Sondering
De meest toegepaste veldsondemeting is de sondering met kleef en waterspanningsmeting, of cone penetration test, CPTu. De norm NEN-EN-ISO 22476-1() geeft een beschrijving waar de standaard sondering aan dient te voldoen. De meting geeft de puntweerstand, qc en wrijving, fs als functie van de diepte. Meting van de waterspanning en de hellingmeting zijn optioneel. Echter, voor een goede kwaliteit sondering dienen de waterspanning en hellingmeting te worden uitgevoerd, zie tabel 3.4.1. De waterspanning kan op drie locaties langs de sonde worden gemeten:
- In de punt, locatie aangeduid met u1
- Boven de conus, locatie aangeduid met u2
- Boven de kleefmantel, locatie aangeduid met u3
De u2 locatie wordt verreweg het meest toegepast.
Figuur 3.4.1 geeft een foto van een standaard sondeerconus, waarbij geldt, dat de tophoek 60° is, de conus een oppervlak van 10 cm2 heeft en het oppervlak van de kleefmantel 150 cm2 is. Opgemerkt wordt dat in Nederland vaak een bredere conus met een oppervlak van 15 cm2 wordt toegepast. Dit heeft als voordeel dat de wrijving op de navolgende stangen wordt verminderd. Echter, indien de overgang van de brede conus naar de reguliere sondeerstangen te dicht bij de conus plaatsvindt, kan dit de metingen beïnvloeden. De verbreding van de conus dient over een voldoende lengte, minimaal 8-maal de diameter, te worden doorgezet.
[ link ]
Figuur 3.4.1, Foto standaard sondeerconus.
De resultaten van de sondering kent verschillende toepassingsgebieden:
- Voor het schematiseren van de grondlaagopbouw wordt verwezen naar paragraaf 3.4.1
- Voor het schematiseren van sterkte en stijfheidseigenschappen wordt verwezen naar paragraaf 3.4.1.2 en hoofdstuk 4.
De norm NEN-EN-ISO 22476-1(), onderkent, met betrekking tot de toepassing en de bijbehorende nauwkeurigheid 4 toepassingsklassen:
- Toepassingsklasse 1 is bedoeld voor slappe tot zeer slappe grondlagen. Klasse 1 sonderingen zijn normaal gesproken niet geschikt voor gemengde bodemprofielen, met zachte en dichte grondlagen, hoewel door middel van voorboren door stijve lagen kan het probleem worden verholpen. Sonderingen mogen alleen worden uitgevoerd met meting van kleef en waterspanning
- Toepassingsklasse 2 is bedoeld voor nauwkeurige bepaling van gemengde bodemprofielen, zie voorgaande opmerking, met zachte en dichte lagen, op het gebied van profilering en identificatie van materialen. Interpretatie ten behoeve van de technische eigenschappen is ook mogelijk met een beperkte indicatieve meting voor zachte lagen.
- Toepassingsklasse 3 is bedoeld voor de bepaling van gemengde bodemprofielen, zie eerste opmerking, met zachte en dichte grondlagen, op het gebied van profilering en identificatie van materialen. Interpretatie ten behoeve van de technische eigenschappen is haalbaar voor zeer stijve, harde dichte en zeer dichte lagen. Voor stijve klei, slib of los zand kan slechts een indicatieve interpretatie worden gegeven.
- Toepassingsklasse 4 is alleen bedoeld voor een indicatie van de profilering en het identificeren van het materiaal van gemengde bodemprofielen met zachte tot zeer stijve en losse tot dichte lagen. Er kan geen waardering van technische parameters worden gegeven. De inclinometing kan worden weggelaten.
Tabel 3.4.1, Toelichting toepassingsklassen uit NEN-EN-ISO 22476-1(NNI, 2012); TE1 = meting conusweerstand en kleef, TE2 = meting conusweerstand, kleef en waterspanning.
[ link ]