Wet- en regelgeving
Ga in de voorbereiding en tijdens de uitvoering van een project uit van de actuele wet- en regelgeving. In dit hoofdstuk staat een overzicht op hoofdlijnen en een verwijzing naar enkele websites.
Denk hierbij onder andere aan de website van de SIKB [W45] waarop ook de volgende richtlijnen zijn aangegeven:
- BRL SIKB 2100 en protocol 2101 (in veel gevallen verplicht toe te passen) ‘Mechanisch boren’: legt de proceseisen aan het te certificeren boorbedrijf en certificatie-instelling voor het procescertificaat ‘Mechanisch boren’ vast.
- BRL SIKB 12000 ‘Tijdelijke grondwaterbemalingen’:
- verkleint de kans op schade bij tijdelijke bronbemalingen door de risico’s in beeld te brengen en beheersbaar te maken. - bestaat uit een beoordelingsrichtlijn (BRL) en vier protocollen: - 12010 ‘Voorbereiding melding of vergunningaanvraag’; - 12020 ‘Voorbereiden technische uitvoering’; - 12030 ‘Uitvoeren bemaling’; - 12040 ‘Aansturen bemaling’.
Check altijd op relevante wetgeving voor elke nieuwe situatie of locatie; regelgeving is aan veranderingen onderhevig.
Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet (Ow), met de onderliggende AMVB’s, in werking. Het ‘Informatiepunt Omgevingswet’ geeft informatie over wet, de planning en de praktische toepassingen [W61]. Voor de wet zijn met name het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) [R4] en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) [R6] relevant. De invoeringswet voor het nieuwe stelsel is recent aangenomen. Deze stelselherziening van het omgevingsrecht heeft ook gevolgen voor de vergunningverlening van bemalingen en lozingen.
Belangrijk uitgangspunt van de nieuwe wet is de ‘ja-mits-benadering’, wat inhoudt dat het uitgangspunt is dat een activiteit is toegestaan, tenzij expliciet is bepaald dat hiervoor eerst een melding moet zijn gedaan of een vergunning moet zijn verkregen.
Op 1 januari 2021 treedt de Omgevingswet (Ow), met de onderliggende AMVB’s, in werking. Het ‘Informatiepunt Omgevingswet’ geeft informatie over wet, de planning en de praktische toepassingen [W61]. Voor de wet zijn met name het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) [R4] en het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) [R6] relevant. De invoeringswet voor het nieuwe stelsel is recent aangenomen. Deze stelselherziening van het omgevingsrecht heeft ook gevolgen voor de vergunningverlening van bemalingen en lozingen.
Belangrijk uitgangspunt van de nieuwe wet is de ‘ja-mits-benadering’, wat inhoudt dat het uitgangspunt is dat een activiteit is toegestaan, tenzij expliciet is bepaald dat hiervoor eerst een melding moet zijn gedaan of een vergunning moet zijn verkregen.
Wateronttrekkingsactiviteit
In het nieuwe wetgevingsstelsel vallen bemalingen onder een ‘wateronttrekkingsactiviteit’. Dit begrip wordt omschreven als activiteit inhoudende:
- het onttrekken van water aan een oppervlaktewaterlichaam; of
- het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening; of
- het in de bodem brengen van water, als aanvulling van het grondwater, in samenhang met het onttrekken van grondwater door een daarvoor bestemde voorziening.
In de meeste gevallen is de waterbeheerder (waterschap) het bevoegd gezag voor de bemalingen. Op grond van artikel 2.5 Omgevingswet kan het waterschap een waterschapsverordening vaststellen. In deze verordening kan het waterschap bepalen of en wanneer een wateronttrekkingsactiviteit vergunningsplichtig is. Het waterschap kan ook algemene regels stellen voor deze activiteiten of een specifieke zorgplicht opnemen voor de activiteit. Of een vergunning nodig is voor de activiteit kan dus per locatie verschillen. In een provinciale omgevingsverordening kunnen instructieregels staan die het waterschap verplichten om een vergunningstelsel in te voeren. Ook kan het zijn dat het waterschap regels moet hebben om te kunnen voldoen aan gemeentelijke omgevingswaarden.
Indien het onttrekken van grondwater plaatsvindt in een oppervlaktewaterlichaam in beheer bij het Rijk, dan hoeft hiervoor geen vergunning te worden aangevraagd in de volgende gevallen:
- een bronbemaling of proefbemaling, als de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder is dan 100 m3/u en in totaal niet meer dan 100.000 m3;
- beregening, bevloeiing of veedrenking, als de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder is dan 60 m3/u;
- in andere gevallen, als de hoeveelheid te onttrekken grondwater minder is dan 10 m3/u.
In andere gevallen moet dus een vergunning bij het Rijk worden aangevraagd (artikel 6.37 Bal).
Lozingsactiviteit
Bij bemalingen komen ook lozingen voor. Onder de Omgevingswet heet dit een ‘lozingsactiviteit’. De wet introduceert een integraal lozingenbegrip. Op grond van de definitiebepaling is een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam “een activiteit, niet-zijnde een stortingsactiviteit op zee, inhoudende het brengen van stoffen, warmte of water, direct op een oppervlaktewaterlichaam, voor zover het gaat om de gevolgen van die stoffen of warmte of dat water voor het watersysteem.”
Voor de vergunningplicht wordt onderscheid gemaakt of de lozing afkomstig is van een milieubelastende activiteit of niet. Op grond van artikelen 2.1 en 3.1 Bal wordt een lozing die plaatsvindt in samenhang met een milieubelastende activiteit, aangemerkt als lozingsactiviteit. In het Bal staan regels over deze milieubelastende activiteiten en lozingsactiviteiten. De lozingsactiviteiten hebben een eigen beoordelingskader. Het waterschap kan een aanvullende verbodsbepaling (verbod zonder vergunning of melding) opnemen in de waterschapsverordening (artikel 2.14 en 2.15 Bal). Ook kan het maatwerkregels en maatwerkvoorschriften opnemen (artikel 2.12 en 2.13 Bal). De specifieke zorgplicht op grond van artikel 2.10 Bal is altijd van toepassing.
Voor lozingen in regionale wateren of een zuiveringstechnisch werk, die niet samenhangen met een milieubelastende activiteit, kan het waterschap regels stellen in de waterschapsverordening. Het kan gaan om:
- zorgplicht;
- vergunningplicht;
- meldplicht;
- algemene regels;
- maatwerkvoorschriften.
Voor de waterschapsverordening geldt wel de instructie om bij het stellen van regels voor een lozingsactiviteit op een oppervlaktewaterlichaam de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water [R13] in acht te nemen (artikel 6.1 Bkl).
Het waterschap zal dus ook de kwaliteitseisen moeten regelen in de waterschapsverordening. Omdat dit bij de invoering van de Omgevingswet nog niet direct is gebeurd, is een overgangsregeling opgenomen in de Invoeringswet. Het betreft de zogenaamde ‘Bruidsschat’ waarin tijdelijke regels zijn opgenomen.
Bij een lozing op een oppervlaktewaterlichaam in het beheer van het Rijk gelden de regels van hoofdstuk 6 van het Bal.
De regelgeving gaat dus van ‘nee, tenzij’ naar ‘ja, mits’. De regels worden hierop aangepast. Ga naar het desbetreffende waterschap voor de exacte inhoud van de nieuwe regels.