Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Trillingsrichtlijn A - Schade aan bouwwerken
Deze tekst is gepubliceerd op 23-04-19

8.4 Meetpunten en meetrichtingen

8.4 Meetpunten en meetrichtingen
8.4.1 Algemeen
Ten aanzien van de keuze van de meetpunten en meetrichtingen moet onderscheid worden gemaakt in trillingen afkomstig van de bodem (8.4.2) en trillingen met een andere oorsprong (zie 8.4.3).
8.4.2 Meetpunten en meetrichtingen bij trillingen afkomstig van de bodem
Er zijn bij trillingen afkomstig van de bodem drie soorten metingen mogelijk: indicatieve meting, beperkte meting en uitgebreide meting. Bij de indicatieve en beperkte meting worden minder trillingsopnemers gebruikt dan bij de uitgebreide meting. Hierdoor is het minder zeker dat op de plaats wordt gemeten waar de grootste trillingssterkten optreden. Deze onzekerheid leidt ertoe dat een grotere veiligheidsfactor op de meetresultaten wordt gezet voordat deze beoordeeld kunnen worden (zie hoofdstuk 9).
8.4.2.1 Indicatieve meting
Bij een indicatieve meting wordt slechts in één meetpunt gemeten. Dit meetpunt komt overeen met het meetpunt op het beganegrondniveau in een stijf punt van de draagconstructie. Het meetpunt wordt bovendien op de kortste afstand tot de bron gekozen. In het meetpunt wordt in verticale en in twee onderling loodrechte horizontale richtingen gemeten. De gekozen horizontale richtingen stemmen zoveel mogelijk overeen met de hoofdassen van het gebouw (zie figuur 1).
Toelichting:
door middel van een indicatieve meting kan men op een relatief eenvoudige wijze de trillingssterkte van de hoofddraagconstructie van een bouwwerk vaststellen en inzicht krijgen in de ernst van de situatie. Vanwege de beperkte omvang van de meting wordt hierbij een toeslag op de meetwaarden ten opzichte van de uitgebreide meting gehanteerd.

8.4.2.2 Beperkte meting
Bij een beperkte meting wordt ten minste in één meetpunt op het beganegrondniveau en ten minste in één meetpunt op de hoogste verdieping van het gebouw gemeten, beide in een stijf punt van de draagconstructie. De meetpunten worden bovendien op de kortste afstand tot de bron gekozen. In het meetpunt op de begane grond wordt in verticale en in twee onderling loodrechte horizontale richtingen gemeten. In het meetpunt op de hoogste verdieping wordt in twee onderling loodrechte horizontale richtingen gemeten (het meetpunt op beganegrondniveau komt overeen met het meetpunt voor de indicatieve meting). De gekozen horizontale richtingen stemmen zoveel mogelijk overeen met de hoofdassen van het gebouw (zie figuur 1).
Toelichting:
door middel van een beperkte meting kan op een relatief eenvoudige wijze de trillingssterkte van de hoofddraagconstructie van een bouwwerk worden vastgesteld. Vanwege de beperkte omvang van de meting wordt hierbij een toeslag op de meetwaarden ten opzichte van de uitgebreide meting gehanteerd. Vanwege het extra meetpunt is deze toeslag echter kleiner dan bij de indicatieve meting.

Figuur 1
Meetposities en richtingen.
8.4.2.3 Uitgebreide meting
Bij een uitgebreide meting dient in een groter aantal meetpunten te worden gemeten, dit in aanvulling op de meetpunten volgens de beperkte meting. Op welke plaatsen gemeten wordt, hangt af van het doel van de meting en van de situatie ter plaatse. Hieronder zijn enige richtlijnen gegeven.
1 Voor de beoordeling van de schade aan de draagconstructie
De meetpunten moeten op het beganegrondniveau gekozen worden in stijve punten van de draagconstructie van het gebouw, uitgaande van het meetpunt op de kortste afstand tot de bron, met onderlinge afstanden van circa 10 m. In deze meetpunten wordt in verticale richting en in twee onderling loodrechte horizontale richtingen gemeten. De horizontale richtingen stemmen zoveel mogelijk overeen met de hoofdassen van het gebouw.
Op het niveau van de hoogste verdiepingsvloer dienen meetpunten gekozen te worden in een stijf punt van de draagconstructie. Deze meetpunten liggen loodrecht boven de meetpunten op beganegrondniveau. Als het gebouw hoger is dan circa 10 m worden ook op tussengelegen niveaus meetpunten gekozen, zodanig dat de verticale afstand tussen de meetpunten kleiner is dan circa 10 m. In deze punten wordt in twee onderling loodrechte horizontale richtingen gemeten. Deze richtingen stemmen overeen met de horizontale richtingen op de begane grond.
Bij gebouwen met een draagconstructie bestaande uit metselwerk, ongewapend beton en andere brosse bouwmaterialen komen bovendien meetpunten in aanmerking in het midden van de overspanning van vlakken, muren en kolommen die tot de draagconstructie behoren. Hier wordt in één richting loodrecht op het vlak of loodrecht op de as van het desbetreffende element gemeten.
2 Voor de beoordeling van de schade aan overige onderdelen
Meetpunten worden gekozen in het midden van de overspanning van vlakken, muren en kolommen, al dan niet behorend tot de draagconstructie, en in het midden van de overspanning van liggers, vloervelden, plafonds of vlakken van scheidingsconstructies die niet tot de draagconstructie behoren. De meetrichting moet steeds loodrecht op het vlak of loodrecht op de as van het desbetreffende element zijn gekozen.
Opmerking:
op horizontale dragende elementen die tot de draagconstructie behoren en zijn ontworpen om verticale belastingen op te nemen zoals vloeren, hoeven in het algemeen geen meetposities te worden gekozen.

Het aantal gedefinieerde meetpunten voor een uitgebreide meting kan de capaciteit van de beschikbare meetapparatuur overschrijden. Een selectieve keuze uit de mogelijke meetpunten is vaak noodzakelijk; de keuze moet echter worden gemotiveerd. Met een dergelijke motivering mogen de resultaten van de metingen beoordeeld worden als een uitgebreide meting. Gekozen moet worden voor meetpunten op die elementen die door hun eigenfrequentie en positie in het gebouw en door hun constructie-eigenschappen gevoelig zullen zijn voor trillingen ten gevolge van de betreffende trillingsbron. Bij de motivering van de keuze van de meetpunten moet onder meer rekening zijn gehouden met:
  • het constructief systeem van het bouwwerk;
  • de ligging van de eigenfrequenties van het bouwwerk en onderdelen daarvan in relatie tot de frequentie-inhoud van de bron;
  • de mogelijkheid van opslingeringen;
  • de gevoeligheid van onderdelen van het bouwwerk voor trillingen, rekening houdend met de onder 10.2.1 geformuleerde relevante aspecten van het bouwwerk;
  • de afstand van het onderdeel tot de bron.
Bij een uitgebreide meting wordt geadviseerd in ieder geval met tweemaal zoveel meetopnemers te werken als bij een beperkte meting. Voor bouwwerken met een complexe vorm moeten de meetpunten eveneens op basis van de hier genoemde relevante aspecten bepaald worden.
Als leidraad voor de keuze van een geringer aantal meetpunten kan aangehouden worden:
Niveau beganegrondvloer
Enkele meetpunten worden in ieder geval gekozen in stijve punten van de draagconstructie van het gebouw op het niveau van de beganegrondvloer. Bij voorkeur wordt gekozen voor:
  1. het punt van het gebouw dat zich op de kortste afstand van de trillingsbron bevindt.
    De meetrichtingen zijn verticaal, en horizontaal evenwijdig aan en loodrecht op de desbetreffende gevel;
  2. één of twee punten, uitgaande van het eerst gekozen punt, in de richting van de langsgevel van het gebouw op een karakteristieke maat van de hoofddraagconstructie (orde 10 m) van het eerst gekozen punt. De meetrichtingen zijn verticaal, en horizontaal evenwijdig aan en loodrecht op de desbetreffende gevel;
  3. een punt van het gebouw, uitgaande van het eerst gekozen punt, in de richting loodrecht op desbetreffende gevel op een karakteristieke maat van de hoofddraagconstructie (orde 10 m) van het eerst gekozen punt. De meetrichtingen zijn verticaal, en horizontaal evenwijdig aan en loodrecht op de desbetreffende gevel.
Niveau hoogste verdiepingsvloer
Op de hoogste verdieping worden enkele stijve punten van de draagconstructie gekozen. De meetposities liggen bij voorkeur boven de meetposities zoals gekozen op het niveau van de beganegrondvloer. De meetrichtingen zijn horizontaal loodrecht op de desbetreffende gevel en bijvoorkeur ook evenwijdig aan de desbetreffende gevel.
Overige verdiepingen
Op de hoogste verdiepingsvloer worden enkele stijve punten van de draagconstructie gekozen. De meetposities liggen bij voorkeur boven de meetposities zoals gekozen op het niveau van de beganegrondvloer. De meetrichtingen zijn horizontaal loodrecht op de desbetreffende gevel en bijvoorkeur ook evenwijdig aan de desbetreffende gevel.
Kolommen en wanden (met name bij gebouwen met een draagconstructie bestaande uit metselwerk, ongewapend beton en andere brosse materialen)
Enkele meetpunten worden zodanig gekozen in het midden van de overspanning van vlakken, muren en kolommen die tot de draagconstructie behoren, dat loodrecht op de desbetreffende overspanning of vlakken wordt gemeten.
Overige onderdelen (niet behorend tot de draagconstructie)
Enkele meetpunten worden zodanig gekozen in het midden van de overspanning van vlakken, muren en kolommen die niet tot de draagconstructie behoren, dat loodrecht op de desbetreffende overspanning of vlakken wordt gemeten.
8.4.3 Meetpunten en meetrichtingen voor trillingen niet afkomstig van de bodem
De meetpunten dienen te worden gekozen volgens 8.4.2.3 (uitgebreide meting).