2.7 Funderingsinspectie
2.7 Funderingsinspectie
2.7.1 Inspectieputten
Inspectie van de fundering wordt uitgevoerd in een voor de fundering representatieve inspectieput(ten) om inzicht te krijgen in het functioneren ervan en de mate van veroudering die heeft plaats gevonden. Het aantal inspectieputten en de plaats waar ze gegraven moeten worden, wordt bepaald op basis van het archiefonderzoek, de waterpassingen en de visuele beoordeling. Tabel 2.5 geeft richting voor het aantal inspectieputten per bouweenheid.
Tabel 2.5
Omschrijving | Aantal putten |
Bouweenheid tot en met 5 panden | 2* |
Bouweenheid > 5 panden | 3* |
* op basis van locatie-specifieke kennis kan besloten worden om minder of zelfs geen inspectieputten te graven (argumenten hiervoor opnemen in het onderzoek of onderzoeksvoorstel). |
2.7.2 Ontgraving
Doel: het in beeld brengen van de funderingsconstructie onder maaiveld.
Methode: het vrijgraven van de fundering en het zo nodig tijdelijk afvoeren van grondwater.
Resultaat: een veilige en verantwoorde inspectieput waarin metingen kunnen worden verricht.
Methode: het vrijgraven van de fundering en het zo nodig tijdelijk afvoeren van grondwater.
Resultaat: een veilige en verantwoorde inspectieput waarin metingen kunnen worden verricht.
TOELICHTING Ontgraving Een ontgraving van de fundering kan zowel aan de buitenzijde als inpandig plaatsvinden. Veiligheid bij de ontgraving is belangrijk en moet een toegankelijke inspectieruimte opleveren. Met betrekking tot de veiligheid wordt verwezen naar Arbo-informatieblad 5 "Besloten ruimten”, Arbo-informatieblad 22 "Werken met verontreinigde grond" en P-blad 25 "Putten en sleuven". Bij de ontgraving moet men zich houden aan de wetgeving met betrekking tot openbare ruimte (KLIC-melding, regeling kabels en leidingen grondroerders, Veiligheids- en Gezondheidsplan). Een indicatie voor het aantal inspectieputten wordt in tabel 2.5 gegeven, afhankelijk van de locatie kan dit aantal groter zijn. De funderingsconstructie dient schoon te worden gemaakt alvorens met de inspectiewerkzaamheden wordt begonnen. [ link ] Figuur 2.7-a. [ link ] Bij het graven van de inspectieput dient de breedte ervan beperkt te blijven tot ca. 0,5 m x 0,5 m op het constructief aanlegniveau (zie figuur 2.7-a en 2.7-b). om een afname van het draagvermogen te beperken. Om de breedte van de ontgraving op maaiveldniveau te beperken, kan een grondkerende constructie wenselijk zijn. De noodzaak hiertoe is afhankelijk van de diepte van de ontgraving en de bodemgesteldheid en grondwaterstand. Bij de ontgraving dient men te voorkomen dat de grond onder of nabij de funderingsaanleg gaat wegspoelen of afkalven. De ontgraving dient niet dieper plaats te vinden dan het aanlegniveau van de fundering. Om toch inzicht te verkrijgen in wat zich bevindt onder de fundering, kan steekproefsgewijs (maximaal een schopbreedte) onder het funderingsniveau worden gegraven. Na afloop van de inspectie dient bodemmateriaal wat eventueel onder de fundering is verwijderd in omgekeerde volgorde terug te worden gebracht waarbij een dichtheid vergelijkbaar met de oorspronkelijke situatie gerealiseerd wordt. Figuur 2.7-b. |
2.7.3 Classificatie bodemmateriaal
Doel: eenduidige omschrijving van bodemprofiel bij een funderingsdetail vanaf maaiveld tot minimaal constructief aanlegniveau van de fundering en de funderingsgrondslag.
Methode: beschrijving bodemprofiel met opmerkingen over eventueel aanwezige bodemvreemde stoffen.
Resultaat: eenduidige grafische weergave van het bodemprofiel op basis van visuele waarnemingen.
Methode: beschrijving bodemprofiel met opmerkingen over eventueel aanwezige bodemvreemde stoffen.
Resultaat: eenduidige grafische weergave van het bodemprofiel op basis van visuele waarnemingen.
TOELICHTING Classificatie bodemmateriaal Bij de beschrijving van het bodemprofiel kan gebruik worden gemaakt van de definities uit NEN 5104. Om de samenstelling van de bodem te bepalen onder het aanlegniveau van de fundering is het aan te bevelen om vanuit de inspectieput een grondboring uit te voeren, eventueel in combinatie met een handsondering. Om variatie in de bodemopbouw in kaart te brengen kunnen meerdere grondboringen op verschillende locaties worden uitgevoerd. Bodemvreemde stoffen als puin, asfalt of slakken dienen eveneens in de beschrijving van het bodemprofiel te zijn opgenomen. Het maaiveldniveau en de laagscheidingen moeten worden ingemeten ten opzichte van NAP. Op basis van archiefonderzoek kan worden nagegaan of er mogelijk samendrukbare lagen onder de fundering te verwachten zijn. Het is aan te bevelen om zeker in deze gevallen, een handboring uit te voeren tot minimaal 1,5 meter onder de funderingsaanleghoogte (zie figuur 2.7.3), om te onderzoeken of de samendrukbare laag onder de fundering aanwezig is of dat deze door middel van een grondverbetering is verwijderd. [ link ] Figuur 2.7.3 Boring onder fundering. |
2.7.4 Kwaliteit metselwerk en beton
Doel: inzicht krijgen in de kwaliteit van de steenachtige onderdelen van de fundering onder het maaiveld.
Methode: visuele inspectie van het steenwerk (zie toelichting) en visuele beoordeling van onderdelen (klinker, voegen, beton) op hardheid en samenhang.
Resultaat: de waarnemingen worden schriftelijk en fotografisch vastgelegd waarbij de locatie van eventuele scheuren herleidbaar is, zowel ten opzichte van het funderingsdetail als een boven het maaiveld herkenbaar deel van de constructie.
Beoordeling: voor de kwalitatieve benaming van metselwerk en beton dient tabel 2.6 te worden gebruikt.
Methode: visuele inspectie van het steenwerk (zie toelichting) en visuele beoordeling van onderdelen (klinker, voegen, beton) op hardheid en samenhang.
Resultaat: de waarnemingen worden schriftelijk en fotografisch vastgelegd waarbij de locatie van eventuele scheuren herleidbaar is, zowel ten opzichte van het funderingsdetail als een boven het maaiveld herkenbaar deel van de constructie.
Beoordeling: voor de kwalitatieve benaming van metselwerk en beton dient tabel 2.6 te worden gebruikt.
Tabel 2.6 Kwalitatieve benaming invloed op functioneren fundering.
Beton | Metselwerk | Benaming schade |
Hard, geen scheuren of scholvorming | Stenen en voegen hard, geen scheuren | Nihil |
Weinig scheuren of scholvorming | Stenen hard, voegen zacht, weinig scheuren | Klein |
Scheuren, scholvorming of grindnesten | Stenen en voegen zacht, scheuren | Matig |
Ernstige scheuren of scholvorming, corroderende wapening zichtbaar | Losse en verbrokkelde stenen, ernstige scheuren | Groot |
TOELICHTING Kwaliteit metselwerk en beton De staat van het metselwerk en beton in de funderingsconstructie (onder maaiveld) wordt geïnspecteerd om mogelijke verbanden met vervormingen en stabiliteit te kunnen onderbouwen. Aspecten bij de inspectie van het ontgraven en schoongemaakte muurvlak zijn de volgende:
|
2.7.5 Visuele inspectie en het opmeten van de funderingsconstructie
Doel: het inzichtelijk maken van de constructieve opbouw van het aangetroffen funderingsdetail waarbij vervormingen en uiterlijke aantasting eveneens overzichtelijk moeten zijn beschreven. Methode: inmeten van de onderdelen (zie toelichting) van de fundering ten opzichte van referentiepunten. De afmetingen van de onderdelen worden opgemeten. Voor de vervormingen dient gebruik gemaakt te worden van metingen en detailfoto’s van de aangetroffen situatie. Visueel aanwezige aantasting dient te worden beschreven en fotografisch (in kleur) te worden vastgelegd. Resultaat: een schriftelijke rapportage met de constructieve opbouw van de fundering (in tekeningen op schaal), een fotorapportage (inclusief detailfoto’s, van alle zichtbare onderdelen), beschrijving vervormingen (inclusief foto’s), beschrijving zichtbare aantasting (inclusief foto’s).
TOELICHTING Visuele inspectie en het opmeten van de fundering
|