Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Trillingsrichtlijn A - Schade aan bouwwerken: 2017
Deze tekst is gepubliceerd op 14-10-20

Bijlage 3: Bepaling dominante frequentie bij de topwaarde

Methode 1
De in deze richtlijn beschreven dominante frequentie is de frequentie waarbij de karakteristieke grenswaarde bij die frequentie gedeeld door de trillingssnelheid bij die frequentie de kleinste waarde geeft. Voor de diverse typen trillingen dient men zich daarbij te baseren op een Fourier-reeks voor harmonische en periodieke trillingen, een Fourier-transformatie voor kortdurende trillingen en een variatiespectrum voor stochastische trillingen.
De procedure om uit het spectrum de voor de toetsing dominante frequentie te bepalen is als volgt:
Stap 1 bepaal de fysisch dominante frequentie. Dit is de frequentie (ff) waar zich het hoogste maximum (vf) in het spectrum bevindt;
Stap 2 zijn er in het spectrum geen lokale maxima (pieken) bij frequenties lager dan ff, dan is ff de voor de toetsing dominante frequentie. De procedure eindigt bij stap 2;
Stap 3 zijn er in het dichtheidsspectrum lokale maxima (vn) bij frequenties (fn) lager dan de fysisch dominante frequentie (ff), dan wordt de voor de toetsing dominante frequentie bepaald volgens onderstaand voorschrift.
Bepaal voor de fysische dominante frequentie ff de verhouding tot de grenswaarde Vkar door middel van de deling:
En voor iedere frequentie fn de verhouding tot de grenswaarde Vkar door middel van:
waarin:
vf is het hoogste maximum uit het dichtheidsspectrum (bij ff);
vn is een lokaal maximum uit het dichtheidsspectrum waarvoor geldt dat fn < ff;
ff is de fysisch dominante frequentie;
fn is de frequentie bij het lokaal maximum vn;
Vkar(f) is de grenswaarde bij de frequentie ff volgens figuur 10.3 (hoofdstuk 10);
Vkar(n) is de grenswaarde bij de frequentie fn volgens figuur 10.3 (hoofdstuk 10).
Stap 4 De dominante frequentie is die frequentie waarvoor de deling uit stap drie de kleinste waarde geeft.
Voorbeeld methode 1
Figuur B3.1 toont het FFT spectrum waarin drie pieken in het spectrum zichtbaar zijn.
Figuur B3.1 Voorbeeld FFT spectrum.
Stap 1: bepaling fysisch dominante frequentie ff
De frequentie met de hoogste trillingssnelheid bedraagt 15 Hz.
Stap 2: andere pieken in het spectrum?
In dit voorbeeld komen twee andere pieken in het spectrum voor met een frequentie lager dan de fysisch dominante frequentie ff namelijk f1 bij 9 Hz en f2 bij 5 Hz. Dit betekent dat stap 3 en 4 uit de procedure moeten worden gevolgd.
Stap 3: berekening verhouding tot Vkar voor iedere frequentie
Voor iedere piek in het spectrum wordt de bijbehorende Vkar bepaald (zie tabel 10.8, categorie 2) en de waarde voor de trillingssnelheid vf (uit figuur B3.1). Dit leidt tot de volgende waarden:
Stap 4: bepalen dominante frequentie
Uit de tabel blijkt dat bij f2 het kleinste verhoudingsgetal optreedt. Dit betekent dat f2 de dominante frequentie is en voor de beoordeling van de trillingssnelheid dient te worden gebruikt.
Methode 2
Als vereenvoudigde procedure is het ook toegestaan vanuit het tijdsdomein de dominante frequentie te bepalen. Met deze methode is het niet mogelijk om meerdere dichtbij elkaar liggende frequenties van elkaar te onderscheiden. De procedure is als volgt.
Stap 1 In het meetsignaal (de trillingssnelheid) wordt ter plaatse van de top een hoofdgolf gedefinieerd. Deze heeft de grootste uitwijking ten opzichte van de evenwichtstoestand en bevat twee extreme waarden, een positief een negatief lokaal extreem. De hoofdgolf begint en eindigt met een doorgang door de evenwichtsstand. Tussen beide nuldoorgangen bevindt zich nog een nuldoorgang.
Stap 2 De tijdsduur T van de hoofdgolf is de tijdsduur tussen de doorgang door de evenwichtstoestand direct voorafgaande aan het eerste extreem tot de doorgang direct na het tweede extreem.
Stap 3 De dominante frequentie is gelijk aan 1/T.