Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek Funderingsherstel
Deze tekst is gepubliceerd op 23-04-19

2.2 Bepalen van de funderingshersteleenheid

2.2 Bepalen van de funderingshersteleenheid
2.2.1 Probleemstelling
Wanneer uit een funderingsonderzoek is gebleken dat een of meerdere panden een funderingsprobleem hebben, zal in een groot aantal gevallen funderingsherstel plaatsvinden. In deze pararaaf wordt ingegaan op de technische aspecten die een rol spelen bij het bepalen van de bouweenheid voor funderingsherstel, hierna te noemen de funderingshersteleenheid. Tot deze eenheid behoren alle panden (partijen) die te maken hebben met funderingsherstel en de directe gevolgen daarvan.
Bij het bepalen van de funderingshersteleenheid is het van belang de oorzaak van het funderingsprobleem te kennen. Uit een goed uitgevoerd funderingsonderzoek moet blijken wat de oorzaak van het funderingsprobleem is en kan een principeoplossing worden aangegeven. Een ander belangrijk aspect bij funderingsherstel is het belendend pand, dat (nog) geen funderingsprobleem heeft. In bijna alle gevallen van panden in een bouwkundige eenheid zullen de belendingen bij het funderingsherstel worden betrokken, zie ook de juridische voorwaarden in 3.5.
Bij het bepalen van de funderingshersteleenheid zullen worden beschouwd (zie de voorbeelden in bijlage D):
  • het funderingstype, waarbij in hoofdzaak onderscheid zal worden gemaakt tussen panden op palen en panden op staal gefundeerd. Varianten zullen zoveel mogelijk worden gecategoriseerd in fundering op palen of fundering op staal;
  • de bouwkundige staat van het pand;
  • de constructieve en onderlinge samenhang met de belendingen;
  • de historische en economische waarde van het pand;
  • de bruikbaarheidsfunctie van het pand.
De sociale, maatschappelijke en financiële aspecten bij funderingsherstel komen in hoofdstuk 3 aan de orde.
2.2.2 Oorzaak van het funderingsprobleem
De in Nederland vaak voorkomende funderingsproblemen bij panden op houten funderingspalen betreffen voornamelijk aantasting van het hout en onvoldoende draagkracht. In speciale gevallen kan het gaan om aantasting van het hout van relatief korte palen, zoals kleefpalen en/of slieten. Als deze palen niet reiken tot in de vaste zandlaag is sprake van een fundering op staal. Bij houten palen met betonoplangers en betonpalen komen in Nederland nog maar weinig funderingsproblemen voor. Bij op staal gefundeerde panden is de oorzaak voornamelijk het ongelijkmatig zakken van de ondergrond of aantasting van het roosterhout.
Tabel 2-1 Funderingsproblemen
Funderingstype Paalfundering e.d. Fundering op staal
Kenmerken Scheefstand
Klemmende deuren en ramen
Scheuren in gevel en binnenmuren
Scheefstand
Klemmende deuren en ramen
Scheuren in gevel en binnenmuren
Optrekkend vocht
Oorzaak Aantasting van de houten paalkop, langs- en/of kesphout:
- Schimmelaantasting (paalrot) door een te lage grondwaterstand door o.a lekke, drainerende riolen, te laag afgestelde drainages, verlaging oppervlaktewater, bemaling van bouwputten.
- Bacteriële aantasting (palenpest), die ook onder de grondwaterspiegel tot aan de punt van de paal kan optreden.
- Onvoldoende draagkrachtige bodemlagen.
- Inklinking van bodemlagen (veen/klei) door grondwateronttrekking.
- Uitspoeling en lekkage.
- Verlaging grondwaterstand door bemaling.
- Grondontspanning (afgraving/ophogen).
- Overbelasting door (onjuiste) aanpassing draagconstructie.
- Aantasting roosterhout onder de fundering op staal (zie figuur 2-1).
Zakkende palen door:
- Negatieve kleef (grond is aan de paal gaan hangen). Tot plusminus 1965 is hiermee in de constructieberekeningen geen rekening gehouden. Wordt versterkt door ophogingen, grondwaterstandsdaling en bodemdaling.
- Overbelasting door onjuiste verbouwingen.
[ link ]

Figuur 2-1 Houten roosterwerk onder een fundering op staal.

Uit het overzicht van tabel 2-1 valt af te leiden dat de funderingsproblemen in hoofdzaak worden veroorzaakt door aantasting van het funderingshout en zakking van de ondergrond. Het bepalen van de funderingshersteleenheid richt zich vooral op deze twee hoofdgroepen waarbij scheefstand of zakking bepalend is.
Voorafgaand aan het bepalen van de funderingshersteleenheid moeten de omvang en het soort funderingsprobleem worden beschouwd. In geval van een vrijstaand pand of een bouwkundige eenheid met funderingsproblemen is de omvang duidelijk. Als slechts een aantal panden in een bouwkundige eenheid een funderingsprobleem hebben, is de beschouwing veel complexer.
2.2.3 Factoren bij het bepalen van de funderingshersteleenheid
Uit het funderingsonderzoek valt af te leiden wat de oorzaak van het funderingsprobleem is. In tabel 2-2 is een aantal combinaties uit de praktijk weergegeven waarbij funderingsproblemen zich kunnen voordoen. Opgemerkt wordt dat niet altijd de omvang van het funderingsonderzoek voldoende is. In die gevallen zal zo nodig aanvullend funderingsonderzoek uitgevoerd moeten worden.
Uit tabel 2-2 blijkt dat in de meeste gevallen funderingsherstel aan een pand gevolgen heeft voor de belendingen. In het algemeen geldt dat belendingen geen hinder mogen ondervinden van het funderingsherstel van de probleempanden. Een belendend pand, waar geen funderingsherstel is uitgevoerd en dat mogelijk nog wel zakking ondergaat, zal zich gaan gedragen als een “scharnierpand”. In bijlage D wordt hierop nader ingegaan.
Tabel 2-2 Voorbeelden van combinaties waarbij zich funderingsproblemen kunnen voordoen.
Bouweenheid met funderingsprobleem Randvoorwaarden belending
A Vrijstaand pand Geen
B Gehele bouwkundige eenheid Geen
C Een of meerdere aaneengesloten tussenliggende panden in een bouwkundige eenheid Toetsing scheurvorming metselwerk aan de hand van opgetreden hoekverdraaiing
D Een of meerdere panden aan een zijde van een bouwkundige eenheid Toetsing scheurvorming metselwerk aan de hand van opgetreden hoekverdraaiing
E Dubbelpand Toetsing scheurvorming metselwerk aan de hand van opgetreden hoekverdraaiing
F Monumentaal pand vrijstaand Geen
G Monumentaal pand met (latere) aanbouwen Toetsing scheurvorming metselwerk aan de hand van opgetreden hoekverdraaiing
2.2.4 Criteria voor funderingsschade
Wat betreft het schadebeeld wordt onderscheid gemaakt in:
  • instortingsgevaar: overschrijding draagkracht, balk verliest oplegging, penanten bezwijken;
  • constructieve schade: ernstige scheurvorming (> 5 mm);
  • architectonische schade, onder te verdelen in:
      -functionele schade: klemmende deuren of ramen, zichtbare scheurvorming (geen haarscheuren);
      -esthetische schade: haarscheuren.
Functionele schade betreft veelal de schade die kenmerkend is voor funderingsproblemen. Binnen het kader van dit handboek zal de aandacht zich voornamelijk richten op de functionele schade en in mindere mate op de constructieve schade. In het geval van constructieve schade zal al eerder duidelijk zijn dat hiervoor funderingsherstel nodig is.
Voor nieuwbouw zijn in de toelichtende tekst van de geotechnische norm NEN 9997-1 de volgende criteria gegeven (zie ook figuur 2-2):
  • UGT hoekverdraaiing niet groter dan 1:100 (constructieve schade);
  • BGT hoekverdraaiing niet groter dan 1:300 (visuele schade).
Voor bestaande bouw, waar al deformaties hebben plaatsgevonden, is minder bijkomende vervorming toelaatbaar. De grenzen hiervoor liggen niet vast in de normen. De aanbevolen grenswaarden voor hoekverdraaiing van metselwerk zijn in tabel 2-3 gegeven.
Tabel 2-3 Grenswaarden voor hoekverdraaiing bij metselwerk van bestaande bebouwing.
veranderlijk relatief absoluut
Hoekverdraaiing β < 1/300 Θ < 1/100
Voor het bepalen van de toelaatbare hoekverdraaiing na funderingsherstel wordt geadviseerd bij woonblokken de grenswaarden behorende bij relatieve hoekverdraaiing aan te houden. Voor monumentale panden wordt geadviseerd de vervormingen in hun geheel te beschouwen waarbij de bewezen rotaties, zonder dat scheurvorming is opgetreden, als uitgangspunt worden gekozen met als maatstaf de grenswaarden uit tabel 2-3. In de praktijk blijkt bij oude monumentale panden vanwege de toegepaste kalkhoudende mortel een grotere hoekverdraaiing toelaatbaar zonder dat scheurvorming optreedt. In dergelijke gevallen bewijst het metselwerk een grotere hoekverdraaiingscapaciteit (ductiliteit) te bezitten dan het tegenwoordige minder kalkhoudende mortelcement.
Handhavingstermijn
De gestelde grenswaarden in tabel 2-3 gelden voor een vooraf opgegeven referentieperiode die volgt uit het Bouwbesluit 2012.
[ link ]

Figuur 2-2 Internationale definities en aanduidingen van vervormingverschillen.