10.2 Soorten opgegeven grenswaarden
10.2 Soorten opgegeven grenswaarden
10.2.1 Algemeen
Grenswaarden kunnen zijn gegeven in de vorm van een toelaatbare trillingssterkte voor afzonderlijke frequenties volgens 10.2.2., als een toelaatbare trillingssterkte voor meerdere frequenties gezamenlijk volgens 10.2.3., of als een combinatie van beide vormen.
Opmerking:
bij het aangeven van de grenswaarden van de trillingssterkte voor gevoelige apparatuur volgen fabrikanten geen uniforme procedure. Hierdoor kunnen de aard van de gespecificeerde grenswaarden en de wijze waarop deze worden gepresenteerd sterk uiteenlopen. Soms kan uit de wijze waarop specificaties zijn geformuleerd niet worden afgeleid of er sprake is van een eis aan afzonderlijke frequenties zoals bedoeld in 10.2.2. of van een eis aan een frequentie-interval zoals bedoeld in 10.2.3. In geval van twijfel wordt aanbevolen van 10.2.2. uit te gaan.
10.2.2 Eisen aan afzonderlijke frequenties
De toelaatbare trillingssterkte kan zijn aangegeven in de vorm van de amplitude of effectieve waarde van een trillingsgrootheid bij afzonderlijke frequenties van de trilling of voor alle frequenties in een bepaald frequentie-interval.
Opmerking:
meestal is de gevoeligheid van de apparatuur onderzocht door het functioneren van de apparatuur bij trillingen met een stochastisch karakter te testen.
Voorbeeld: in specificaties kan zijn vermeld:
De amplitude van de trilling mag de volgende waarden niet overschrijden:
5 < ƒ < 15Hz: 25 mm
15 < ƒ < 100 Hz: 0,2 m/s²
15 < ƒ < 100 Hz: 0,2 m/s²
In dit geval is er sprake van een eis aan afzonderlijke frequenties in de intervallen van 5 tot en met 15 Hz en van 15 tot 100 Hz.
10.2.3 Eisen aan de trillingssterkte per frequentie-interval
De toelaatbare trillingssterkte kan zijn aangegeven in de vorm van de amplitude of een effectieve waarde van een trillingsgrootheid per frequentie-interval.
Opmerking:
meestal is de gevoeligheid van de apparatuur onderzocht door het functioneren van de apparatuur bij discrete frequenties te testen, of bij een trilling met continue oplopende op dalende frequentie (sweep).
Opmerking:
de bedoelde frequentie-intervallen kunnen octaafbanden, ⅓ octaafbanden en dergelijke zijn. Bij de criteria moet zijn aangegeven welk frequentie-interval bedoeld is. Voor een overzicht van de genormaliseerde octaafbanden en ⅓ octaafbanden wordt verwezen naar bijlage 2.
Voorbeeld: stel, in een specificatie is vermeld dat in de ⅓ octaafbanden tussen 2 en 63 Hz de trillingssterkte niet hoger mag zijn dan 0,1 m/s² (RMS). In dit geval is er sprake van een eis aan een aantal frequentie-intervallen waarbij in elk interval de RMS-waarde (= effectieve waarde) van de versnelling kleiner moet zijn dan 0,1 m/s².