Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Trillingsrichtlijn A - Schade aan bouwwerken
Deze tekst is gepubliceerd op 23-04-19

7 Meetapparatuur

7 Meetapparatuur
7.1 Frequentiebereik
Deze richtlijn heeft betrekking op de beoordeling van de invloed van de trillingssterkte in het frequentie-interval van 1 tot 100 Hz. Indien de trillingssterkte wordt bepaald door middel van trillingsmetingen waarbij in het meetsignaal frequenties aanwezig zijn buiten het interval van 1 tot 100 Hz, dan dienen deze te worden uitgefilterd overeenkomstig bijlage 1.
Opmerking:
bij hoge gebouwen kunnen ook frequenties kleiner dan 1 Hz van belang zijn. Voor de beoordeling van de effecten van trillingen bij frequenties kleiner dan 1 Hz kan deze richtlijn worden gehanteerd, als wordt voldaan aan de meetnauwkeurigheid volgens 7.5. In afwijking tot het gestelde in 7.3 dient de meetapparatuur dan ook geschikt te zijn voor frequenties lager dan 1 Hz.

7.2 Meetbereik
Indien de trillingssnelheid door middel van meting wordt bepaald, moet het meetbereik van de meetapparatuur liggen tussen 0,2 mm/s en 50 mm/s. Een afwijkend meetbereik mag alleen worden toegepast als kan worden aangetoond dat het meetbereik de dominante trillingen van de bron omvat.
Indien de trillingsversnelling of trillingsverplaatsing wordt bepaald, dient het bereik van de meetapparatuur te voldoen aan de in bijlage 1 opgenomen voorwaarden. De eisen die aan de meetapparatuur worden gesteld, zijn nader omschreven in paragraaf 7.3.
7.3 Meetapparatuur
7.3.1 Trillingsopnemer
De trillingsopnemer dient een geijkte absolute opnemer te zijn die in het frequentiegebied tussen 1 en 100 Hz een elektrisch signaal genereert dat lineair-proportioneel is met de versnellings-, snelheids- of verplaatsingscomponent van de trilling in de gekozen meetrichting. Om een betrouwbare meting te kunnen verrichten, dient de opnemer te voldoen aan het meetbereik zoals aangegeven in 7.2. Aanvullende technische specificaties zijn opgenomen in bijlage 1.
7.3.2 Conditionering van het meetsignaal
Conditionering van het meetsignaal is noodzakelijk om het door de trillingsopnemer afgegeven signaal te verwerken tot een bruikbaar signaal voor het aflees- of opslaginstrument. De conditionering kan bestaan uit:
  • filteren;
  • integreren of differentiëren;
  • versterken.
Deze functies kunnen eventueel gecombineerd worden ondergebracht in de conditioneringsapparatuur.
In bijlage 1 zijn de genoemde functies kort toegelicht.
7.3.3 Registratieapparatuur
De registratieapparatuur kan worden gebruikt voor het vastleggen van het real time meetsignaal voor verwerking en analyse achteraf. De registratie dient zodanig te zijn dat het gehele frequentiebereik van 1 tot 100 Hz wordt bestreken. Hiervoor komen bijvoorbeeld in aanmerking: analoge magneetbandrecorders (FM), digitale magneetbandrecorders (DAT) of andere digitale opslagapparatuur. Nadere eisen aan de registratieapparatuur staan in bijlage 1.
7.3.4 Meetinstrument
Het meetinstrument dient de momentane waarde van de trillingsgrootheid aan te geven.
Opmerking:
aanbevolen wordt een presentatie van de trillingsgrootheid in het tijdsdomein over de duur van de meting. Hiermee wordt op een overzichtelijke wijze inzicht verkregen in de optredende maxima van de trillingsgrootheid over de meetduur.

7.4 Kalibratie
De meetapparatuur dient te zijn gekalibreerd. Door middel van kalibreren wordt de amplitude-frequentierespons van het meetsysteem gecontroleerd en eventueel gecorrigeerd ten opzichte van een bekend kalibratiesignaal. De wijze van kalibreren is afhankelijk van het gekozen type trillingsopnemer en de registratieapparatuur. De hele meetketen van opnemer tot meetregistratieapparatuur dient bij voorkeur in één keer gekalibreerd te worden binnen het van belang zijnde meetgebied, zowel qua frequentie als trillingsgrootheid.
Opmerking:
in bijlage A van NEN 10012 staan aanwijzingen voor het kalibratie-interval.

7.5 Nauwkeurigheid
Bij de bepaling van de trillingsgrootheid dient gestreefd te worden naar een nauwkeurigheid van 10%. Als de meetonnauwkeurigheid bepalend kan zijn voor de beoordeling van de trillingssterkte, dan dient een tweede onderzoek met andere meetapparatuur te worden uitgevoerd. De nauwkeurigheidseis heeft betrekking op de gehele meetketen.
Opmerking:
voor digitale instrumenten dient de bemonsteringsfrequentie ten minste 10 maal hoger te zijn dan de hoogste frequentie in het van belang zijnde frequentie-interval.