Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijn Houten paalfunderingen onder gebouwen
Deze tekst is gepubliceerd op 23-04-19

Bijlage A Verklarende woordenlijst

Bijlage A Verklarende woordenlijst
Aanleghoogte
Hoogte of niveau ten opzichte van NAP van de onderzijde van de gemetselde of betonnen fundering, bij paalfunderingen meestal gelijk aan de bovenkant van het funderingshout.
Aanwasboor
Holle boor (binnendiameter 10 mm) voor het nemen van houtmonsters.
Absolute zakking
Zakking ten opzichte van vast punt.
Actieve of recente scheuren
Scheuren die nog steeds in beweging zijn, recent zijn ontstaan of recent in beweging zijn geweest.
Amsterdamse fundering
Type houten paalfundering bestaande uit een gemetselde muur met versnijdingen, waaronder langshout en kespen. Onder een kesp staan steeds twee houten palen.
Bacteriële aantasting
Houtaantasting door bacteriën, ontstaat onderwater en kan de paal over de hele lengte aantasten.
Belending
Aangrenzend pand.
Betonopzetter
Zie oplanger.
Betonoplanger
Zie oplanger.
Bouwblok
Een door straten of maaiveld omgeven aantal panden.
Bouweenheid
Groep panden, als één ontwerp gemaakt en uitgevoerd, waardoor ze constructief onlosmakelijk aan elkaar zijn verbonden met een gezamenlijke fundering. De panden zijn per definitie tegelijkertijd gebouwd.
Bouwmuur
Een constructieve muur met daaronder een fundering geen voor- of achtergevel zijnde. Bouwmuren dragen meestal ook balklagen en mogen balk-eindigend zijn. Vaak een pandscheidende muur of buitenmuur van een pand.
Bouwstroom
Meerdere bouweenheden die aansluitend na elkaar gebouwd worden. Soms ook één ontwerp.
Bovenkant fundering
Hoogte of niveau ten opzichte van NAP van het hoogste punt of gedeelte van het funderingshout of bovenkant paal/oplanger bij betonbalken. Wordt ook wel aanleghoogte genoemd.
Casco
Het geheel van alle constructieve delen van een pand en de delen om het wind- en waterdicht te maken. Inrichting zoals keuken, badkamer, verwarmingsinstallatie, leidingen en afwerkingen zoals pleisterwerk en plafonds behoren niet tot het casco.
Dilatatie
Een onderbreking van de constructie waardoor de twee delen (beperkt) los van elkaar kunnen bewegen.
Dragende paaldiameter
Berekende paaldiameter waarbij rekening is gehouden met de niet dragende schil als gevolg van houtaantasting.
Droogstand
Situatie waarbij de grondwaterstand beneden de bovenkant van de houten paalfundering ligt. Bij droogstand kan schimmelaantasting en houtrot ontstaan.
Drukspanning
Drukkracht per oppervlak.
Erosiebacterie
Type van bacteriële houtaantasting dat veel in funderingshout voorkomt.
Freatische grondwaterstand
Grondwaterstand in het bovenste pakket van de bodem waarboven de waterstand de gewone luchtdruk heeft.
Fundering op staal
Fundering zonder palen, waarbij gemetselde of betonnen funderingsstroken of platen direct op de onderliggende grond rust.
Funderingsbalk
Balk van beton of hout, waaronder gewoonlijk een enkele rij (houten) palen (al dan niet met beton oplangers).
Funderingshout
Het geheel van alle houten onderdelen van een fundering op houten palen dus inclusief het langshout, de kespen en de houten palen zelf.
Funderingsmuur
Muurvlak tussen het langsfunderingshout en de begane grondvloer.
Funderingsloof
Zie funderingsbalk.
Funderingsverlaging
Methode van funderingsherstel waarbij langshout, kespen en de bovenste delen van houten palen worden vervangen door metselwerk of beton.
Gemeenschappelijke bouwmuur
Één bouwmuur die door beide aangrenzende panden wordt gebruikt (scheidsmuur mandeligheid).
Gemengde fundering
Fundering op staal, waaronder ook palen aanwezig zijn, of pand dat deels op staal is gefundeerd (bijvoorbeeld ter plaatse van de kelder) en deels op palen staat. Wordt ook wel hybride fundering genoemd.
Geotechnische draagkracht
De draagkracht, die de bodem aan een paalfundering kan leveren.
Grondmechanische paaldraagkracht
De draagkracht die de paal aan de diverse grondlagen ontleent.
Grondverbetering
Methode ter verbetering van de draagkracht voor funderingen op staal. Slappe en weinig draagkrachtige lagen worden hierbij afgegraven tot aan een draagkrachtig niveau. Dit wordt opgevuld met bijvoorbeeld zand.
Grondwaterdekking
Maat voor het hoogteverschil tussen de bovenkant van het funderingshout en de freatische grondwaterstand.
Grondwaterniveau
Zie grondwaterstand.
Grondwaterpeil
Zie grondwaterstand.
Grondwaterspiegel
Zie grondwaterstand.
Grondwaterstand
Hoogte ten opzichte van NAP van de bovenkant van het grondwater. Vermijd “gemiddelde grondwaterstand” omdat lokale droogstand tot problemen leidt en het niet om een gemiddelde gaat.
Handhavingstermijn
De termijn waarbinnen de vervormingen van de fundering (bij gelijkblijvende omstandigheden) zodanig beperkt blijven dat geen verlies van gebruikswaarde van het bouwwerk zal optreden.
Hardheidshamer
Zie inslaghamer.
Heipaal
Paal (stamhout, beton, staal met beton) die in de grond is gebracht of gemaakt.
Hoogtemeting
De hoogte van het object wordt bepaald ten opzichte van N.A.P.
Houtspanning
Optredende spanning in hout.
Hybride fundering
Zie gemengde fundering.
Inbalken
Muur of fundering van een reeds bestaand pand gebruiken bij de bouw van een naastgelegen pand.
Inbinten
Zie inbalken.
Indringingswaarde
De afstand in mm waarover de pen van een inslaghamer het funderingshout binnendringt bij een beproeving. Deze afstand is een maat voor de kwaliteit en aantasting van het funderingshout.
Inknijping
Het samengeperst worden van langshout en of kesphout tussen het funderingsmetselwerk aan de bovenzijde en de houten paalkop aan de onderzijde van het horizontale funderingshout.
Inslaghamer
Apparaat waarmee op gestandaardiseerde wijze de indringingwaarde van houten heipalen, langshout en kespen wordt gemeten.
Instorting
De instorting is de maat welke de houten paal in de betonnen funderingsbalk of de betonnen oplanger steekt.
Karakteristieke waarde
Getalswaarde van een belasting, waarbij de veronderstelde onderschrijdingskans 5% bedraagt wanneer de toetsing betrekking heeft op de uiterste grenstoestand, of waarbij de veronderstelde onderschrijdingskans 50% bedraagt wanneer de toetsing betrekking heeft op de bruikbaarheidsgrenstoestand.
Kernhout
Binnenste en duurzaamste deel van stamhout omringt door spint.
Kesp
Houten balk onder een funderingsmuur, dwars op de richting van die muur.
Kleefpaal
Korte funderingspaal, niet geslagen tot in de diepere drachtkrachtige zandlaag, welke draagkracht genereert uit de wrijving (kleef) met de omringende grondlagen.
Kopgevel
Eerste en laatste vrijstaande gevel van een bouweenheid (huizenrij).
Langshout
Één of meerdere zware houten planken of balken onder gehele onderzijde van een gemetselde funderingsmuur.
Latei
Soort balk (van bv. beton, staal of hout) of gemetselde rollaag in muur boven deur- en raamkozijnen en andere openingen.
Lintvoeg
Doorgaande horizontale voeg in metselwerk. Wordt ook wel langsvoeg of strekvoeg genoemd.
Lintvoegmeting
Zie lintvoegwaterpassing.
Lintvoegwaterpassing
Meting van de hoogteligging ter plaatse van de bovenkant van de steen van de horizontaal aangelegde voeg.
Loodmeting
Bepalen van scheefstand ten opzichte van de verticaal.
Maaiveld
Het vlak gevormd door de bovenkant van de grond of de bestrating.
Maaiveldhoogte
Hoogte waarop het maaiveld zich bevindt ten opzichte van NAP.
Meetbout
Een in een gevel van een gebouw geplaatste bout voor het uitvoeren van hoogtemetingen (bijvoorbeeld t.b.v. zakkingmetingen).
Meetnauwkeurigheid
Combinatie van de onnauwkeurigheid van de meting en het meetapparaat.
NAP of N.A.P (Normaal Amsterdams Peil)
Vaste hoogte, die geldt voor geheel Nederland en is vastgelegd door middel van officiële hoogtemerken. Alle hoogtes, niveaus en peilen worden aangegeven ten opzichte van NAP.
Negatieve kleef
Extra belasting uitgeoefend op een funderingspaal door wrijving van langs de paalschacht zakkende grond.
NIVRE
Stichting Nederlands instituut van schade-experts (Nederlands Instituut Van Register Experts).
Officieel straatpeil
De hoogte ten opzichte van NAP waarop een straat (of openbaar gebied) wordt aangelegd en wordt onderhouden. Wordt ook wel aangeduid met streefpeil of stadspeil en is in principe gelijk aan het uitgiftepeil. Het werkelijke of actuele straatpeil kan ten gevolge van zakking afwijken van het officiële straatpeil.
Omslagpunt
De plaats in een houten heipaal waar de negatieve kleef langs een paal omslaat in positieve kleef en waar de paalbelasting vaak het hoogst is.
Onderkant metselwerk
Hoogte of niveau ten opzichte van NAP van de onderzijde van de gemetselde of betonnen fundering; meestal gelijk aan de bovenkant van het funderingshout of de aanleghoogte.
Oplanger
(Geprefabriceerd) betonnen opzetstuk, dat op een houten paal wordt gezet om deze vervolgens dieper weg te heien. Op deze wijze komt de kop van de houten paal verder onder de grondwaterstand te zitten, worden sinds 1920 toegepast.
Oploodinstrument
Een landmeetkundig meetinstrument, waarmee horizontale verplaatsingen van een oorspronkelijk verticaal object kunnen worden gemeten.
Oploodmeting
Bepaling van de hoek tussen het verticale gevelelement (zijmuur) en het horizontale vlak (vloer), hieruit kan het schranken worden bepaald.
Opvangconstructie
Tijdelijke constructie welk dient om bouwdelen of elementen te ondersteunen en de belasting hiervan af te dragen.
Opzetter
Zie oplanger.
Overstek
Het deel dat overhangt of uitsteekt ten opzichte van de ondersteunende / draagconstructie.
Paal
Constructie element waarbij de lengte minimaal vijf maal de kleinste afmeting van de dwarsdoorsnede bedraagt.
Paaldraagkracht
De draagkracht van een paal ontleend aan de eigen sterkte van (het materiaal van) de paal of paalschacht als kolom.
Paaljuk
Het geheel van een kesp met daaronder twee houten palen.
Paalkop
Bovenste gedeelte van een funderingspaal.
Paalpunt
Onderste volle doorsnede van de paalvoet.
Paalrot
(Ongewenste) term voor schimmelaantasting van funderingshout door droogstand.
Paalschacht
Deel van de paal tussen paalvoet en paalkop.
Paalvoet
Geometrische vorm van het onderste deel van de paal.
Palenpest
(Ongewenste) term voor bacteriële aantasting van funderingshout.
Palenplan
Tekening waarop de plaats van de palen in bovenaanzicht staat aangegeven.
Peil
Niveau in de bouw meestal bovenkant vloer afgewerkte begane grondvloer, waaraan op bouwtekeningen alle hoogtematen in een bouwwerk worden gerelateerd.
Peilbuis
In de grond geplaatste (pvc) buis met een filter aan de onderzijde om de grondwaterstand te kunnen meten.
Peilgebied
Gebied waarbinnen middels bemaling een stabiel open waterpeil gehandhaafd wordt.
Peilklokje
Koperen cilinder, hol van onder, dat via een draad in een peilbuis tot op het waterniveau wordt gebracht en daar een klokkend geluid geeft.
Peilmaatmeting
Een meting van de huidige hoogte van het constructiedeel dat bij de bouw als peil werd gehanteerd. Meestal was dat de begane grondvloer. Uit vergelijking van de huidige hoogte met het aanlegniveau kan de absolute zakking worden herleid.
Peilpieper
Instrument dat via een draad in een peilbuis tot op het waterniveau wordt gebracht en daar een piepend geluid geeft.
Penant
(Smal) deel van een muur of gevel naast of tussen deuren, ramen en hoeken van panden.
Pilodyn
Type inslaghamer.
Poer
Blokvormig (betonnen of metselwerk) deel van een fundering waaronder één of meer palen kunnen staan.
Prikapparaat
Zie inslaghamer.
Prikken
Zie indringingswaarde.
Prikker
Zie inslaghamer.
Rekenwaarde
De getalswaarde van een belasting die bij de toetsing van een constructie moet zijn aangehouden, en die wordt bepaald door de karakteristieke waarde te vermenigvuldigen met een modificatiefactor en vervolgens te delen door een materiaalfactor.
RFG
Richtlijnen voor Funderingen van Gebouwen. De voorloper van de huidige geotechnische normen NEN 6740, NEN 6743 en NEN 6744. De eerste RFG versie is uit 1985, de tweede verbeterde versie uit 1988.
Rollaag
Een in het verband van een muur gewerkte laag van op hun kant of kop gemetselde stenen.
Rotatie
Zakking gedeeld door de afstand waarover de zakking gemeten is.
Rotterdamse fundering
Type houten paalfundering bestaande uit een gemetselde muur, gewoonlijk zonder versnijdingen, waaronder langshout bestaande uit een plaat (hier ook wel kesp genoemd) met in het midden daarop een balkje (schuifhout) en een enkele rij houten palen er onder.
Scharnierpand
Pand tussen twee bouweenheden die ongelijkmatig zakken. Hierdoor toont het pand een scheefstand ten opzichte van de horizontaal.
Scheefstand
Zakking uitgedrukt in mm scheefstand per m hoogte. Wordt ook wel uit het lood staan genoemd.
Scheefstand t.o.v. de horizontaal
Scheefstand ten opzichte van de horizontaal, wordt uitgedrukt in het aantal mm hoogteverschil over een afstand van 1 meter.
Scheurvorming
Het geheel (en het patroon) van alle aanwezige scheuren in een pand.
Schranken
Resultaat van een oploodmeting [mm/m].
Schuifhout
Een op of tussen het plaathout aangebracht, rechtopstaand stuk hout, waardoor de muur zijdelings wordt gefixeerd.
Slaghamer
Zie inslaghamer.
Slangenwaterpas
Van oorsprong een waterpastoestel waarmee via een slang, met aan beide uiteinden een glazen buis met maatverdeling en gevuld met water, het mogelijk is om het hoogteverschil tussen twee punten te meten. De tegenwoordige moderne variant wordt digitaal afgelezen.
Sondering
Onderzoeksmethode om de aard en vastheid van grondlagen vast te stellen.
Spaarbogen
Gemetselde fundering waarbij het onderste gedeelte van de funderingsmuur uit gemetselde bogen bestaat om materiaal en gewicht te besparen. De palen staan daarbij onder de voet van de boog.
Spanning
Kracht per oppervlak.
Specht
Type inslaghamer.
Spint
Buitenste en in dikte variërende schil hout in een stam, is weinig duurzaam en gevoelig voor bacteriële aantasting.
Stabiliteit
Zie standzekerheid.
Standzekerheid
Hebben van voldoende stijfheid in een bouwwerk ter voorkoming van niet toelaatbare horizontale en verticale vervormingen.
Stijghoogte
Druk van het water in het 1e watervoerende pakket weergegeven in m ten opzichte van NAP.
Straatpeil
Zie officieel straatpeil.
Strokenfundering
Fundering op staal in de vorm van strookvormige elementen.
Tachymeter
Een landmeetkundig meetinstrument, waarmee horizontale en verticale hoeken en afstanden met hoge nauwkeurigheid worden gemeten.
Theodoliet
Een landmeetkundig meetinstrument, waarmee horizontale en verticale hoeken met hoge nauwkeurigheid worden gemeten.
Trasraam
Het waterdichte metselwerk in muren tegen het optrekken van grondvocht (ook wel cementraam genoemd).
Tussenbouwmuur
Inpandige bouwmuur.
Uitgiftepeil
Officieel vastgestelde hoogte ten opzichte van NAP van een uit te geven of uitgegeven terrein.
Versnijding(en)
Trapsgewijze verbreding(en) in het metselwerk aan de onderzijde van een muur.
Vlijlaag
Eerste laag stenen van een fundering die op de platen is gelegd, vaak zonder specie.
Vloerhout
Onderdeel van een houten paalfundering waarop metselwerk met een groot grondoppervlak (bijvoorbeeld keldervloeren, kademuren) is aangebracht. Onder vloerhout zijn vaak kespen aanwezig.
Vloerwaterpassing
Meting van de scheefstanden (ten opzichte van een horizontaal vlak) van de vloeren in een pand. Geeft indruk van zakking aan daar vloeren horizontaal zijn aangebracht.
Waterpassing
Het opmeten van hoogteverschillen tussen twee of meerdere punten met behulp van een waterpasinstrument en een baak.
Waterpastoestel
Optisch instrument op statief waarmee heel nauwkeurig in een horizontaalvlak gemeten kan worden, voor de eenvoudige methode van waterpassen zie slangenwaterpas.
Zachte schil
Door bacteriën aangetaste buitenste schil van het funderingshout die niet meer bijdraagt aan de paalsterkte, de dikte ervan wordt bepaald door meting met een inslaghamer.
Zakking
Afstand waarover een bouwelement is gezakt ten opzichte van een eerdere of oorspronkelijke positie.
Zakkingsverschillen
Verschillen in zakking tussen of binnen panden.
Zetting
Vervorming van de grond onder belasting (geotechnische term).
Zettingsverschillen
Verschillen in zakking tussen of binnen panden die uitsluitend door bodemvervorming worden veroorzaakt.