Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek Funderingen – Deel B
Deze tekst is gepubliceerd op 23-04-19

B 4400 In de grond gevormde paalsystemen, met volledige of gedeeltelijke grondverdringing

B 4400 In de grond gevormde paalsystemen, met volledige of gedeeltelijke grondverdringing
B 4410 Vibropaal
trefwoorden
mate van grondverdringing: grondverdringend
installatiewijze: heien
trillingen: niet trillingsarm
fabricage: in de grond gevormd
groutinjectie: nee
materiaal: beton
A. Typering van het systeem
In de grond gevormde, grondverdringende betonpaal, vervaardigd met behulp van een heiend ingebrachte, stalen hulpbuis.
B. Vervaardiging
Figuur B 44-1
Uitvoeringswijze vibropaal
Omschrijving:
  1. Een stalen hulpbuis, voorzien van een voetplaat, wordt op het maaiveld geplaatst.
  2. De buis wordt ingebracht door middel van heiwerk op de bovenzijde van de buis.
  3. Bij het bereiken van het gewenste niveau wordt de wapening in de buis afgehangen, nadat is gecontroleerd of de buis droog en vrij van grond is.
  4. De buis wordt gevuld met betonspecie.
  5. De buis wordt getrokken door middel van terugheien met een heiblok of trillen met een trilblok c.q. (ring)vibrator, zoals toegepast bij het type 'vibrexpaal' (Verstraeten).
  6. De paal wordt afgewerkt en de stelling kan verplaatst worden.
Een soortgelijk paalsysteem is de zogenoemde Grondbouwpaal.
Over het eerste traject wordt de paal met behulp van een trilblok op diepte gebracht. Vervolgens wordt geheid tot aan het gewenste paalpuntniveau. De hulpbuis wordt trillend getrokken. Dit paaltype vindt nagenoeg geen toepassing meer.
Een andere variant op de vibropaal is de HSP-paal, zie B 4440.
Ook worden enigszins met de HSP-paal vergelijkbare systemen op de markt gebracht zoals de VSD-paal (Vibro Small Diameter paal) van Vroom en het betreffende systeem van Vibrocom en Nederfund: de MVP paal (Mini Vibro Paal). Kenmerken hiervan zijn:
  • toepassing kleine diameter;
  • buis wordt hoogfrequent trillend ingebracht
  • bij deze systemen is het essentiële verschil met de HSP-paal dat er geen interne afsluiter in de buis is voorzien. Een controle van het niveau van de betonspecie in de buis voordat deze wordt getrokken is dan ook een belangrijk aandachtspunt, mede in verband met de snelheid van het installatieproces.
C. Inbrenginstallatie
1. Gegevens stelling
  1. Gehanteerde typen: afhankelijk van de betreffende leverancier.
  2. Zwaarste onderdeel: circa 0,30 à 0,95 MN, afhankelijk van het stellingtype.
  3. Wijze van transport naar de bouwplaats: dieplader.
  4. Benodigd hulpmaterieel: niet van toepassing.
  5. Wijze van transport op de bouwplaats: zelfverplaatsend materieel.
  6. Maximaal begaanbare helling: 1:10 à 1:7.
VSD-paal (Vroom):
  • type Eco 6525-S
  • gewicht productiegereed 800 kN
  • helling tot 1:10
2. Capaciteit inbrengmaterieel
De gangbare diesel-, hydraulische en persluchtblokken met een heienergie tot 100 à 120 kNm.
3. Trillingsniveaus
Dit systeem kan niet als trillingsarm worden aangemerkt.
4. Geluidsniveaus
Tot maximaal circa 105 à 107 dB(A) op 10 m. De frequentie van het geluid is relatief hoog.
D. Karakteristieke eigenschappen
1. Dwarsafmetingen
De volgende afmetingen voor de uitwendige schachtdiameter worden min of meer standaard toegepast: Ø 273 mm∗, 280 mm∗, 300 mm, 320 mm, 340 mm, 356 mm, 368 mm, 380 mm∗, 406 mm, 446 mm, 470 mm∗, 508 mm, 556 mm en 610 mm (maten met een sterretje afhankelijk van de betreffende leverancier). De maat van de voetplaat is in de regel 40 à 50 mm groter dan bovengenoemde afmetingen.
VSD-paal/MVP-paal
Uitwendige schacht-/voetdiameter hulpbuis: Ø 180 mm, Ø 219 mm en Ø 273 mm
2. Mogelijke paallengten
Tot circa 30 à 45 m.
VSD-paal/MVP-paal: tot circa 24 m, afhankelijk van de grondslag
3. Gebruikelijke wapening
  1. Hoofdwapening: 4 Ø 12 mm tot 5 Ø 16 mm; zware wapening Ø 32 mm. Eventueel kunnen staalprofielen of voorspanstaven worden aangebracht.
  2. Beugels: h.o.h. 1 m of kleiner of spiraalwapening.
E. Draagkracht/vervormingsgedrag
1. Grondmechanische draagkracht
  1. a. Paalklassefactoren conform NEN 6743-1:
      -paalpunt
      αp = 1,0
      β = 1,0 bij de standaardbuis-/voetplaatafmetingen. Bij relatief grote voetplaatafmetingen moet een lagere factor in rekening worden gebracht, overeenkomstig norm NEN 6743-1.
      -schachtwrijving drukpalen
      αs = 0,012 bij trillend getrokken buis (type Vibrex, VSD, MVP)
      αs = 0,014 bij heiend getrokken buis.
      -schachtwrijving trekpalen volgens CUR-richtlijn 2001-4
      αt = 0,010 bij trillend getrokken buis (type Vibrex, VSD, MVP)
      αt = 0,012 bij heiend getrokken buis.
      -zie ook opmerkingen B 4440 onder E1
  2. Aanvullende bepalingen bij berekening paaldraagkracht: niet van toepassing.
  3. Last-vervormingsgedrag: overeenkomstig type 1 van NEN 6743-1 (figuur A 34-18 en A 34-19).
  4. Belastingsspectrum: tot maximaal circa 3.500 à 5.000 kN druk (rekenwaarde).
2. Wat wordt als paalpuntniveau aangemerkt?
Niveau voetplaat.
3. Mogelijkheden voor vergroting van de grondmechanische draagkracht
Bij een aantal leveranciers bestaat de mogelijkheid de draagkracht te vergroten door middel van het uitheien van een bolvoet met betonspecie of zand.
4. Mogelijkheden voor reductie van de negatieve kleef
Door middel van het toepassen van een vibro-combinatiepaal (prefab-betonkern met bentonietomhulling, geplaatst in de hulpbuis) of een terra-combipaal (prefab-betonkern, voorzien van een bentonietomhulling in de samendrukbare bodemlagen); zie B 5400.
F. Mogelijke toepassingen
1a. Toepasbaarheid bij grote variatie in de bodemgesteldheid
Goed in verband met variabele paallengte en verkrijgen van kalendergegevens bij het inbrengen van de palen.
1b. Toepasbaarheid bij slappe bodemlagen
Bij de aanwezigheid van zeer slappe bodemlagen is overleg met de betreffende leverancier nodig in verband met mogelijke beperkingen in de toepassing van dit paalsysteem. Eventueel kan een permanente casing worden aangebracht.
2. Mogelijke schoorstanden
Maximaal 3:1 à 4:1 achterover en 4:1 à 10:1 voorover, een en ander afhankelijk van het stellingtype.
3. Uitvoering in beperkte ruimten
Niet mogelijk.
4. Minimale hart-op-hart-afstand in verband met uitvoering
Normaliter 2,25 à 2,5× dvoet indien de naburige palen een ouderdom van minimaal één dag hebben bereikt. Bij een kortere wachttijd geldt een minimale h.o.h.-afstand van 4x dvoet. Bij kleine hart-op-hart-afstanden kan door de verdichting van de zandlagen zwaar heiwerk ontstaan met het risico dat de palen niet op diepte komen.
5. Minimale tussenafstand tot belendingen in verband met uitvoering
Minimaal circa 0,8 à 0,9 m. Indien de stelling een hoek moet maken met de gevellijn, moet rekening worden gehouden met een grotere afstand. Bij een kleine tussenafstand moet wel de mogelijke invloed van de uitvoering op de fundering van de belendingen worden onderzocht.
6. Mogelijke uitvoering vanaf open water
Uitvoering vanaf open water is in principe mogelijk, vooral indien een combinatiepaal of casingpaal wordt toegepast, zie B 5300.
7. Geschiktheid als trekpaal
Goed geschikt, met of zonder voorspanning, bij installatie van de benodigde wapening.
8. Aanvullende bepalingen/opmerkingen
De palen moeten overeenkomstig norm NVN6724 zonder onderbreking worden afgestort tot het werkniveau van waaraf de palen worden vervaardigd in verband met het evenwicht tussen de inwendige betonspeciedruk en de uitwendige gronddruk. Het lager dan tot het werkniveau afstorten is niet toelaatbaar tenzij de specie met een inwendig valblok wordt verdicht.
G. Kwaliteitszorg
De beoordelingsrichtlijn BRL-2356 van het KIWA met bijlage C is in principe van toepassing. Er is echter voor deze BRL slechts één certificaathouder beschikbaar. Ook is norm NVN6724 vigerend: 'In de grond gevormde funderingselementen van beton of van mortel'. Voorts zijn eisen geformuleerd in norm NEN-EN12699: 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk: Verdringingspalen'. Verder wordt gebruikgemaakt van interne uitvoeringsrichtlijnen. Er zijn bedrijven die beschikken over een gecertificeerd kwaliteitsplan overeenkomstig de NEN/ISO-normen.
Tevens wordt gebruikgemaakt van interne uitvoeringsrichtlijnen.
Kwaliteitsborging van de VSD- en MVP-palen vindt plaats door middel van een geautomatiseerd installatieproces. Hierbij worden diverse parameters geregistreerd. In verband met de grote snelheid van de installatie van dit soort paalsystemen is het van belang dat er een eenduidige controle is dat de hulpbuis in voldoende mate, tot in de punt, is gevuld met betonspecie voordat de buis wordt getrokken.
H. Leveranciers
Een overzicht van de leveranciers van dit paaltype is gegeven in het schema van B 3110. In C 1500 zijn de namen van deze bedrijven opgenomen.
Uitvoerbaarheid van een paalontwerp is een cruciaal ontwerpaspect. Op [ link ] kunt u uw ontwerp controleren op uitvoerbaarheid
Indien de gebruikers al beschikken over een gebruikersnaam en wachtwoord: [ link ]
Indien de gebruikers nog geen gebruikersnaam en wachtwoord hebben: [ link ]
B 4420 Frankipaal
trefwoorden
mate van grondverdringing: grondverdringend
installatiewijze: heien
trillingen: niet trillingsarm
fabricage: in de grond gevormd
groutinjectie: nee
materiaal: beton
A. Typering van het systeem
In de grond gevormde, grondverdringende betonpaal, op diepte gebracht met behulp van een inwendig valblok in de stalen hulpbuis of door middel van heien op de hulpbuis.
B. Vervaardiging
Figuur B 44-2
Uitvoeringswijze frankipaal
Omschrijving:
  1. In een stalen hulpbuis, geplaatst op het maaiveld, wordt bij inwendig heien een heiprop van grind of droge betonspecie gevormd. In geval van heien op de hulpbuis wordt de buis op een stalen voetplaat geplaatst, overeenkomstig de uitvoering van de vibropaal (B 4410).
  2. De buis wordt heiend op diepte gebracht met een inwendig valblok of met een heiblok op de hulpbuis.
  3. Bij het bereiken van het gewenste niveau wordt de buis aan trekkabels bevestigd en wordt de prop uitgeheid.
  4. Vormen van de verbrede voet met een droge betonspecie en aanbrengen/ verankeren van de eventuele wapeningskorf.
  5. De voet is gevormd.
  6. De hulpbuis wordt gevuld met plastische betonspecie en de buis wordt vervolgens getrokken. De paalschacht kan ook worden opgebouwd door achtereenvolgens een hoeveelheid aardvochtige betonspecie in de buis te storten en de buis over een zekere hoogte te trekken, terwijl de betonspecie wordt aangestampt; deze werkzaamheden worden herhaald tot de paal voltooid is. Tijdens dit proces wordt de afstand tussen bovenkant betonspecie en onderkant buis gecontroleerd door de afstand tussen merk A (zie figuur B 44-2) en bovenkant buis te meten.
  7. De paal wordt afgewerkt en de stelling kan verplaatst worden.
C. Inbrenginstallatie
1. Gegevens stelling
  1. Gehanteerde typen: Franki-stellingen.
  2. Zwaarste onderdeel: 0,30 MN.
  3. Wijze van transport naar de bouwplaats: dieplader.
  4. Benodigd hulpmaterieel: mobiele kraan.
  5. Wijze van transport op de bouwplaats: zelfverplaatsend.
  6. Maximaal begaanbare helling: 1:10.
2. Capaciteit inbrengmaterieel
Inwendig heien: vrije-valblok met een gewicht van maximaal 44 kN.
Heien op de buis: hydraulisch blok met een energieafgifte van 70 kNm.
3. Trillingsniveaus
De afgifte van trillingen is bij inwendig heien aanzienlijk gunstiger ten opzichte van systemen waarbij boven op de buis wordt geheid. De uitvoering van dit type Frankipalen kan in het algemeen dan ook als trillingsarm worden aangemerkt.
Palen die worden ingebracht door middel van heien op de buis, kunnen vanzelfsprekend niet als trillingsarm worden beschouwd.
4. Geluidsniveaus
Onder normale omstandigheden maximaal gemiddeld circa 85 dB(A) op 10 m afstand. Tijdelijk kan een maximaal geluidsniveau van circa 90 dB(A) ontstaan, zoals bij het uitheien van de bolvoet. Vanwege het laagfrequente karakter van de geluidstrillingen wordt het geluid ten opzichte van normaal heiwerk in mindere mate als hinderlijk ervaren.
D. Karakteristieke eigenschappen
1. Dwarsafmetingen
Schacht Ø 324 mm, Ø 356 mm, Ø 406 mm, Ø 446 mm, Ø 470 mm, Ø 508 mm, Ø 556 mm en Ø 610 mm (uitwendige buisdiameter).
Uitgeheide voet tot maximaal 2,5 maal de diameter van de schacht in zand en zes maal de diameter van de schacht in klei.
2. Mogelijke paallengten
Tot circa 25 m.
3. Gebruikelijke wapening
  1. Hoofdwapening: 4 Ø 12 tot 5 Ø 16; zware wapening Ø 32 mm. Eventueel kunnen staalprofielen of voorspanstaven worden aangebracht.
  2. Beugels: h.o.h. 1 m of kleiner.
E. Draagkracht/vervormingsgedrag
1. Grondmechanische draagkracht
  1. Paalklassefactoren conform NEN6743-1 en CUR-richtlijn 2001-4:
      -paalpunt:
      αp = 1,0
      β = 1,0 bij type zonder uitgeheide bolvoet. Met uitgeheide bolvoet moet strikt volgens de norm een β-factor in rekening gebracht worden afhankelijk van de verhouding tussen de diameter van de voet en de buis. Uit proefbelastingen kan echter worden geconcludeerd dat deze factor veelal op β = 1,0 kan worden gesteld.
      -schachtwrijving drukpalen:
      αs = 0,012 bij plastische betonspecie en buis trillend of 'koud' getrokken
      αs = 0,014 bij stampbetonspecie; buis heiend getrokken
      -schachtwrijving trekpalen:
      αt = 0,010 bij trillend getrokken buis
      αt = 0,012 bij heiend getrokken buis
  2. Aanvullende bepalingen bij berekening paaldraagkracht: niet van toepassing.
  3. Last-vervormingsgedrag: overeenkomstig type 1 van NEN6743-1 (figuur A 34-18 en A 34-19). Uit proefbelastingen blijkt dat ten opzichte van deze figuren een stijver vervormingsgedrag van de paal in rekening kan worden gebracht bij toepassing van een verbrede voet.
  4. Belastingsspectrum: tot circa 4.400 kN druk en 1.750 kN trek (rekenwaarden).
2. Wat wordt als paalpuntniveau aangemerkt?
Hart van de paalvoet (in het algemeen de bereikte inheidiepte van de buis).
3. Mogelijkheden voor vergroting van de grondmechanische draagkracht
Grotere voet uitheien.
4. Mogelijkheden voor reductie van de negatieve kleef
Toepassen van een Franki-combinatiepaal (prefab-kern met bentonietomhulling); zie B 5300.
F. Mogelijke toepassingen
1a. Toepasbaarheid bij grote variatie in de bodemgesteldheid
Goed aanpassingsvermogen door variabel inheiniveau en variabele paalvoetdiameter. Door kalendering komt informatie beschikbaar met betrekking tot de vastheid van de funderingszandlagen.
Het paalsysteem kan eventueel worden gecombineerd met diepteverdichting van zandlagen en/of het aanbrengen van grindkernen in samendrukbare lagen. Deze werkzaamheden zijn met een en hetzelfde systeem uit te voeren.
1b. Toepasbaarheid bij slappe bodemlagen
Bij de aanwezigheid van zeer slappe bodemlagen is overleg met de betreffende leverancier nodig in verband met mogelijke beperkingen in de toepassing van dit paalsysteem. Eventueel kan een permanente casing worden aangebracht.
2. Mogelijke schoorstanden
Maximaal 3:1 achterover.
3. Uitvoering in beperkte ruimten
Niet mogelijk.
4. Minimale hart-op-hart-afstand in verband met uitvoering
Normaliter 2,25 à 2,5× dvoet indien de naburige palen een ouderdom van minimaal één dag hebben bereikt. Bij een kortere wachttijd geldt een minimale h.o.h.-afstand van 4x dvoet. Bij kleine hart-op-hart-afstanden kan door de verdichting van de zandlagen zwaar heiwerk ontstaan met het risico dat de palen niet op diepte komen.
5. Minimale tussenafstand tot belendingen in verband met uitvoering
Minimaal circa 0,6 m. Bij een kleine tussenafstand moet wel de mogelijke invloed van de uitvoering op de fundering van de belendingen worden onderzocht.
6. Mogelijke uitvoering vanaf open water
Alleen in combinatie met blijvende casing en losse stalen voetplaat.
7. Geschiktheid als trekpaal
Goed geschikt, met of zonder voorspanning, bij installatie van de benodigde wapening. Vooral door toepassing van een verbrede voet is een relatief hoge trekcapaciteit te realiseren.
8. Aanvullende bepalingen/opmerkingen
De palen moeten overeenkomstig norm NVN6724 zonder onderbreking worden afgestort tot het werkniveau van waaraf de palen worden vervaardigd in verband met het evenwicht tussen de inwendige betonspeciedruk en de uitwendige gronddruk. Het lager dan tot het werkniveau afstorten is niet toelaatbaar tenzij de specie met een inwendig valblok wordt verdicht.
G. Kwaliteitszorg
De beoordelingsrichtlijn BRL-2356 van het KIWA, deel D is van toepassing, evenals norm NVN6724: 'In de grond gevormde funderingselementen van beton of van mortel'. Voorts zijn eisen geformuleerd in norm NEN-EN12699: 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk: Verdringingspalen'. Verder wordt gebruikgemaakt van interne kwaliteitsrichtlijnen.
H. Leverancier
Een overzicht van de leveranciers van dit paaltype is gegeven in het schema van B 3110. In C 1500 zijn de namen van deze bedrijven opgenomen.
B 4430 Schroefpaal met verloren punt
trefwoorden
mate van grondverdringing: grondverdringend
installatiewijze: schroeven
trillingen: trillingsarm
fabricage: in de grond gevormd
groutinjectie: facultatief, afhankelijk van systeem
materiaal: beton
A. Typering van het systeem
In de grond gevormde, grondverdringende betonpaal, vervaardigd met behulp van een schroevend ingebrachte, stalen hulpbuis.
Dit systeem wordt ook wel op de markt gebracht onder de volgende benamingen:
  • Fundexpaal (Verstraeten)
  • BVS-paal (BAM Verdringende Schroefpaal) (BAM Grondtechniek)
  • Schroefbuisinjectiepaal (SBI-paal) (Funderingstechniek.com)
  • Terr-econ-paal (Terracon)
  • Hekpaal - grondverdringend (Van 't Hek)
  • HGS-paal (Heijmans Grondverdringende Schroefpaal) (Heijmans Infra Techniek)
  • VGS-paal (Vroom Grondverdringende schroefpaal) (Vroom)
B. Vervaardiging
Figuur B 44-3
Uitvoeringswijze grondverdringende schroefpaal met verloren punt
Omschrijving:
  1. Een stalen hulpbuis, voorzien van een losse schroefpunt (boorkop c.q. boorpunt), wordt geplaatst op het maaiveld. De configuratie van de schroefpunt kan enigszins verschillen per leverancier.
  2. De buis wordt schroevend op diepte gebracht door het aanbrengen van een axiale druk en een draaimoment.
  3. Bij het bereiken van het gewenste niveau wordt de wapening aangebracht.
  4. De hulpbuis wordt gevuld met betonspecie.
  5. De hulpbuis wordt oscillerend getrokken, waarbij de schroefpunt achterblijft.
  6. De paal wordt afgewerkt en de stelling kan verplaatst worden.
Bij een Fundexpaal is het mogelijk dat bij het inbrengen van de paal een groutinjectie plaatsvindt aan de punt. Dit paaltype wordt Fundex-groutinjectiepaal genoemd. Hiermee wordt het inbrengen van de palen bevorderd bij aanwezigheid van vaste bodemlagen. Voorts is hiermee een verbetering van de grondmechanische draagkracht van de paal te realiseren.
Bij een BVS-paal is het mogelijk dat er bij het inbrengen van de paal een water- en/of groutinjectie plaatsvindt aan de punt.
Een van de Fundex-groutinjectiepaal afgeleid systeem is de zogenoemde Fundex-ankerpaal (Verstraeten). Hierbij wordt een centrale ankerstaaf geplaatst voordat de buis met groutspecie wordt gevuld.
Als de stalen buis niet wordt getrokken, is er sprake van een stalen buispaal. Een beschrijving hiervan is gegeven in B 4800.
C. Inbrenginstallatie
1. Gegevens stelling
Gegevens verschillen per leverancier
  1. Gehanteerde typen:
    type stellingleverancier
    Fundex F12SE, F16, Atlas BT60, F2200, F2800, F3500 Franki
    Fundex F12 en F15 en F16Verstraeten
    Junttan PM 26, Junttan PM 30 en Woltman A-900 HPDRTerracon
    Hitachi KH 300 BAM
    CX-900, Hitachi KH-230Heijmans Infra Techniek
    THW-machines, Hitachi KH 180 GLS, 230 GLSVroom
  2. Zwaarste onderdeel: Fundex F12: 380 kN; Fundex F16: 600 kN; Fundex F15: 1.000 kN; Junttan PM 26: 500 kN; Junttan PM 30: 600 kN; Woltman A-900 HPDR: 1.500 kN ; Vroom: opgebouwd 600 tot 1200 kN; F2200: 500 kN; F2800: 700 kN; F3500: 900 kN.
  3. Wijze van transport naar de bouwplaats: dieplader.
  4. Benodigd hulpmaterieel: shovel of heftruck bij toepassing Fundex-stelling F15; betonpomp en hulpkraan.
  5. Wijze van transport op de bouwplaats: zelfrijdende rupsstelling.
  6. Maximaal begaanbare helling: 1:5 à 1:10, afhankelijk van materieel.
2. Capaciteit inbrengmaterieel
Gegevens verschillen per leverancier.
Vermogen draaitafel:
leverancier draaimoment
[kNm]
axiale drukkracht *)
[kN]
Franki en Verstraeten 450 200 tot 500
BAM 500 450
Heijmans Infra Techniek 450 800
Vroom 250 tot 450
*): afhankelijk van stellingtype
3. Trillingsniveaus
Dit systeem kan als nagenoeg trillingsvrij worden aangemerkt.
4. Geluidsniveaus
Circa 80 à 85 dB(A) op 10 m.
D. Karakteristieke eigenschappen
1. Dwarsafmetingen
Gegevens verschillen per leverancier (zie de volgende tabel).
Fundex-ankerpalen hebben een schachtafmeting van Ø 240 mm. De diameter van de trekstaaf varieert van Ø 32 mm tot Ø 50 mm.
Uitwendige schachtdiameter Diameter schroefpunt Leverancier
Ø 273 mm Ø 335 mm Vroom
Ø 300 mm Ø 360 mm Van 't Hek
Ø 323 mm Ø 395 mm Heijmans Infra Techniek, Vroom
Ø 340 mm Ø 410 mm Heijmans Infra Techniek
Ø 350 mm volgens opgave leverancier Funderingstechniek.com
Ø 360 mm Ø 430 mm à Ø 600 mm Van 't Hek
Ø 380 mm tot Ø 600 mm Van 't Hek
Ø 380 mm Ø 435 mm Vroom
Ø 380 mm Ø 440 mm Franki, Terracon
Ø 380 mm Ø 450 mm Heijmans Infra Techniek, Verstraeten
Ø 400 mm tot Ø 600 mm Van 't Hek
Ø 435 mm Ø 530 mm Terracon
Ø 440 mm tot Ø 600 mm Van 't Hek
Ø 440 mm Ø 550 à 560 mm Franki,Van ‘t Hek
Ø 456 mm Ø 565 mm Vroom
Ø 460 mm Ø 560 mm Verstraeten
Ø 470 mm Ø 560 mm Heijmans Infra Techniek
Ø 520 mm Ø 650 à 670 mm Franki, Terracon
Ø 540 mm Ø 660 mm Verstraeten
Ø 762 mm *) Ø 945 mm Verstraeten
*) toepassing in specifieke gevallen; i.o.m. leverancier
2. Mogelijke paallengten
Tot circa 30 à 42 m afhankelijk van betreffende stelling en bodemgesteldheid.
3. Gebruikelijke wapening
  1. Hoofdwapening: 4 Ø 12 mm tot 5 Ø 16 mm; zware wapening tot Ø 40 mm. Eventueel kunnen staalprofielen of voorspanstaven worden aangebracht.
  2. Beugels: h.o.h. 1 m.
E. Draagkracht/vervormingsgedrag
1. Grondmechanische draagkracht
  1. Paalklassefactoren conform NEN6743-1 en CUR-richtlijn 2001-4:
      -paalpunt
      De vorm en de constructiewijze van de schroefpunt kan van invloed zijn op de te hanteren paalklassefactor; zie punt b. Voor Fundexpalen geldt:
      αp = 0,9
      β-factor in rekening te brengen overeenkomstig norm NEN6743-1, afhankelijk van de verhouding tussen uitwendige buisdiameter en diameter schroefpunt.
      -schachtwrijving drukpalen
      αs = 0,009; ook bij toepassing van groutinjectie.
      Deze waarde kan voor Fundexpalen als een minimum beschouwd worden. Uit resultaten van diverse proefbelastingen blijkt dat hogere waarden (tot 0,012) realistisch kunnen zijn.
      -schachtwrijving trekpalen
      αt = 0,009
      -rekendiameter
      Voor de bepaling van de schachtwrijving moet worden uitgegaan van de uitwendige diameter van de hulpbuis; voor palen met groutinjectie kan normaliter de diameter van de schroefpunt worden aangehouden bij een gangbare verhouding tussen de diameter van de hulpbuis en de schroefpunt.
  2. Aanvullende bepalingen bij berekening paaldraagkracht:
    Deze paalsystemen vallen in de categorie 'in de grond gevormde geschroefde palen' van norm NEN 6743-1. Dit betekent dat in principe een paalklassefactor αp van 0,9 zou kunnen worden gehanteerd. Het effect van de vorm en de constructiewijze van de schroefpunt op de draagkracht en het vervormingsgedrag is echter vooralsnog voor een aantal nieuwe paalsystemen niet eenduidig vast te stellen zodat enige reserve moet worden aangehouden. Het is namelijk niet uitgesloten dat de grond rondom de paalpunt tijdens de installatie in zekere mate wordt verstoord in verband met schrapen in het geval de schroefpunt afwijkt van het Fundex-type.
    De resultaten van de nog uit te voeren proefbelastingen zullen hierin voor de betreffende paaltypes meer inzicht moeten geven.
    Ook als de stalen hulpbuis niet volledig glad is of voorzien is van strippen overeenkomstig de Fundexpaal en BVS-paal, maar over het onderste deel van de buis wordt voorzien van een schroefblad, kan dit aanleiding geven voor een lokale ontspanning van grond wat een ongunstig effect kan hebben op de draagkracht. Dit is afhankelijk van de bodemopbouw, de penetratiediepte in de draagkrachtige zandlaag en de afmetingen van het schroefblad. In voorkomende gevallen kan dan een reductie van de draagkrachtfactoren aan de orde zijn.
  3. Last-vervormingsgedrag: overeenkomstig type 1 van NEN6743-1 (figuur A34-18 en A34-19). Als geen gladde stalen hulpbuis wordt toegepast (zie ook E.1.b) kan een minder stijf last-vervormingsgedrag ontstaan.
  4. Belastingsspectrum: normaliter maximaal 2.000 tot circa 3.000 kN druk (rekenwaarde). In specifieke omstandigheden zijn grotere paalbelastingen mogelijk in overleg met geotechnisch adviseur en leverancier.
2. Wat wordt als paalpuntniveau aangemerkt?
Maximale diameter schroefpunt.
3. Mogelijkheden voor vergroting van de grondmechanische draagkracht
Door toepassing van groutinjectie bij het inbrengen van de palen is een vergroting van de draagkracht te realiseren.
4. Mogelijkheden voor reductie van de negatieve kleef
Mogelijk door toepassing van een combinatiepaal (geprefabriceerde betonkern); zie de bespreking van de combinatiepaal in B 5300.
F. Mogelijke toepassingen
1a. Toepasbaarheid bij grote variatie in de bodemgesteldheid
Aanpassingen mogelijk door variabele paallengte. Door registratie van het draaimoment komt informatie beschikbaar over de vastheid van de funderingszandlagen.
1b. Toepasbaarheid bij slappe bodemlagen
Bij de aanwezigheid van zeer slappe bodemlagen is overleg met de betreffende leverancier nodig in verband met mogelijke beperkingen in de toepassing van dit paalsysteem. Eventueel kan een permanente casing worden aangebracht.
2. Mogelijke schoorstanden
Maximaal tot 4:1 'voorover' en 3:1 'achterover'.
Fundex-ankerpalen: tot circa 2:1 afhankelijk van de lengte en type van de stelling.
3. Uitvoering in beperkte ruimten
In principe niet toepasbaar. In overleg met de leverancier vast te stellen. Bij een aantal leveranciers is aangepast materieel beschikbaar.
4. Minimale hart-op-hart-afstand in verband met uitvoering
Normaliter 2,25 à 2,5× dvoet indien de naburige palen een ouderdom van minimaal één dag hebben bereikt. Bij een kortere wachttijd geldt een minimale h.o.h.-afstand van 4x dvoet. Bij kleine hart-op-hart-afstanden kan door de verdringing van de zandlagen zwaar schorefwerk ontstaan met het risico dat de palen niet op diepte komen.
5. Minimale tussenafstand tot belendingen in verband met uitvoering
Minimaal 0,8 à 0,9 m. Fundex-ankerpalen: circa 0,4 m. Bij een kleine tussenafstand moet wel de mogelijke invloed van de uitvoering op de fundering van de belendingen worden onderzocht.
6. Mogelijke uitvoering vanaf open water
Alleen mogelijk bij uitvoering als combinatie- of casingpaal, zie ook B 5300 of Fundex-ankerpaal.
7. Geschiktheid als trekpaal
Geschikt, met of zonder voorspanning, bij installatie van de benodigde wapening. Door middel van injectie met groutspecie is een hogere schachtwrijving te bewerkstelligen.
8. Aanvullende bepalingen/opmerkingen
De palen moeten overeenkomstig norm NVN6724 zonder onderbreking worden afgestort tot het werkniveau van waaraf de palen worden vervaardigd in verband met het evenwicht tussen de inwendige betonspeciedruk en de uitwendige gronddruk. Het lager dan tot het werkniveau afstorten is niet toelaatbaar tenzij de specie met een inwendig valblok wordt verdicht.
G. Kwaliteitszorg
De beoordelingsrichtlijn BRL-2356 van het KIWA met bijlage E is in principe van toepassing. Er is voor deze BRL echter slechts één certificaathouder beschikbaar. Ook is norm NVN6724 vigerend: 'In de grond gevormde funderingselementen van beton of van mortel'. Voorts zijn eisen geformuleerd in norm NEN-EN 12699: 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk: Verdringingspalen'. Verder wordt gebruikgemaakt van interne kwaliteitsrichtlijnen.
Voorts kan worden vermeld dat er een innovatieve beoordelingsrichtlijn (I-BRL) in voorbereiding is voor de beoordeling van het draagvermogen van schroefpalen: BRL 2350 "Beoordeling draagvermogen schroefpalen tijdens applicatie". Aan de BRL zijn kwaliteitsverklaringen gekoppeld op basis van een KOMO procescertificaat, af te geven door Intron.
Als toepassingsgebied hiervoor geldt:
  • in de grond gevormde schroefpalen met volledige grondverdringing
  • in de grond gevormde schroefpalen met beperkte grondverwijdering.
Bij de beoordeling van het draagvermogen wordt hierbij uitgegaan van de "observatie methode" zoals opgenomen in NEN-EN 1997-1 (Eurocode 7). De bedoeling is om een beperking van het risico op een te lage draagkracht van schroefpalen te bewerkstelligen. In de beoordelingsrichtlijn zijn hiertoe controles voorzien:
  • controle van de sondeergegevens
  • controle draagvermogen op basis van een aantal te meten en automatisch te registreren parameters tijdens het installatieproces zoals onder meer drukkracht (pull-down), boormoment en indringsnelheid in combinatie met de sondeergegevens: dit wordt met de zogenoemde G-norm aangemerkt.
Er moet wel worden opgemerkt dat deze nieuwe beoordelingsmethode zich in de praktijk nog moet bewijzen. Dit is mede afhankelijk van de acceptatie van de methodiek in de markt, zowel voor wat betreft de technische als de procedurele aspecten. Een eenduidige én universele validatie van de beoordeling van het draagvermogen van schroefpalen op basis van installatieparameters ten opzichte van sondeergegevens is hierbij essentieel.
H. Leveranciers
Een overzicht van de leveranciers van dit paaltype is gegeven in het schema van B 3110. In C 1500 zijn de namen van deze bedrijven opgenomen.
B 4440 HSP-paal
trefwoorden
mate van grondverdringing: grondverdringend
installatiewijze: trillen
trillingen: niet trillingsarm
fabricage: in de grond gevormd
groutinjectie: nee
materiaal: beton
A. Typering van het systeem
In de grond gevormde, grondverdringende betonpaal, vervaardigd met behulp van een trillend ingebrachte, gesloten stalen hulpbuis (Hoge Snelheidspaal). Dit paaltype wordt ook wel op de markt gebracht onder de benaming: Voton HSP-paal.
B. Vervaardiging
Figuur B 44-4
Uitvoeringswijze Voton HSP-paal
Omschrijving:
  1. Een stalen buis (installatie- én pompbuis), voorzien van een inwendig afdichtingsplaatje wordt op het maaiveld geplaatst.
  2. De hulpbuis wordt ingebracht met behulp van een hoogfrequent trilblok in combinatie met de pull down van de kraan.
  3. Bij het bereiken van het gewenste niveau wordt de in de punt van de pompbuis aangebrachte afsluiter geopend en wordt betonspecie toegevoerd. De betonpomp is direct en continu verbonden met de pompbuis.
  4. Wanneer de juiste, vooraf ingestelde betondruk is bereikt, wordt de buis koud getrokken. Met deze werkwijze heeft men de zekerheid dat de buis in voldoende mate, tot in de punt, is gevuld met betonspecie voordat de buis wordt getrokken. Indien de maximale lierkracht ontoereikend is om de hulpbuis te trekken, wordt automatisch het trilblok in werking gesteld tot het moment dat de capaciteit van de lier weer voldoende is. Tijdens het trekken wordt er continu betonspecie onder druk toegevoerd. Doordat treksnelheid en betondruk door middel van een geautomatiseerd installatieproces op elkaar zijn afgestemd, is de formatie van de paalschacht beheersbaar.
  5. De stelling wordt naar het volgende punt verplaatst waarna de paalkop wordt afgewerkt en eventuele wapening wordt aangebracht.
Een variant op de HSP-paal is de VSD-paal (Vibro Small Diameter paal; Vroom) en het betreffende systeem dat door Vibrocom en Nederfund op de markt wordt gebracht: de MVP-paal (Mini Vibro Paal). Bij deze systemen is het essentiële verschil met de HSP-paal dat er geen interne afsluiter in de buis is voorzien. Een controle van het niveau van de betonspecie in de buis voordat deze wordt getrokken is dan ook een belangrijk aandachtspunt, mede in verband met de snelheid van het installatieproces. Voor nadere gegevens wordt verwezen naar B 4410.
C. Inbrenginstallatie
1. Gegevens stelling
Een speciaal ontwikkelde kraan:
  • type Ecodrie 40-20-S
  • rupsplaten 1100 mm × 4750 mm dragend
  • gewicht productiegereed 550 kN
  • lier: 15 ton trekvermogen
  • liersnelheid: bij installeren 1,6 m per seconde; bij trekken 1,0 m per seconde
2. Gegevens trilblok
ICE 1223:
  • traploos leverbaar
  • 2300 toeren per minuut
  • centrifugaalkracht 670 kN
  • excentrisch moment 115 Nm
  • amplitude 16,5 mm
3. Gegevens buis
HSP-buis:
  • dubbelwandige buis met geïntegreerde luchtleiding
  • slangafsluiter gemonteerd aan onderzijde pompbuis
D. Karakteristieke eigenschappen
1. Dwarsafmetingen
Uitwendige schachtdiameter hulpbuis: Ø 180 mm
Inwendige diameter: Ø 100 mm
2. Mogelijke paallengten
HSP-Paal: tot 17 m.
3. Gebruikelijke wapening
Standaard wordt de paal voorzien van een wapeningsstaaf met een diameter van 16 mm en een lengte van 1,5 m (soort deuvel, zogenoemde wandelstok). Desgewenst kan meer wapening worden aangebracht.
E. Draagkracht/vervormingsgedrag
1. Grondmechanische draagkracht
  1. Paalklassefactoren conform NEN 6743-1
    Uitgaande van het feit dat hier sprake is van een grondverdringend paalsysteem zouden in de geest van de norm de volgende waarden voor de paalklassefactoren als indicatie kunnen dienen.
      -paalpunt
      αp = 1,0
      β = 1,0 bij de standaard HSP-palen met afdichtingsplaatje.
      -schachtwrijving drukpalen
      αs = 0,012
      -
      schachtwrijving trekpalen volgens CUR richtlijn 2001-4
      αt = 0,010; zie opmerking onder punt F7
    Er zijn op verschillende locaties in Nederland proefbelastingen uitgevoerd op HSP-palen vanaf 2000. De resultaten hiervan geven geen eenduidig beeld van de paalklassefactoren. In veel gevallen lijken de bovengenoemde factoren realistisch. Er zijn ook resultaten van proefbelastingen bekend die minder gunstige factoren aangeven.
    Op initiatief van DWW en Gemeentewerken Rotterdam, Delft Cluster en Holland Railconsult is er in 2005 een CUR-commissie opgestart. Deze commissie zal zich onder meer richten op de ontwerpparameters van dit paaltype in het kader van de ontwikkeling van paalmatrassystemen ten behoeve van infrastructurele werken.
    In de lijst van het COB worden vooralsnog de volgende conservatieve waarden voor de paalklassefactoren aangehouden:
      -paalpunt
      αp = 0,8
      β = 1,0 bij standaard HSP-palen met afdichtingsplaatje.
      -
      schachtwrijving drukpalen
      αs = 0,006
  2. Aanvullende bepalingen bij berekening paaldraagkracht: niet van toepassing.
  3. Last-vervormingsgedrag: overeenkomstig type 1 van NEN6743-1 (figuur A 34-18 en A 34-19).
  4. Belastingsspectrum: tot maximaal circa 250 kN druk (rekenwaarde).
2. Wat wordt als paalpuntniveau aangemerkt?
Niveau voetplaat.
3. Mogelijkheden voor vergroting van de grondmechanische draagkracht
De standaard HSP-paal kan worden uitgevoerd met een enigszins vergrote voet. Dit kan worden gerealiseerd door het opnieuw installeren van het onderste deel van de paal waarbij de al ingebrachte betonspecie in zekere mate naar buiten wordt verdrongen.
4. Mogelijkheden voor reductie van de negatieve kleef
Niet van toepassing
F. Mogelijke toepassingen
1a. Toepasbaarheid bij grote variatie in de bodemgesteldheid
Goed in verband met variabele, in het werk aan te passen paallengte en het in zekere mate verkrijgen van gegevens van de weerstand van de ondergrond bij het inbrengen van de palen.
1b. Toepasbaarheid bij slappe bodemlagen
Bij de aanwezigheid van zeer slappe bodemlagen is overleg met de betreffende leverancier nodig in verband met mogelijke beperkingen in de toepassing van dit paalsysteem.
2. Mogelijke schoorstanden
Niet van toepassing
3. Uitvoering in beperkte ruimten
Afhankelijk van de beschikbare werkhoogte. Vanaf een werkhoogte van 6m goed mogelijk, eventueel in combinatie met een stalen voorloopbuis.
4. Minimale hart-op-hart-afstand in verband met uitvoering
Minimaal 1,0 m volgens opgave leverancier.
5. Minimale tussenafsland tot belendingen in verband met uitvoering
Minimaal circa 1,0 m. Indien de stelling een hoek moet maken met de gevellijn, moet rekening worden gehouden met een grotere afstand.
6. Mogelijke uitvoering vanaf open water
Uitvoering vanaf open water is niet mogelijk.
7. Geschiktheid als trekpaal
Paal is in principe niet gewapend en daarom niet geschikt als trekpaal. Er bestaat de mogelijkheid om wapening aan te brengen over de volledige lengte van de paal bij een discontinu uitvoeringsproces. In dat geval kan wel trek op de palen worden toegelaten.
8. Aanvullende bepalingen/opmerkingen
  • Het is overeenkomstig de norm in principe niet toegestaan de paalschacht beneden het werkniveau te beëindigen.
  • Dit paaltype is geschikt voor onder meer de fundering van vloeren van bedrijfshallen en infrastructurele werken zoals zettingsarme grondlichamen en wegen. De palen komen ook in aanmerking voor toepassing in de kassenbouw ter plaatse van de kolommen.
  • Na aanbrengen van de palen mag er geen zwaar materieel tussen de palen komen in verband met zijdelingse gronddruk. Indien toch noodzakelijk dan moeten aanvullende voorzieningen worden getroffen in de vorm van rijplaten e.d.
G. Kwaliteitszorg
Er zijn voor dit paaltype geen beoordelingsrichtlijnen beschikbaar. Van toepassing is norm NVN6724: 'In de grond gevormde funderingselementen van beton of mortel'. Voorts zijn eisen geformuleerd in norm NEN-EN12699: 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk: Verdringingspalen'.
Tevens wordt gebruikgemaakt van interne uitvoeringsrichtlijnen.
Kwaliteitsborging vindt plaats door middel van een geautomatiseerd installatieproces. Hierbij worden diverse parameters geregistreerd. In verband met de grote snelheid van de installatie van dit soort paalsystemen is het van belang dat er een eenduidige controle is dat de hulpbuis in voldoende mate, tot in de punt, is gevuld met betonspecie voordat de buis wordt getrokken.
H. Leveranciers
Een overzicht van de leveranciers van dit paaltype is gegeven in het schema van B 3110. In C 1500 zijn de namen van deze bedrijven opgenomen.
B 4450 Atlaspaal
trefwoorden
mate van grondverdringing: grondverdringend
installatiewijze: schroeven
trillingen: trillingsarm
fabricage: in de grond gevormd
groutinjectie: nee
materiaal: beton
A. Typering van het systeem
In de grond gevormde, grondverdringende betonpaal, vervaardigd met behulp van een schroevend ingebrachte, stalen hulpbuis.
Een gelijksoortig paalsysteem wordt sinds kort in Nederland ook op de markt gebracht onder de benaming Olivier-paal of Hekpaal dubbele verdringing (Van 't Hek).
B. Vervaardiging
Figuur B 44-5
Uitvoeringswijze atlaspaal
Omschrijving:
  1. Een stalen hulpbuis, voorzien van een vaste schroefpunt (boorkop c.q. boorpunt), wordt geplaatst op het maaiveld.
  2. De buis wordt schroevend op diepte gebracht door het aanbrengen van een axiale druk en een draaimoment.
  3. Bij het bereiken van het gewenste niveau wordt de wapening aangebracht. Het betreft hier een wapeningskorf met een relatief kleine diameter.
  4. De hulpbuis en de trechter (Atlaspaal) worden gevuld met betonspecie.
  5. De hulpbuis wordt schroevend getrokken, waarbij de grond in zekere mate opnieuw wordt verdrongen. Het deksel van de schroefpunt blijft achter.
  6. De paal wordt afgewerkt en de stelling kan verplaatst worden.
C. Inbrenginstallatie
1. Gegevens stelling
  1. Gehanteerde typen: BT 40 en BT 60 (Atlaspaal).
  2. Zwaarste onderdeel: circa 0,30 MN.
  3. Wijze van transport naar de bouwplaats: dieplader.
  4. Benodigd hulpmaterieel: geen.
  5. Wijze van transport op de bouwplaats: zelfrijdende rupsstelling.
  6. Maximaal begaanbare helling: 1:10.
2. Capaciteit inbrengmaterieel
Vermogen draaitafel:
  • draaimoment: 440 kNm (Atlaspaal); 250 à 450 kNm (Olivierpaal).
  • axiale drukkracht: 200 kN.
3. Trillingsniveaus
Dit paaltype kan als nagenoeg trillingsvrij worden aangemerkt.
4. Geluidsniveaus
Circa 80 à 85 dB(A) op 10 m.
D. Karakteristieke eigenschappen
1. Dwarsafmetingen
Atlaspaal Olivierpaal
Uitwendige schachtdiameter Diameter schroefpunt Uitwendige schachtdiameter Diameter schroefpunt
Ø 310 mm Ø 410 mm Diameters op aanvraag:
Ø 360 mm Ø 460 mm Ø 310 mm Ø 460 mm
Ø 410 mm Ø 510 mm Ø 360 mm Ø 560 mm
Ø 460 mm Ø 560 mm Ø 410 mm Ø 610 mm
Ø 510 mm Ø 610 mm Ø 460 mm Ø 660 mm
Ø 560 mm Ø 660 mm Ø 510 mm Ø 710 mm
Ø 610 mm Ø 710 mm (speciale gevallen)
2. Mogelijke paallengten
Tot circa 30 m.
3. Gebruikelijke wapening
  1. Hoofdwapening: wapeningskorven met 4 staven Ø 16. Eventueel kunnen staalprofielen of voorspanstaven worden aangebracht.
  2. Beugels: Ø 8 mm h.o.h. 1 m.
E. Draagkracht/vervormingsgedrag
1. Grondmechanische draagkracht
  1. Paalklassefactoren conform NEN6743-1 en CUR-richtlijn 2001-4:
      -paalpunt
      αp = 0,9
      β = 1,0
      -schachtwrijving drukpalen
      αs = 0,009
      -schachtwrijving trekpalen
      αt = 0,009
  2. Aanvullende bepalingen bij berekening paaldraagkracht:
      -De schachtdiameter van de gerede paal komt overeen met de diameter van de schroefpunt.
      -Geen reductie van de sondeerwaarde boven de paalpunt zoals bij avegaarpalen het geval is.
      -De waarden voor αs en αt kunnen als een minimum worden beschouwd. Uit resultaten van diverse proefbelastingen, onder meer in België, blijkt dat hogere waarden (tot 0,012 à 0,013) realistisch kunnen zijn.
  3. Last-vervormingsgedrag: overeenkomstig type 1 van NEN 6743-1 (figuur A 34-18 en A 34-19).
  4. Belastingsspectrum: tot circa 3.000 kN druk.
2. Wat wordt als paalpuntniveau aangemerkt?
Grootste diameter paalpunt.
3. Mogelijkheden voor vergroting van de grondmechanische draagkracht
Niet van toepassing.
4. Mogelijkheden voor reductie van de negatieve kleef
Niet van toepassing.
F. Mogelijke toepassingen
1a. Toepasbaarheid bij grote variatie in de bodemgesteldheid
Aanpassingen mogelijk door variabele paallengte. Door registratie van het draaimoment komt informatie beschikbaar over de vastheid van de funderingszandlagen.
1b. Toepasbaarheid bij slappe bodemlagen
Bij de aanwezigheid van zeer slappe bodemlagen is overleg met de betreffende leverancier nodig in verband met mogelijke beperkingen in de toepassing van dit paalsysteem.
2. Mogelijke schoorstanden
Maximaal 10:1.
3. Uitvoering in beperkte ruimten
Niet mogelijk.
4. Minimale hart-op-hart-afstand in verband met uitvoering
Normaliter 2,25 à 2,5× dvoet indien de naburige palen een ouderdom van minimaal één dag hebben bereikt. Bij een kortere wachttijd geldt een minimale h.o.h.-afstand van 4x dvoet. Bij kleine hart-op-hart-afstanden kan door de verdringing van de zandlagen zwaar schroefwerk ontstaan met het risico dat de palen niet op diepte komen.
5. Minimale tussenafstand tot belendingen in verband met uitvoering
Minimaal circa 0,9 m. Bij een kleine tussenafstand moet wel de mogelijke invloed van de uitvoering op de fundering van de belendingen worden onderzocht.
6. Mogelijke uitvoering vanaf open water
Niet mogelijk.
7. Geschiktheid als trekpaal
Geschikt bij installatie van de benodigde wapening.
8. Aanvullende bepalingen/opmerkingen
De palen moeten overeenkomstig norm NVN6724 zonder onderbreking worden afgestort tot het werkniveau van waaraf de palen worden vervaardigd in verband met het evenwicht tussen de inwendige betonspeciedruk en de uitwendige gronddruk. Het lager dan tot het werkniveau afstorten is niet toelaatbaar tenzij de specie met een inwendig valblok wordt verdicht.
G. Kwaliteitszorg
De beoordelingsrichtlijn BRL-2356 van het KIWA met bijlage E is van toepassing. Tevens is norm NVN6724 van kracht: 'In de grond gevormde funderingselementen van beton of van mortel'. Voorts zijn eisen geformuleerd in norm NEN-EN12699: 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk: Verdringingspalen'. Verder wordt gebruikgemaakt van interne kwaliteitsrichtlijnen.
H. Leverancier
Een overzicht van de leveranciers van dit paaltype is gegeven in het schema van B 3110. In C 1500 zijn de namen van deze bedrijven opgenomen.
B 4460 Deltapaal
trefwoorden
mate van grondverdringing: grondverdringend
installatiewijze: schroeven
trillingen: trillingsarm
fabricage: in de grond gevormd
groutinjectie: nee
materiaal: beton
A. Typering van het systeem
In de grond gevormde, grondverdringende betonpaal, vervaardigd met behulp van een schroevend ingebrachte, stalen hulpbuis.
B. Vervaardiging
Figuur B 44-6
Uitvoeringswijze deltapaal
Omschrijving:
  1. Een stalen hulpbuis, voorzien van een vaste schroefpunt (boorkop c.q. boorpunt), wordt geplaatst op het maaiveld.
  2. De buis wordt schroevend op diepte gebracht door het aanbrengen van een axiale druk en een draaimoment.
  3. De hulpbuis wordt gevuld met betonspecie, die door een betonpomp op druk wordt gehouden.
  4. De hulpbuis wordt in tegengestelde richting schroevend getrokken, ondersteund door een axiale trekkracht, waarbij het deksel van de schroefpunt achterblijft.
  5. Een wapeningskorf ter lengte van maximaal 5,0 m kan in de verse betonspecie worden geplaatst.
  6. De paal wordt afgewerkt en de stelling kan verplaatst worden.
C. Inbrenginstallatie
1. Gegevens stelling
  1. Gehanteerde typen: één ongetuid stellingtype in gebruik, afmetingen 8,0 × 3,0 × 16,0 m (lengte × breedte × hoogte).
  2. Zwaarste onderdeel: circa 0,30 MN.
  3. Wijze van transport naar de bouwplaats: dieplader.
  4. Benodigd hulpmaterieel: geen.
  5. Wijze van transport op de bouwplaats: zelfrijdende stelling op zogenaamde tracks.
  6. Maximaal begaanbare helling: 1:10.
2. Capaciteit inbrengmaterieel
Vermogen draaitafel:
  • draaimoment: 200 kNm
  • axiale drukkracht: 150 kN.
3. Trillingsniveaus
Dit paaltype kan als nagenoeg trillingsvrij worden aangemerkt.
4. Geluidsniveaus
Het geluidsniveau bedraagt naar schatting circa 80 à 85 dB(A) op 10 m.
D. Karakteristieke eigenschappen
1. Dwarsafmetingen
Uitwendige boorbuisdiameter: Ø 241 mm.
Paalschachtdiameter: Ø 400 mm.
Diameter schroefpunt: Ø 400 mm.
2. Mogelijke paallengten
Van 3,0 m tot maximaal 16,0 m.
3. Gebruikelijke wapening
  1. Hoofdwapening: wapeningskorven vanaf 4 staven Ø 12 mm. Eventueel kunnen staalprofielen of voorspanstaven worden aangebracht.
  2. Beugels: Ø 8 mm h.o.h. 0,75 m of spiraalwapening Ø 6 mm met spoed 150 mm.
E. Draagkracht/vervormingsgedrag
1. Grondmechanische draagkracht
  1. Paalklassefactoren conform NEN6743-1 en CUR-richtlijn 2001-4:
      -paalpunt
      αp = 0,9
      β = 1,0
      -schachtwrijving drukpalen
      αs = 0,009
      -schachtwrijving trekpalen
      αt = 0,009
  2. Aanvullende bepalingen bij berekening paaldraagkracht: niet van toepassing.
  3. Last-vervormingsgedrag: overeenkomstig type 1 van NEN 6743-1 (figuur A 34-18 en A 34-19).
  4. Belastingsspectrum: tot circa 1.600 kN druk.
2. Wat wordt als paalpuntniveau aangemerkt?
Grootste diameter schroefpunt.
3. Mogelijkheden voor vergroting van de grondmechanische draagkracht
Niet van toepassing.
4. Mogelijkheden voor reductie van de negatieve kleef
Niet van toepassing.
F. Mogelijke toepassingen
1a. Toepasbaarheid bij grote variatie in de bodemgesteldheid
Aanpassingen mogelijk door variabele paallengte. Door middel van registratie van het boormoment komt informatie beschikbaar over de vastheid van de funderingszandlaag.
1b. Toepasbaarheid bij slappe bodemlagen
Bij de aanwezigheid van zeer slappe bodemlagen is overleg met de betreffende leverancier nodig in verband met mogelijke beperkingen in de toepassing van dit paalsysteem.
2. Mogelijke schoorstanden
Maximaal 4:1 voorover tot 3:1 achterover.
3. Uitvoering in beperkte ruimten
Niet mogelijk.
4. Minimale hart-op-hart-afstand in verband met uitvoering
Normaliter 2,25 à 2,5× dvoet indien de naburige palen een ouderdom van minimaal één dag hebben bereikt. Bij een kortere wachttijd geldt een minimale h.o.h.-afstand van 2,0 m. Bij kleine hart-op-hart-afstanden kan door de verdringing van de zandlagen zwaar schroefwerk ontstaan met het risico dat de palen niet op diepte komen.
5. Minimale tussenafstand tot belendingen in verband met uitvoering
Minimaal circa 0,6 m; in een hoek 1,25 m (diagonaal gemeten). Bij een kleine tussenafstand moet wel de mogelijke invloed van de uitvoering op de fundering van de belendingen worden onderzocht.
6. Mogelijke uitvoering vanaf open water
Niet mogelijk.
7. Geschiktheid als trekpaal
Geschikt bij installatie van de benodigde wapening.
8. Aanvullende bepalingen/opmerkingen
De palen moeten overeenkomstig norm NVN6724 zonder onderbreking worden afgestort tot het werkniveau van waaraf de palen worden vervaardigd in verband met het evenwicht tussen de inwendige betonspeciedruk en de uitwendige gronddruk. Het lager dan tot het werkniveau afstorten is niet toelaatbaar tenzij de specie met een inwendig valblok wordt verdicht.
G. Kwaliteitszorg
Er zijn voor dit paaltype geen beoordelingsrichtlijnen beschikbaar. Van toepassing is norm NVN6724: 'In de grond gevormde funderingselementen van beton of van mortel'. Voorts zijn eisen geformuleerd in norm NEN-EN12699: 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk: Verdringingspalen'. Verder wordt gebruikgemaakt van interne richtlijnen.
H. Leverancier
Een overzicht van de leveranciers van dit paaltype is gegeven in het schema van B 3110. In C 1500 zijn de namen van deze bedrijven opgenomen.
B 4470 Fluïdatiepaal
trefwoorden
mate van grondverdringing: grondverdringend
installatiewijze: trillen, met fluïderen
trillingen: niet trillingsarm
fabricage: in de grond gevormd
groutinjectie: nee
materiaal: beton
A. Typering van het systeem
In de grond gevormde, grondverdringende betonpaal, vervaardigd met behulp van een trillend ingebrachte, stalen hulpbuis, in combinatie met fluïdatie.
B. Vervaardiging
Figuur B 44-7
Uitvoeringswijze fluïdatiepaal
Omschrijving:
  1. Een stalen hulpbuis wordt op het maaiveld geplaatst in een stalen voetplaat met een opstaande ring. Een rubber ring in een sponning aan het uiteinde van de buis voorkomt het binnendringen van vuil en grondwater. De buis is aan weerszijden voorzien van hoge-drukwaterleidingen, die eindigen in een nozzel met een opening van 2 à 3 mm. In de voetplaat bevinden zich twee sparingen voor de nozzels. In figuur B 44-7 is dit principe schematisch (te groot) weergegeven.
  2. De buis wordt in de grond gebracht met behulp van een in frequentie regelbare vibrator. Tijdens het in de grond brengen van de buis wordt via de nozzels water onder hoge druk onder de voetplaat gespoten. De hoeveelheid water en de druk is afhankelijk van de weerstand die bij het inbrengen van de buis wordt ondervonden.
  3. Als de buis op diepte is, wordt de watertoevoer gestopt en wordt er twee minuten 'droog' nagetrild.
  4. Daarna wordt een wapeningskorf gecentreerd afgehangen.
  5. De buis wordt gevuld met betonspecie.
  6. De buis wordt met behulp van een vibrator getrokken.
  7. De paal wordt afgewerkt en de stelling kan verplaatst worden.
C. Inbrenginstallatie
1. Gegevens stelling
  1. Gehanteerde typen: volgens opgave leverancier.
  2. Zwaarste onderdeel: volgens opgave leverancier.
  3. Wijze van transport op de bouwplaats: per dieplader.
  4. Benodigd hulpmaterieel: waterjet en shovel.
  5. Wijze van transport op de bouwplaats: stellingen zijn mobiele rupskranen op draglineschotten.
  6. Maximaal begaanbare helling: 1:4.
2. Capaciteit inbrengmaterieel
Gangbare vibrator: ICE 420 C, HV 60.
3. Trillingsniveaus
Dit paalsysteem kan als trillingsarm worden aangemerkt, indien geen heiwerk plaatsvindt.
4. Geluidsniveaus
Bij trillen met de vibrator: geluidsniveau circa 80 à 85 dB(A) op 10 m. Wanneer het laatste traject wordt geheid, moet rekening worden gehouden met een (tijdelijk) geluidsniveau van 105 à 107 dB(A).
D. Karakteristieke eigenschappen
1. Dwarsafmetingen
Standaardmaten voor de uitwendige schachtdiameter: Ø 280 mm, 310 mm, 323 mm, 356 mm, 370 mm, 406 mm, 420 mm, 446 mm, 470 mm, 506 mm en 556 mm. Standaarddiameter voetplaat: 40 à 50 mm groter dan de betreffende buisdiameter.
2. Mogelijke paallengte
Maximale paallengte circa 37 m; afhankelijk van de omstandigheden zijn eventueel grotere lengten mogelijk.
3. Gebruikelijke wapening
  1. Hoofdwapening: toegepast worden wapeningskorven bestaande uit staven 4 Ø 12 mm tot 5 Ø 16 mm; zware wapening Ø 32 mm. Eventueel kunnen staalprofielen of voorspanstaven worden aangebracht.
  2. Beugels: minimaal h.o.h. 1,0 m.
E. Draagkracht/vervormingsgedrag
1. Grondmechanische draagkracht
  1. Dit paalsysteem is niet expliciet beschreven in de klassenindeling van NEN6743-1 en CUR-richtlijn 2001-4. De hierna genoemde paalklassefactoren zijn derhalve als indicatie te beschouwen. De factoren zijn tot stand gekomen op grond van een zo goed mogelijke inpassing van het betreffende paalsysteem in het systeem van de tabel 2 van NEN 6743-1.
    Paalklassefactoren, uitgaande van een juiste uitvoering:
      -paalpunt
      αp = 0,8 à 0,9
      β = 1,0 bij de standaardbuis-/voetplaatafmetingen. Bij relatief grote voetplaatafmetingen moet een lagere factor in rekening worden gebracht, overeenkomstig norm NEN6743-1.
      -schachtwrijving drukpalen
      αs = circa 0,010
      -schachtwrijving trekpalen volgens CUR-richtlijn 2001-4
      αt = circa 0,007
  2. Aanvullende bepalingen bij berekening paaldraagkracht: niet van toepassing.
  3. Last-vervormingsgedrag: overeenkomstig type 1 van NEN 6743-1 (figuur A 34-18 en A 34-19).
  4. Belastingsspectrum: tot circa 2.400 kN (rekenwaarde).
2. Wat wordt als paalpuntniveau aangemerkt?
Onderzijde voetplaat.
3. Mogelijkheden voor vergroting van de grondmechanische draagkracht
Niet van toepassing.
4. Mogelijkheden voor reductie van de negatieve kleef
Toepassen van combinatiepaal met gecoate geprefabriceerde paal (zie de beschrijving van de fluïdatie-combinatiepaal in B 5300).
F. Mogelijke toepassingen
1a. Toepasbaarheid bij grote variatie in de bodemgesteldheid
Geschikt in verband met variabele paallengte. Een nadeel bij volledig ingetrilde palen ten opzichte van geheide systemen is het ontbreken van een goede controle op de vastheid van de funderingszandlaag door registratie van de kalendergegevens.
1b. Toepasbaarheid bij slappe bodemlagen
Bij de aanwezigheid van zeer slappe bodemlagen is overleg met de betreffende leverancier nodig in verband met mogelijke beperkingen in de toepassing van dit paalsysteem. Overwogen kan worden om een permanente casing te gebruiken.
2. Mogelijke schoorstanden
6:1 (afhankelijk van de omstandigheden).
3. Uitvoering in beperkte ruimten
Niet geschikt voor beperkte ruimten.
4. Minimale hart-op-hart-afstand in verband met uitvoering
Normaliter 2,25 à 2,5× dvoet indien de naburige palen een ouderdom van minimaal één dag hebben bereikt. Bij een kortere wachttijd geldt een minimale h.o.h.-afstand van 4x dvoet. Bij kleine hart-op-hart-afstanden kan door de verdichting van de zandlagen zwaar heiwerk ontstaan met het risico dat de palen niet op diepte komen.
5. De minimale afstand tot de belendingen in verband met uitvoering
Circa 0,60 m; bij een inwendige hoek diagonaal gemeten: 1,20 m. Bij een kleine tussenafstand moet wel de mogelijke invloed van de uitvoering op de fundering van de belendingen worden onderzocht.
6. Mogelijke uitvoering vanaf open water
Niet toepasbaar vanaf open water.
7. Geschiktheid als trekpaal
Geschikt, indien de benodigde wapening wordt aangebracht.
8. Aanvullende bepalingen/opmerkingen
De palen moeten overeenkomstig norm NVN6724 zonder onderbreking worden afgestort tot het werkniveau van waaraf de palen worden vervaardigd in verband met het evenwicht tussen de inwendige betonspeciedruk en de uitwendige gronddruk. Het lager dan tot het werkniveau afstorten is niet toelaatbaar tenzij de specie met een inwendig valblok wordt verdicht.
G. Kwaliteitszorg
Er zijn voor dit paaltype geen beoordelingsrichtlijnen beschikbaar. De norm NVN6724 is van kracht: 'In de grond gevormde funderingselementen van beton of van mortel'. Voorts zijn eisen geformuleerd in norm NEN-EN12699: 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk: Verdringingspalen'.
Er wordt gebruikgemaakt van interne kwaliteitsrichtlijnen.
H. Leverancier
Een overzicht van de leveranciers van dit paaltype is gegeven in het schema van B 3110. In C 1500 zijn de namen van deze bedrijven opgenomen.
B 4480 BOVI-paal
trefwoorden
mate van grondverdringing: grondverdringend
installatiewijze: schroeven, laatste traject heien
trillingen: trillingsarm met uitzondering van laatste traject
fabricage: in de grond gevormd
groutinjectie: nee
materiaal: beton
A. Typering van het systeem
In de grond gevormde, grondverdringende betonpaal, vervaardigd met behulp van een schroevend ingebrachte, stalen hulpbuis.
B. Vervaardiging
Figuur B 44-8
Uitvoeringswijze BOVI-paal
Omschrijving:
  1. Een stalen hulpbuis, voorzien van een los schroefblad (boorkop c.q. boorpunt), wordt geplaatst op het maaiveld.
  2. De buis wordt schroevend op diepte gebracht door het aanbrengen van een axiale druk en een draaimoment.
  3. De buis wordt met een snelslaghamer over ca. 0,5 m nageheid, om de ontspanning door het boren teniet te doen.
  4. Bij het bereiken van het gewenste niveau wordt de wapening aangebracht.
  5. De hulpbuis wordt gevuld met betonspecie.
  6. De hulpbuis wordt (hoogfrequent) heiend getrokken, waarbij het schroefblad achterblijft.
  7. De paal wordt afgewerkt en de stelling kan verplaatst worden.
C. Inbrenginstallatie
1. Gegevens stelling
  1. Gehanteerde typen: Mini 7, Mini 15.
  2. Wijze van transport naar de bouwplaats: dieplader.
  3. Wijze van transport op de bouwplaats: zelfrijdende rupsstelling.
  4. Maximaal begaanbare helling: 1:5 à 1:10.
2. Capaciteit inbrengmaterieel
Vermogen draaitafel:
  • draaimoment: 400 kNm
  • axiale drukkracht: 200 à 500 kN, afhankelijk van het stellingtype.
3. Trillingsniveaus
Dit systeem kan als nagenoeg trillingsvrij worden aangemerkt voor wat betreft het traject waarover wordt geschroefd. Gedurende relatief korte tijd (normaliter over een lengte van 0,5m) zijn hogere trillingsniveaus aan de orde. Tijdens het heiwerk kunnen geluidsniveaus ontstaan tot maximaal 105 à 107 dB(A) op 10m afstand.
4. Geluidsniveaus
Circa 80 à 85 dB(A) op 10 m.
D. Karakteristieke eigenschappen
1. Dwarsafmetingen
Uitwendige schachtdiameter Diameter schroefblad
Ø 300 mm Ø 500 mm
Ø 355 mm Ø 550 mm
Ø 406 mm Ø 600 mm
Ø 406 mm Ø 650 mm
2. Mogelijke paallengten
Tot circa 30 m.
3. Gebruikelijke wapening
  1. Hoofdwapening: 4 Ø 12 mm tot 5 Ø 16 mm; zware wapening Ø 32 mm. Eventueel kunnen staalprofielen of voorspanstaven worden aangebracht.
  2. Beugels: h.o.h. 1 m.
E. Draagkracht/vervormingsgedrag
1. Grondmechanische draagkracht
  1. Paalklassefactoren conform NEN6743-1 en CUR-richtlijn 2001-4:
      -paalpunt (Bovi-paal nageheid)
      αp = 1,0
      β-factor in rekening te brengen overeenkomstig norm NEN6743-1, afhankelijk van de verhouding tussen uitwendige buisdiameter en diameter schroefpunt, β = 0,7.
      -schachtwrijving drukpalen
      αs = circa 0,010
      Deze waarde, afgeleid uit een klein aantal proefboringen, kan als een minimum beschouwd worden.
      Door COB wordt een waarde gehanteerd van αs = 0,012 met een reductie van de paalschachtwrijving van 30% vanaf de punt tot 4D boven de punt.
      -schachtwrijving trekpalen volgens CUR-richtlijn 2001-4 niet eenduidig vast te stellen; indicatie:
      αt = circa 0,007 à 0,008
  2. Aanvullende bepalingen bij berekening paaldraagkracht: niet van toepassing.
  3. Last-vervormingsgedrag: overeenkomstig type 1 van NEN6743-1 (figuur A 34-18 en A 34-19).
  4. Belastingsspectrum: tot circa 2.500 kN druk (rekenwaarde).
2. Wat wordt als paalpuntniveau aangemerkt?
Maximale diameter schroefblad.
3. Mogelijkheden voor vergroting van de grondmechanische draagkracht
Niet mogelijk.
4. Mogelijkheden voor reductie van de negatieve kleef
Mogelijk door toepassing van een combinatiepaal (geprefabriceerde betonkern); zie de bespreking van de BOVI-combinatiepaal in B 5300.
F. Mogelijke toepassingen
1a. Toepasbaarheid bij grote variatie in de bodemgesteldheid
Aanpassingen mogelijk door variabele paallengte. Door het naheien komt informatie beschikbaar over de vastheid van de funderingszandlagen.
1b. Toepasbaarheid bij slappe bodemlagen
Bij de aanwezigheid van zeer slappe bodemlagen is overleg met de betreffende leverancier nodig in verband met mogelijke beperkingen in de toepassing van dit paalsysteem. Eventueel kan een permanente casing worden aangebracht (BOVI-buis).
2. Mogelijke schoorstanden
Maximaal tot 4:1 'voorover' en 3:1 'achterover'.
3. Uitvoering in beperkte ruimten
Mogelijk met gekoppelde buis.
4. Minimale hart-op-hart-afstand in verband met uitvoering
Normaliter 2,25 à 2,5× dvoet indien de naburige palen een ouderdom van minimaal één dag hebben bereikt. Bij een kortere wachttijd geldt een minimale h.o.h.-afstand van 4x dvoet. Bij kleine hart-op-hart-afstanden kan door de verdringing c.q. verdichting van de zandlagen zwaar heiwerk ontstaan met het risico dat de palen niet op diepte komen.
5. Minimale tussenafstand tot belendingen in verband met uitvoering
Minimaal 0,8 à 0,9 m. Bij een kleine tussenafstand moet wel de mogelijke invloed van de uitvoering op de fundering van de belendingen worden onderzocht.
6. Mogelijke uitvoering vanaf open water
Alleen mogelijk bij uitvoering als combinatie- of casingpaal, zie ook B 5300.
7. Geschiktheid als trekpaal
Geschikt, met of zonder voorspanning, bij installatie van de benodigde wapening. Door middel van injectie met groutspecie is een hogere schachtwrijving te bewerkstelligen.
8. Aanvullende bepalingen/opmerkingen
De palen moeten overeenkomstig norm NVN 6724 zonder onderbreking worden afgestort tot het werkniveau van waaraf de palen worden vervaardigd in verband met het evenwicht tussen de inwendige betonspeciedruk en de uitwendige gronddruk. Het lager dan tot het werkniveau afstorten is niet toelaatbaar tenzij de specie met een inwendig valblok wordt verdicht.
G. Kwaliteitszorg
Er zijn voor dit paaltype geen beoordelingsrichtlijnen beschikbaar. De norm NVN6724 is van kracht: 'In de grond gevormde funderingselementen van beton of van mortel'. Ook zijn eisen geformuleerd in norm NEN-EN12699: 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk: Verdringingspalen'.
Er wordt gebruikgemaakt van interne kwaliteitsrichtlijnen.
H. Leveranciers
Een overzicht van de leveranciers van dit paaltype is gegeven in het schema van B 3110. In C 1500 zijn de namen van deze bedrijven opgenomen.
B 4485 Omegapaal, type Franki
trefwoorden
mate van grondverdringing: beperkt grondverdringend
installatiewijze: schroeven
trillingen: trillingsarm
fabricage: in de grond gevormd
groutinjectie: nee
materiaal: beton
A. Typering van het systeem
In de grond gevormde betonnen schroefpaal met grondverdringing. Opmerking: door Jacbo wordt ook een paaltype op de markt gebracht onder de naam Omegapaal; zie B 4550. Dit paaltype wijkt principieel af van het door Franki Grondtechnieken (Socofonda) gevoerde systeem zoals onderstaand omschreven.
B. Vervaardiging
Figuur B 44-9
Uitvoeringswijze omegapaal, type Franki
Omschrijving:
  1. Een gladde stalen buis is aan de onderzijde verbonden aan een speciale taps gevormde boorpunt met schroefblad (rechtsdraaiend). De overgangsconstructie tussen buis en avegaar wordt gevormd door een vergrote buis met tegengestelde, linksdraaiende schroefbladen. De buis wordt op het maaiveld geplaatst, waarbij de onderzijde wordt voorzien van een losse afdichting (schroefdeksel).
  2. De buis wordt rechtsomdraaiend op diepte geschroefd. Hierbij wordt grond vanaf de schroefpunt in zekere mate naar boven getransporteerd en vervolgens horizontaal verdrongen nabij de overgangsconstructie van de gladde buis naar de boorpunt. Kenmerkend voor dit paalsysteem is dat het volume tussen de schroefbladen constant is; onderin een grote oppervlakte van het schroefblad en een kleine hoogte van de spoed, bovenin een kleine oppervlakte van het schroefblad met een relatief grote hoogte van de spoed; zie ook figuur B 44-9. Dit betekent dat er alleen bij de boorpunt grond wordt opgepakt en hierboven niet meer.
  3. De wapeningskorf wordt afgehangen in de buis.
  4. De schroefbuis wordt tot boven het maaiveld volgepompt met betonspecie.
  5. De schroefbuis wordt rechtsomdraaiend uit de grond getrokken terwijl tegelijkertijd betonspecie onder hoge druk wordt verpompt.
  6. De paal wordt afgewerkt en de stelling kan worden verplaatst.
Bij een Franki Omegapaal is het mogelijk dat bij het inbrengen van de paal een groutinjectie plaatsvindt aan de punt. Hiermee wordt het inbrengen van de palen bevorderd bij aanwezigheid van vaste bodemlagen. Voorts is hiermee een verbetering van de grondmechanische draagkracht van de paal te realiseren.
Dit paaltype kan ook worden toegepast als grondverbeteringstechniek of als relatief licht belast funderingselement. Er is dan sprake van de Omega Compaction Grouting-paal. De buis wordt dan gevuld met betonspecie met lage sterkte en er wordt geen wapening aangebracht. In sommige gevallen wordt er in slappe grondlagen alternerend gebetonneerd en vervolgens weer ingeschroefd om een verbrede paal te realiseren. De controle van de afmeting vindt dan plaats door berekening van het betonverbruik. De gerealiseerde diameter kan hierbij in slappe lagen tot circa 100 mm groter zijn dan de diameter van de boor.
C. Inbrenginstallatie
1. Gegevens stelling
  1. Gehanteerde typen: ongetuide rupskranen van Junttan, Fundex en Atlas.
  2. Zwaarste onderdeel: circa 0,6 à 1,0 MN.
  3. Wijze van transport naar de bouwplaats: dieplader.
  4. Benodigd hulpmaterieel: betonpomp.
  5. Wijze van transport op de bouwplaats: zelfverplaatsend.
  6. Maximaal begaanbare helling: voor de uitvoering van de palen is een nagenoeg vlakke, voldoende draagkrachtige bouwput nodig.
2. Capaciteit inbrengmaterieel
Vermogen draaitafel:
  • draaimoment: 250 kNm (Junttan) tot 450 kNm (Fundex, Atlas)
  • axiale drukkracht: tot 400 kN.
3. Trillingsniveaus
Dit paalsysteem is als nagenoeg trillingsvrij te beschouwen.
4. Geluidsniveaus
Geluidsniveau naar schatting circa 80 à 85 dB(A) op 10 m.
D. Karakteristieke eigenschappen
1. Dwarsafmetingen
Uitwendige diameter van de boorbuis: Ø 310 mm, 360 mm, 410 mm, 460 mm, 510 mm, 560 mm en 610 mm.
2. Mogelijke paallengten
De maximale paallengte is 22 tot 30 m, afhankelijk van het stellingtype.
3. Gebruikelijke wapening
  1. Hoofdwapening:
    Wapeningskorf met maximaal 4 staven Ø 25 mm, ingebracht voor het vervaardigen van de paal. De diameter van de wapeningskorf, die in de schacht wordt afgehangen, bedraagt 110 mm bij een buisafmeting van Ø 310 mm en 160 mm voor de overige buisafmetingen. De kopwapening wordt in de verse specie van de paal aangebracht.
  2. Beugels: h.o.h. 1 m of kleiner, rondstaal (minimaal Ø 6 mm) of spiraalwapening met een spoed van 750 mm aan de binnenzijde van de langswapening.
E. Draagkracht/vervormingsgedrag
1. Grondmechanische draagkracht
  1. Dit paalsysteem is niet expliciet beschreven in de klassenindeling van NEN 6743-1. De hierna genoemde paalklassefactoren zijn daarom als indicatie te beschouwen. De factoren zijn tot stand gekomen op grond van een beoordeling van de door de fabrikant opgegeven waarden en een zo goed mogelijke inpassing van het betreffende paalsysteem in het systeem van de tabel 2 van NEN 6743-1.
    Vanwege de grote overeenkomst van de uitvoering van Omegapalen, type Franki met DPA-palen (B 4490) ligt het voor de hand om gelijkwaardige paalklassefactoren te hanteren. Bij Omegapalen wordt een taps gevormde boorpunt toegepast zodat er een optimale zijdelingse verdringing optreedt. De onderstaande factoren kunnen dan ook als een ondergrens worden beschouwd.
    Paalklassefactoren:
      -paalpunt: αp = 0,8, β = 1,0
      -schachtwrijving drukpalen: αs = 0,010 over het traject van de bovenkant van het draagkrachtige zandpakket tot 0,5 m boven het niveau van de paalpunt (over dit traject is sprake van een wezenlijke grondverdringing). Voor de onderste 0,5 m van de paal wordt geen schachtwrijving in rekening gebracht.
      -
      schachtwrijving trekpalen volgens CUR-richtlijn 2001-4 niet eenduidig vast te stellen; indicatie: αt = circa 0,007 à 0,008
      Hierbij kan worden opgemerkt dat er op basis van een proefbelasting in België de volgende waarden zijn vastgesteld:
      -paalpunt: αp = 0,9, β = 1,0
      -
      schachtwrijving drukpalen: αs = 0,009
  2. Aanvullende bepalingen bij berekening paaldraagkracht:
      -Bij dit paaltype is overmatig 'schrapen' c.q. grondontspanning nagenoeg uitgesloten vanwege de kegelvormige boorpunt. In verband met het verdringen van de grond nabij de overgangsconstructie van de gladde buis naar de boorpunt is namelijk slechts in beperkte mate grondtransport mogelijk. In geval van relatief veel grondtransport zou de weerstand die de boorbuis ondervindt bij het inbrengen veelal zo groot zijn dat deze vast zou lopen.
      -Indien de paal minder dan 2,5m de funderingszandlaag penetreert, moeten lagere ontwerpfactoren in rekening worden gebracht conform het type avegaarpaal.
      -Voor het berekenen van zowel de draagkracht van de paalpunt als de schachtwrijving wordt uitgegaan van de voornoemde uitwendige buisafmetingen.
  3. Last-vervormingsgedrag: op basis van de beschikbare proefbelastingen kan worden geconcludeerd dat het lastvervormingsgedrag van dit paaltype aanzienlijk gunstiger is ten opzichte van traditionele avegaarpalen ('type 2' van NEN 6743-1). Het paaltype vertoont echter een minder stijf gedrag dan de grondverdringende palen die onder 'type l' van NEN 6743-1 zijn ondergebracht.
  4. Belastingsspectrum (rekenwaarden):
    buisafmetingmaximale belasting
    Ø 310 mmcirca 800 kN
    Ø 360 mmcirca 1.100 kN
    Ø 410 mmcirca 1.500 kN
    Ø 460 mmcirca 2.000 kN
    Ø 510, 560 en 610 mmin overleg met leverancier
2. Wat wordt als paalpuntniveau aangemerkt?
Onderkant van de schroefbuis (bovenkant deksel).
3. Mogelijkheden voor vergroting van de grondmechanische draagkracht
Toepassing van groutinjectie aan de paalpunt tijdens het inboren van de paal.
4. Mogelijkheden voor reductie van de negatieve kleef
Niet van toepassing.
F. Mogelijke toepassingen
1a. Toepasbaarheid bij grote variatie in de bodemgesteldheid
Aanpassing is mogelijk door de variabele paallengte. Controle op de aard en de vastheid van de funderingslagen is tijdens het inbrengproces mogelijk door registratie van het draaimoment.
1b. Toepasbaarheid bij slappe bodemlagen
Bij de aanwezigheid van zeer slappe bodemlagen is overleg met de betreffende leverancier nodig in verband met mogelijke beperkingen in de toepassing van dit paalsysteem.
2. Mogelijke schoorstanden
Schoorstanden tot circa 4:1 zijn mogelijk (afhankelijk van de lengte).
3. Uitvoering in beperkte ruimten
Dit systeem kan niet in beperkte ruimten worden toegepast.
4. Minimale hart-op-hart-afstand in verband met uitvoering
Normaliter 2,25 à 2,5× dvoet indien de naburige palen een ouderdom van minimaal één dag hebben bereikt. Bij een kortere wachttijd geldt een minimale h.o.h.-afstand van 4x dvoet. Bij kleine hart-op-hart-afstanden kan door de verdringing van de zandlagen zwaar schroefwerk ontstaan met het risico dat de palen niet op diepte komen.
5. Minimale tussenafstand tot belendingen in verband met uitvoering
Minimaal circa 0,8 m. Indien de stelling een hoek moet maken met de gevellijn, is een grotere afstand nodig. Bij een kleine tussenafstand moet wel de mogelijke invloed van de uitvoering op de fundering van de belendingen worden onderzocht.
6. Mogelijke uitvoering vanaf open water
Niet mogelijk.
7. Geschiktheid als trekpaal
Geschikt als trekpaal, mits de paal van voldoende wapening wordt voorzien. Hierbij kan een wapeningskorf, bestaande uit maximaal 4 staven Ø 25 mm, of een centrale staaf of staafbundel in de holle buis van de avegaar worden aangebracht.
8. Aanvullende bepalingen/opmerkingen
  • Dit paaltype is grondverdringend. Dit betekent dat er geen sprake is van uitkomende grond.
  • De palen moeten overeenkomstig norm NVN6724 zonder onderbreking worden afgestort tot het werkniveau van waaraf de palen worden vervaardigd in verband met het evenwicht tussen de inwendige betonspeciedruk en de uitwendige gronddruk. Het lager dan tot het werkniveau afstorten is niet toelaatbaar tenzij de specie met een inwendig valblok wordt verdicht.
G. Kwaliteitszorg
Voor dit paaltype zijn geen beoordelingsrichtlijnen voorhanden. Gewerkt wordt met interne uitvoeringsrichtlijnen op basis van BRL 2356. Voorts wordt verwezen naar de norm NVN6724: In de grond gevormde funderingselementen van beton of mortel'. Voorts zijn eisen geformuleerd in norm NEN-EN 12699: 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk: Verdringingspalen'.
Er wordt gebruikgemaakt van interne kwaliteitsrichtlijnen.
H. Leveranciers
Een overzicht van de leveranciers van dit paaltype is gegeven in het schema van B 3110. In C 1500 zijn de namen van deze bedrijven opgenomen.
B 4490 DPA-paal
trefwoorden
mate van grondverdringing: beperkt grondverdringend
installatiewijze: schroeven
trillingen: trillingsarm
fabricage: in de grond gevormd
groutinjectie: nee
materiaal: beton
A. Typering van het systeem
In de grond gevormde betonnen schroefpaal met grondverdringing.
(De afkorting staat voor Drilling Push Aside.)
B. Vervaardiging
Figuur B 44-10
Uitvoeringswijze DPA-paal
Omschrijving:
  1. Een gladde stalen buis is aan de onderzijde verbonden aan een buisschroef c.q. avegaar (rechtsdraaiend). De overgangsconstructie tussen buis en avegaar wordt gevormd door een vergrote buis met tegengestelde, linksdraaiende schroefbladen. De buis wordt op het maaiveld geplaatst, waarbij de onderzijde wordt voorzien van een losse afdichting (schroefdeksel).
  2. De schroefboor wordt rechtsom draaiend op diepte gebracht. Hierbij wordt grond in zekere mate naar boven getransporteerd en vervolgens min of meer horizontaal verdrongen nabij de overgangsconstructie aan de onderzijde van het verdikte deel. Zodra het verdikte deel in het dragende zand komt, wordt deze zandlaag door verdringing opgespannen. Aan de onderzijde van de paal is over een lengte van 0,5 à 1,0 m niet of nauwelijks sprake van grondverdringing.
  3. De wapeningskorf wordt afgehangen in de buis.
  4. De schroef wordt tot boven het maaiveld volgepompt met betonspecie.
  5. Ten behoeve van het lossen van het deksel wordt de schroefbuis vervolgens iets gelicht, waarna de avegaar rechtsom roterend uit de grond wordt getrokken. Gedurende dit proces moet het niveau van de betonspecie in de buis minimaal tot boven het maaiveldpeil worden gehouden.
  6. De paal wordt afgewerkt en de stelling kan worden verplaatst.
C. Inbrenginstallatie
1. Gegevens stelling
  1. Gehanteerde typen: ongetuide rupskranen van Hitachi en THW.
  2. Zwaarste onderdeel: circa 0,6 à 1,0 MN.
  3. Wijze van transport naar de bouwplaats: dieplader.
  4. Benodigd hulpmaterieel: shovel en betonpomp.
  5. Wijze van transport op de bouwplaats: zelfverplaatsend, op schotten.
  6. Maximaal begaanbare helling: voor de uitvoering van de palen is een nagenoeg vlakke, voldoende draagkrachtige bouwput nodig.
2. Capaciteit inbrengmaterieel
Vermogen draaitafel:
  • draaimoment: 250 tot 400 kNm
  • axiale drukkracht: tot 150 kN.
3. Trillingsniveaus
Dit paalsysteem is als trillingsvrij te beschouwen.
4. Geluidsniveaus
Geluidsniveau naar schatting circa 80 à 85 dB(A) op 10 m.
D. Karakteristieke eigenschappen
1. Dwarsafmetingen
Uitwendige diameter van de boorbuis: Ø 310 mm, 360 mm, 410 mm en 460 mm.
2. Mogelijke paallengten
De maximale paallengte bedraagt 45 m, afhankelijk van het stellingtype.
3. Gebruikelijke wapening
  1. Hoofdwapening:
      -Wapeningskorf met maximaal 4 staven Ø 25 mm, ingebracht voor het vervaardigen van de paal. De diameter van de wapeningskorf, die in de schacht wordt afgehangen, bedraagt 150 mm bij een buisafmeting van Ø 310 mm en 180 mm voor de overige buisafmetingen.
      -De kopwapening wordt in de verse specie van de paal aangebracht.
  2. Beugels: h.o.h. 1 m of kleiner, rondstaal (minimaal Ø 6 mm) of spiraalwapening met een spoed van 750 mm.
E. Draagkracht/vervormingsgedrag
1. Grondmechanische draagkracht
  1. Dit paalsysteem is niet expliciet beschreven in de klassenindeling van NEN 6743-1. De hierna genoemde paalklassefactoren zijn derhalve als indicatie te beschouwen. De factoren zijn tot stand gekomen op grond van een beoordeling van de door de fabrikant opgegeven waarden en een zo goed mogelijke inpassing van het betreffende paalsysteem in het systeem van de tabel 2 van NEN 6743-1.
    Paalklassefactoren:
      -paalpunt: αp = 0,8, β = 1,0
      -schachtwrijving drukpalen: αs = 0,010 over het traject van de bovenkant van het draagkrachtige zandpakket tot de paalpunt (over dit traject is sprake van een wezenlijke grondverdringing).
      -schachtwrijving trekpalen volgens CUR-richtlijn 2001-4 niet eenduidig vast te stellen; indicatie: αt = circa 0,007 à 0,008
  2. Aanvullende bepalingen bij berekening paaldraagkracht:
      -Bij dit paaltype is overmatig 'schrapen' c.q. grondontspanning nagenoeg uitgesloten indien de paal zich meer dan circa 2,5 m in het funderingszandpakket bevindt. In verband met het verdringen van de grond nabij het verdikte gedeelte van de boorbuis boven de punt is namelijk slechts in beperkte mate grondtransport mogelijk. In geval van relatief veel grondtransport zou de weerstand die de boorbuis ondervindt bij het inbrengen veelal zo groot zijn dat deze vast zou lopen.
      -Indien de paal minder dan 2,5 m de funderingszandlaag penetreert, moeten lagere ontwerpfactoren in rekening worden gebracht conform het type avegaarpaal.
      -Voor het berekenen van zowel de draagkracht van de paalpunt als de schachtwrijving wordt uitgegaan van de voornoemde uitwendige buisafmetingen.
  3. Last-vervormingsgedrag: op basis van de beschikbare proefbelastingen kan worden geconcludeerd dat het last-vervormingsgedrag van dit paaltype aanzienlijk gunstiger is ten opzichte van traditionele avegaarpalen ('type 2' van NEN 6743-1). Het paaltype vertoont echter een minder stijf gedrag dan de grondverdringende palen die onder 'type 1' van NEN 6743-1 zijn ondergebracht.
  4. Belastingsspectrum (rekenwaarden):
    BuisafmetingMaximale belasting
    Ø 310 mmcirca 800 kN
    Ø 360 mmcirca 1.100 kN
    Ø 410 mmcirca 1.500 kN
    Ø 460 mmcirca 2.000 kN
2. Wat wordt als paalpuntniveau aangemerkt?
Onderkant van de schroefbuis (bovenkant deksel).
3. Mogelijkheden voor vergroting van de grondmechanische draagkracht
Niet van toepassing.
4. Mogelijkheden voor reductie van de negatieve kleef
Niet van toepassing.
F. Mogelijke toepassingen
1a. Toepasbaarheid bij grote variatie in de bodemgesteldheid
Aanpassing is mogelijk door de variabele paallengte. Controle op de aard en de vastheid van de funderingslagen is tijdens het inbrengproces mogelijk door registratie van het draaimoment.
1b. Toepasbaarheid bij slappe bodemlagen
Bij de aanwezigheid van zeer slappe bodemlagen is overleg met de betreffende leverancier nodig in verband met mogelijke beperkingen in de toepassing van dit paalsysteem.
2. Mogelijke schoorstanden
Schoorstanden tot circa 4:1 zijn mogelijk (afhankelijk van de lengte).
3. Uitvoering in beperkte ruimten
Dit systeem kan niet in beperkte ruimten worden toegepast.
4. Minimale hart-op-hart-afstand in verband met uitvoering
Normaliter 2,25 à 2,5× dvoet indien de naburige palen een ouderdom van minimaal één dag hebben bereikt. Bij een kortere wachttijd geldt een minimale h.o.h.-afstand van 4x dvoet. Bij kleine hart-op-hart-afstanden kan door de verdringing van de zandlagen zwaar schroefwerk ontstaan met het risico dat de palen niet op diepte komen.
5. Minimale tussenafstand tot belendingen in verband met uitvoering
Minimaal circa 0,8 m. Indien de stelling een hoek moet maken met de gevellijn, is een grotere afstand nodig. Bij een kleine tussenafstand moet wel de mogelijke invloed van de uitvoering op de fundering van de belendingen worden onderzocht.
6. Mogelijke uitvoering vanaf open water
Niet mogelijk.
7. Geschiktheid als trekpaal
Geschikt als trekpaal, mits de paal van voldoende wapening wordt voorzien. Hierbij kan een wapeningskorf, bestaande uit maximaal 4 staven Ø 25 mm, of een centrale staaf of staafbundel in de holle buis van de avegaar worden aangebracht.
8. Aanvullende bepalingen/opmerkingen
  • Dit paaltype is grondverdringend. Dit betekent dat er geen sprake is van uitkomende grond.
  • De palen moeten overeenkomstig norm NVN6724 zonder onderbreking worden afgestort tot het werkniveau van waaraf de palen worden vervaardigd in verband met het evenwicht tussen de inwendige betonspeciedruk en de uitwendige gronddruk. Het lager dan tot het werkniveau afstorten is niet toelaatbaar tenzij de specie met een inwendig valblok wordt verdicht.
G. Kwaliteitszorg
Voor dit paaltype zijn geen beoordelingsrichtlijnen voorhanden. Gewerkt wordt met interne uitvoeringsrichtlijnen. Verder wordt verwezen naar de norm NVN6724: 'In de grond gevormde funderingselementen van beton of van mortel'. Voorts zijn eisen geformuleerd in norm NEN-EN12699: 'Uitvoering van bijzonder geotechnisch werk: Verdringingspalen'.
Er wordt gebruikgemaakt van interne kwaliteitsrichtlijnen.
H. Leveranciers
Een overzicht van de leveranciers van dit paaltype is gegeven in het schema van B 3110. In C 1500 zijn de namen van deze bedrijven opgenomen.
Opmerking:
Door Franki Grondtechniek, Oosterhout wordt een paaltype op de markt gebracht dat grote overeenkomsten vertoond met de beschreven DPA-paal in B 4485. De benaming van dit systeem is Omegapaal (niet te verwarren met het type Omegapaal zoals beschreven in B 4550).