota bouwputten', Dienst Bouwen en Wonen Gemeente Den Haag, februari 1992
'Cement-bentonietschermen', CUR-publicatie 189, Stichting CUR, Gouda, januari 1997
'Bemaling van bouwputten', SBR-publicatie 190, Stichting Bouwresearch, Rotterdam, 1989
'Schade aan bouwwerken door trillingen. Meet- en beoordelingsrichtlijn. Richtlijn 1'.
'Hinder voor personen in gebouwen door trillingen. Meet- en beoordelingsrichtlijn. Richtlijn 2'.
'Storing aan apparatuur door trillingen. Meet- en beoordelingsrichtlijn. Richtlijn 3'.
Stichting Bouwresearch, Rotterdam, 1993
'Hinder voor personen in gebouwen door trillingen. Meet- en beoordelingsrichtlijn. Richtlijn 2'.
'Storing aan apparatuur door trillingen. Meet- en beoordelingsrichtlijn. Richtlijn 3'.
Stichting Bouwresearch, Rotterdam, 1993
'Kelderconstructies. Op naar de diepte!', Eindrapportage Werkgroep Kelderconstructies, KIVI, Den Haag, augustus 1994
'De pneumatische caissonmethode', ir. J.J. van Bijsterveld, S & E-publicatie 13, Betonvereniging Gouda, 1985
'Een caisson in de Haagse binnenstad', Cement nr. 9, 1986
'Storten van onderwaterbeton met de Hop-dobber', Cement XXXV, nr 12, 1983
'Ontgraving beïnvloed de conusweerstand', ir. J. de Gijt, ing. H.E. Brassinga, Land + Water nr. 1/2, januari 1992
'Meten en interpreteren van zwel in een bouwput, Startschacht oost Sophia - spoortunnel', COB-rapport F210-E-02-083, COB Gouda, december 2002
'Zwel van bouwputbodems', R.N. Bos, J. Herbschleb, Geotechniek, januari 2002
'Zwel: funderingen in de knel', M.Th.J.H. Smits, lezing 4 van de Funderingsdag oktober 2000, Geotechniek, oktober 2000