Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Onderzoek en beoordeling van funderingen op staal
Deze tekst is gepubliceerd op 23-04-19

2.7 Funderingsinspectie

2.7 Funderingsinspectie
2.7.1 Inspectieputten
Inspectie van de fundering wordt uitgevoerd in een voor de fundering representatieve inspectieput(ten) om inzicht te krijgen in het functioneren ervan en de mate van veroudering die heeft plaats gevonden. Het aantal inspectieputten en de plaats waar ze gegraven moeten worden, wordt bepaald op basis van het archiefonderzoek, de waterpassingen en de visuele beoordeling. Tabel 2.5 geeft richting voor het aantal inspectieputten per bouweenheid.
Tabel 2.5
Omschrijving Aantal putten
Bouweenheid tot en met 5 panden 2*
Bouweenheid > 5 panden 3*
* op basis van locatie-specifieke kennis kan besloten worden om minder of zelfs geen inspectieputten te graven (argumenten hiervoor opnemen in het onderzoek of onderzoeksvoorstel).
2.7.2 Ontgraving
Doel: het in beeld brengen van de funderingsconstructie onder maaiveld.
Methode: het vrijgraven van de fundering en het zo nodig tijdelijk afvoeren van grondwater.
Resultaat: een veilige en verantwoorde inspectieput waarin metingen kunnen worden verricht.
TOELICHTING Ontgraving
Een ontgraving van de fundering kan zowel aan de buitenzijde als inpandig plaatsvinden. Veiligheid bij de ontgraving is belangrijk en moet een toegankelijke inspectieruimte opleveren. Met betrekking tot de veiligheid wordt verwezen naar Arbo-informatieblad 5 "Besloten ruimten”, Arbo-informatieblad 22 "Werken met verontreinigde grond" en P-blad 25 "Putten en sleuven". Bij de ontgraving moet men zich houden aan de wetgeving met betrekking tot openbare ruimte (KLIC-melding, regeling kabels en leidingen grondroerders, Veiligheids- en Gezondheidsplan). Een indicatie voor het aantal inspectieputten wordt in tabel 2.5 gegeven, afhankelijk van de locatie kan dit aantal groter zijn. De funderingsconstructie dient schoon te worden gemaakt alvorens met de inspectiewerkzaamheden wordt begonnen.
[ link ]

Figuur 2.7-a.

[ link ]

Figuur 2.7-b.

Bij het graven van de inspectieput dient de breedte ervan beperkt te blijven tot ca. 0,5 m x 0,5 m op het constructief aanlegniveau (zie figuur 2.7-a en 2.7-b). om een afname van het draagvermogen te beperken. Om de breedte van de ontgraving op maaiveldniveau te beperken, kan een grondkerende constructie wenselijk zijn. De noodzaak hiertoe is afhankelijk van de diepte van de ontgraving en de bodemgesteldheid en grondwaterstand. Bij de ontgraving dient men te voorkomen dat de grond onder of nabij de funderingsaanleg gaat wegspoelen of afkalven.
De ontgraving dient niet dieper plaats te vinden dan het aanlegniveau van de fundering. Om toch inzicht te verkrijgen in wat zich bevindt onder de fundering, kan steekproefsgewijs (maximaal een schopbreedte) onder het funderingsniveau worden gegraven. Na afloop van de inspectie dient bodemmateriaal wat eventueel onder de fundering is verwijderd in omgekeerde volgorde terug te worden gebracht waarbij een dichtheid vergelijkbaar met de oorspronkelijke situatie gerealiseerd wordt.
2.7.3 Classificatie bodemmateriaal
Doel: eenduidige omschrijving van bodemprofiel bij een funderingsdetail vanaf maaiveld tot minimaal constructief aanlegniveau van de fundering en de funderingsgrondslag.
Methode: beschrijving bodemprofiel met opmerkingen over eventueel aanwezige bodemvreemde stoffen.
Resultaat: eenduidige grafische weergave van het bodemprofiel op basis van visuele waarnemingen.
TOELICHTING Classificatie bodemmateriaal
Bij de beschrijving van het bodemprofiel kan gebruik worden gemaakt van de definities uit NEN 5104. Om de samenstelling van de bodem te bepalen onder het aanlegniveau van de fundering is het aan te bevelen om vanuit de inspectieput een grondboring uit te voeren, eventueel in combinatie met een handsondering. Om variatie in de bodemopbouw in kaart te brengen kunnen meerdere grondboringen op verschillende locaties worden uitgevoerd. Bodemvreemde stoffen als puin, asfalt of slakken dienen eveneens in de beschrijving van het bodemprofiel te zijn opgenomen. Het maaiveldniveau en de laagscheidingen moeten worden ingemeten ten opzichte van NAP. Op basis van archiefonderzoek kan worden nagegaan of er mogelijk samendrukbare lagen onder de fundering te verwachten zijn. Het is aan te bevelen om zeker in deze gevallen, een handboring uit te voeren tot minimaal 1,5 meter onder de funderingsaanleghoogte (zie figuur 2.7.3), om te onderzoeken of de samendrukbare laag onder de fundering aanwezig is of dat deze door middel van een grondverbetering is verwijderd.
[ link ]

Figuur 2.7.3 Boring onder fundering.

2.7.4 Kwaliteit metselwerk en beton
Doel: inzicht krijgen in de kwaliteit van de steenachtige onderdelen van de fundering onder het maaiveld.
Methode: visuele inspectie van het steenwerk (zie toelichting) en visuele beoordeling van onderdelen (klinker, voegen, beton) op hardheid en samenhang.
Resultaat: de waarnemingen worden schriftelijk en fotografisch vastgelegd waarbij de locatie van eventuele scheuren herleidbaar is, zowel ten opzichte van het funderingsdetail als een boven het maaiveld herkenbaar deel van de constructie.
Beoordeling: voor de kwalitatieve benaming van metselwerk en beton dient tabel 2.6 te worden gebruikt.
Tabel 2.6 Kwalitatieve benaming invloed op functioneren fundering.
Beton Metselwerk Benaming schade
Hard, geen scheuren of scholvorming Stenen en voegen hard, geen scheuren Nihil
Weinig scheuren of scholvorming Stenen hard, voegen zacht, weinig scheuren Klein
Scheuren, scholvorming of grindnesten Stenen en voegen zacht, scheuren Matig
Ernstige scheuren of scholvorming, corroderende wapening zichtbaar Losse en verbrokkelde stenen, ernstige scheuren Groot
TOELICHTING Kwaliteit metselwerk en beton
De staat van het metselwerk en beton in de funderingsconstructie (onder maaiveld) wordt geïnspecteerd om mogelijke verbanden met vervormingen en stabiliteit te kunnen onderbouwen. Aspecten bij de inspectie van het ontgraven en schoongemaakte muurvlak zijn de volgende:
  • Scheuren (aantal, afmetingen patroon);
  • Steensoort en kwaliteit (kwalitatief) van de steen;
  • Voegen (kwalitatief, hard, zacht, onsamenhangend);
  • In geval betonwerk aanwezig wordt de afmeting opgenomen en het betonwerk kwalitatief geïnspecteerd op dichtheid van het oppervlak, zichtbaarheid en corrosie van wapeningstaal. Bij de beoordeling kan gebruik gemaakt worden van NEN 2005 en NEN-EN 771.
Indien de opbouw van de funderingsconstructie niet zeker is, kan een kernboring meer duidelijkheid geven.
Oude - meestal dikkere - metselwerkconstructies kunnen zijn uitgevoerd in zogenaamd "kistwerk", waarbij de buitenste constructie bestaat uit metselwerk, gevuld met puin, al dan niet vermengd met mortel. Bij dikkere metselwerkconstructies dient men hierop bedacht te zijn.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van de voegen dient men onderscheid te maken in voegwerk dat zich aan de buitenkant van de constructie bevindt en voegwerk dat dieper is gelegen. Bij oude mortels (vaak luchtkalkmortels) kunnen de voegen aan het oppervlak ernstig aangetast zijn door aantasting van water, wortelgroei en/of ongedierte, maar kan het dieper gelegen metselwerk van betere kwaliteit zijn. Bij de opname van de kwaliteit van de voegmortel dient men dus ook dieper in de constructie onderzoek te plegen.
Deformatie (schade) in funderingsmetselwerk impliceert niet dat de funderingsconstructie slecht functioneert. Het is van belang om te weten of de schade aan het metselwerk recent is opgetreden (bijvoorbeeld door veranderde omstandigheden) of dat de schade al geruime tijd geleden is ontstaan, waarna de fundering zich weer opnieuw heeft "gezet". Monitoring volgens 2.2, 2.3 en 2.4 is daarbij belangrijk, om te kunnen constateren of vervormingen van het bouwwerk actief zijn.
Schade aan ongewapende betonnen funderingen kunnen beoordeeld worden als gemetselde funderingen. Bij gewapende betonnen funderingen zal men de mate van corrosie van de wapening in de beoordeling moeten betrekken, omdat door het roesten van de wapening vervolgschade kan ontstaan. De prognose van deze schade dient meegenomen te worden in de beoordeling.
2.7.5 Visuele inspectie en het opmeten van de funderingsconstructie
Doel: het inzichtelijk maken van de constructieve opbouw van het aangetroffen funderingsdetail waarbij vervormingen en uiterlijke aantasting eveneens overzichtelijk moeten zijn beschreven. Methode: inmeten van de onderdelen (zie toelichting) van de fundering ten opzichte van referentiepunten. De afmetingen van de onderdelen worden opgemeten. Voor de vervormingen dient gebruik gemaakt te worden van metingen en detailfoto’s van de aangetroffen situatie. Visueel aanwezige aantasting dient te worden beschreven en fotografisch (in kleur) te worden vastgelegd. Resultaat: een schriftelijke rapportage met de constructieve opbouw van de fundering (in tekeningen op schaal), een fotorapportage (inclusief detailfoto’s, van alle zichtbare onderdelen), beschrijving vervormingen (inclusief foto’s), beschrijving zichtbare aantasting (inclusief foto’s).
TOELICHTING Visuele inspectie en het opmeten van de fundering
De inspectie wordt uitgevoerd om de detaillering en de staat van de fundering in beeld te brengen, waarbij de volgende aspecten - voor zover van toepassing - worden behandeld: zonder hout met hout
Inmeten van het doorsnedeprofiel (versnijdingen/hoogte) en diepte (ten opzichte van NAP) x x
Aangeven positie van het doorsnedeprofiel ten opzichte van een kenmerkend punt van het bouwwerk boven maaiveld x x
Vermelden van bijzonderheden, zoals aanwezigheid van spaarbogen en/of wisselingen van funderingsaanlegniveau x x
Vermelden van eventuele gebreken x x
Fotografisch vastleggen van de aangetroffen fundering
1)
x x
Opname met afmetingen van de houten delen x
Globale omschrijving van eventuele aantasting van het hout, eventueel onderzoek met een inslaghamer
2)
x
Vermelding van verkleuringen van houten onderdelen x
Aangeven van vervormingen (bijvoorbeeld indrukking of breuk) van de houten delen x
1)
Gebreken en vervormingen kunnen eenduidig in een fotorapportage (kleur, goede beschrijving locatie) worden weergegeven. Voor het beschrijven van het algemene beeld van de fundering kan uitgegaan worden van een fotorapportage met de volgende aspecten: Eén overzichtsfoto van de gehele inspectieput. Eventuele gebreken van de fundering moeten door middel van detailfoto's duidelijk worden vastgelegd (gebroken of sterk vervormde funderingsdelen.
2)
Zie voor de beschrijving over houtonderzoek en houtinsoectie de 1e F3O richtlijn.