Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijn Houten paalfunderingen onder gebouwen
Deze tekst is gepubliceerd op 23-04-19

2.3 Scheefstandsmetingen

2.3 Scheefstandsmetingen
2.3.1 Lintvoegwaterpassing
Doel: vaststellen van de vervormingen aan het pand (gehele pand en rotaties).
Methode: inmeten van gevelelementen die horizontaal zijn aangelegd door middel van waterpassing (meetnauwkeurigheid ± 2,5 mm).
Resultaat: grafische presentatie van de meting als relatieve zakkingen ten opzichte van het hoogst gemeten punt. Er dient specifiek te worden vermeld welke geveldetails gemeten zijn. De presentatie van de metingen dient grafisch langs de gemeten gevels te worden weergegeven. De onderlinge afstand van de metingen dient gemeten en weergegeven te worden.
Beoordeling: de scheefstand wordt volgens tabel 2 benoemd.
Tabel 2
Rotatie Schadetypering Benaming
< 1:300 Geen Nihil
1:300 tot 1:200 Architectonisch Klein
1:200 tot 1:100 Architectonisch Matig
1:100 tot 1: 75 Constructief Groot
> 1:75 Constructief Zeer groot
Toelichting op Lintvoegwaterpassing
Bij voorkeur wordt een lintvoeg (bovenzijde van de steen) in het metselwerk gemeten rondom het gehele pand. Bij gepleisterde gevels kan ervoor gekozen worden om bijvoorbeeld de bovenzijde van kozijnen en versnijdingen in het metselwerk in te meten. Hiervan dient duidelijk notitie te worden gemaakt. In geval een pand aansluit op belendingen zo mogelijk ook de lintvoegmeting bij de belendingen uitvoeren en rapporteren.
Om de rotatie te kunnen bepalen dient de onderlinge afstand van de meetpunten aan de gevel te worden gemeten. De nauwkeurigheid van de meting is beperkt tot circa ± 2.5 mm als gevolg van maatafwijkingen in stenen en het metselproces en de meetmethode. De gemeten vervormingen geven uitsluitend een beeld van de vervormingen over de periode tussen de meting en de oprichting van het metselwerk. Uitgangspunt is dat de lintvoegen horizontaal zijn aangelegd. De lintvoegwaterpassing is, vanwege de meetonnauwkeurigheid, niet geschikt om actuele zakkingsnelheden vast te stellen. Uit de zakkingsverschillen en de afstanden tussen de meetpunten kan worden herleid in welke mate het metselwerk van de gevels vervormd is. Bij welke rotaties scheurvorming begint op te treden, is afhankelijk van de geometrie en de samenhang van de constructie, de gebruikte bouwmaterialen en het tijdsverloop van de zakkingsverschillen. Architectonische schade is schade die zichtbaar is maar de constructie niet negatief beïnvloedt, constructieve schade doet dit wel.

[ link ]

Figuur 2-1a,b,c Lintvoegwaterpassing, lintvoegmeting en scheefstandmeting

2.3.2 Vloerwaterpassing
Doel: vaststellen scheefstand van gefundeerde muren.
Methode: bepalen welke vloervelden de originele vervormingen weergeven. Inmeten van vloeren nabij de balkopleggingen in de gefundeerde muur ten opzichte van een horizontaal vlak. De meting wordt middels een waterpassing uitgevoerd (meetnauwkeurigheid ± 10 mm).
Resultaat: grafische presentatie van meetwaarden omgerekend naar zakking ten opzichte van het hoogste punt van het vloerveld. De locatie van de meting op het vloerveld dient eenduidig te worden aangegeven. De representativiteit van de meting voor de originele vervormingen moet worden aangegeven.
Beoordeling: de scheefstand en zakkingsverschillen worden volgens tabel 2 benoemd.
Toelichting Vloerwaterpassing
Deze metingen worden vaak uitgevoerd bij vloervelden waarvan verwacht mag worden dat de originele balklaag wordt gemeten (bij voorkeur op de 1ste etage). Bij een vloerveldmeting wordt het niveauverschil van de vloer ter plaatse van de balkopleggingen in de bouwmuren op een regelmatig verspreid aantal punten gemeten. De aanwezigheid van mogelijk verschillende vloerafwerkingen vereist aandacht bij de uitvoering van de metingen en mogelijk correcties van de meetwaarden. Per vloerveld moet de afwijking ten opzichte van één horizontaal vlak worden gemeten. Maatafwijkingen in vloerafwerking beperken de meetnauwkeurigheid.
Bij de presentatie van de meetgegevens dient het doel (de vervorming van de bouwmuren) in het oog worden gehouden. Waar nodig zullen de meetgegevens van de verschillende vloervelden in samenhang dienen te worden beoordeeld.

[ link ]

Figuur 2-2 Vloerwaterpassing.

2.3.3 Loodmeting
Doel: vaststellen voor- of achteroverhellen van de gevel.
Methode: de gevelstandmeting kan worden uitgevoerd met een theodoliet, tachymeter of oploodinstrument (meetnauwkeurigheid ± 10 mm) en maakt de helling van een gevel ten opzichte van de verticaal inzichtelijk.
Resultaat: presentatie van meetwaarden over de hoogte van de gevel. De methode en de locatie van de meting op de gevel dienen eenduidig te worden aangegeven.
Beoordeling: de scheefstand uit de verticaal wordt volgens tabel 2 benoemd.
Toelichting op Loodmeting
Deze meting wordt vaak uitgevoerd met een hiervoor geschikt waterpastoestel. Hierbij wordt met de afleesdraden en projectie op markante geveldelen, de onderlinge verticale afwijking vastgesteld. De nauwkeurigheid van deze meting is afhankelijk van hoogte van de gevel en de afstand tot het waterpastoestel. Afwijkingen van circa ± 10 mm zijn te verwachten. Indien de gevel hiervoor bereikbaar is kan bij helling voorover ook een meting met een schietlood of een lange waterpas (circa 2 m) worden uitgevoerd.