4.7 Inkassingen en benodigde controles
4.7 Inkassingen en benodigde controles
Bij funderingsherstel wordt regelmatig gebruik gemaakt van betonvloeren of betonbalken op nieuwe palen. Via gezaagde en/of gehakte inkassingen of sleuven in het bestaande metselwerk wordt de belasting uit de gemetselde muren overgedragen op de nieuwe constructie.
Na het maken van de inkassingen in het metselwerk wordt beton gestort. Er wordt meestal vanuit gegaan dat de ruimte tussen de bovenzijde van het beton en de onderzijde van het metselwerk volledig is gevuld met beton, zodat een goede belastingoverdracht mogelijk is. Dit is achteraf echter lastig te controleren omdat het detail niet altijd zichtbaar is. Voor een goede aansluiting is een voldoend vloeibare betonspecie nodig, die zorgvuldig rond de inkassingen wordt verdicht. De ingesloten lucht moet makkelijk uit de inkassing kunnen ontsnappen. De keuze van een geschikte consistentieklasse dient in overleg met de betonleverancier gemaakt te worden, rekening houdend met de specifieke stortomstandigheden en de vaak lastige bereikbaarheid bij funderingsherstel. Een in het zicht blijvende inkassing geniet de voorkeur boven een inkassing op een plaats die achteraf niet meer valt te inspecteren. Eventuele openingen kunnen dan achteraf nog worden aangegoten met krimparme mortel.
De krachtsoverdracht van metselwerk naar beton kan o.a. op de volgende manieren plaatsvinden (zie figuur 4-8):
- nokken (doorgaand dwars door metselwerk) – centrisch belast vanuit metselwerk;
- inkassingen/vertandingen (inkassing vanuit betonvloer of betonbalk op gegeven h.o.h.-afstanden en met gegeven breedte en hoogte) – excentrisch belast door metselwerk.
Voor de uit te voeren toetsingen wordt verwezen naar bijlage B9.
[ link ]
Figuur 4-8 Inkassingen in bestaand metselwerk.
4.7.1 Metselwerkspanningen rond inkassingen nabij bestaande palen
Bij de keuze van de posities en afmeting van inkassingen moet er rekening mee worden gehouden de inkassing in de bouwfase een belangrijke verzwakking van het metselwerk vormt. Bij het maken van inkassingen is het van belang te letten op de sterkte en stabiliteit van het bovenliggende metselwerk. De gaten zijn soms fors, en omdat de bestaande fundering meestal slecht is, wordt al veel gevergd van het metselwerk om de krachten tussen de palen te verdelen. Voorkom, voor zover mogelijk, dat inkassingen boven bestaande palen komen te zitten (zie figuur 4-9).
[ link ]
Figuur 4-9 Onjuiste (links) en juiste (rechts) posities van inkassingen.
De situatie in de linkerafbeelding dient voorkomen te worden tenzij een stempel wordt gebruikt, zie 4.7.3. Vuistregels zijn:
h2 ≥ b
a ≥ b
h2 ≥ b
a ≥ b
waarin:
h2 is de afstand tussen de onderzijde van het funderingsmetselwerk en de onderzijde van de inkassing in mm;
a is de afstand tussen twee inkassingen in mm;
b is de breedte van de inkassing in mm.
h2 is de afstand tussen de onderzijde van het funderingsmetselwerk en de onderzijde van de inkassing in mm;
a is de afstand tussen twee inkassingen in mm;
b is de breedte van de inkassing in mm.
4.7.2 Kashoogte versus vloerdikte
De kas moet bij voorkeur 1 laag metselwerk hoger zijn dan de vloer dik is. Bij het storten van de vloer kan dan visueel gecontroleerd worden of de kas geheel gevuld is met betonspecie. De ruimte boven de vloer wordt later dichtgemetseld (beste oplossing) of met krimparme mortel dichtgezet. Dat moet nauwkeurig gebeuren om te voorkomen dat het metselwerk enkele centimeters over de kas heen zakt voordat het funderingsherstel zijn functie krijgt.
Als de kashoogte gelijk wordt gehouden aan de vloerdikte is de visuele controle niet mogelijk en dient op een andere manier te worden aangetoond dat de kas geheel gevuld is.
Als de kashoogte gelijk wordt gehouden aan de vloerdikte is de visuele controle niet mogelijk en dient op een andere manier te worden aangetoond dat de kas geheel gevuld is.
4.7.3 Stempel in inkassing
Vaak worden zogenoemde ‘rioolstempels’ (spindels) gebruikt om in de bouwfase de inkassing te stutten, zie figuur 4-10. Aan de boven- en onderzijde van het stempel ligt een tegel die met krimparme mortel is vastgezet. Deze stempels worden opgenomen in de betonvloer, en moeten daarna als verloren worden beschouwd. De rioolstempels zijn relatief goedkoop te maken door draadeinden rond 36 mm met een grove spoed en een moer in een stukje buisprofiel met aangelaste voetplaat te steken. Met een grote sleutel kan de stempel onder spanning worden gedraaid. Als de inkassing op een kritische plaats zit, kan de stempel als eerste worden ingebracht voordat de baksteen uit de gehele inkassing wordt weggehakt.
Figuur 4-10 Verloren stempel in inkassingen.
4.7.4 Vastzetten nieuwe palen in omringend metselwerk
De sterkte van het metselwerk moet ook worden getoetst wanneer de nieuwe palen met behulp van grout in het metselwerk worden vastgezet. Eerst wordt een gat geboord in het bestaande metselwerk naar de onderzijde van de fundering. Vervolgens wordt, veelal door middel van oliedrukvijzels, een nieuwe stalen buispaal in segmenten door dit gat tot in de dragende zandlagen geperst. De constructieve koppeling tussen de nieuwe palen en het metselwerk vindt dan plaats door middel van het opvullen van de ruimte tussen paalschacht en boorgat met een cementgebonden hechtmortel. Ook kan de ruimte boven de nieuwe paal worden opgevuld met grout. Daarnaast komt het voor dat eerst een mantelbuis in het metselwerk wordt vastgezet, waaraan de reactiekrachten voor het persen worden ontleend. In de eindsituatie kan de paal dan onder spanning worden vast gelast aan deze mantelbuis.