Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek oeverconstructies
Deze tekst is gepubliceerd op 23-10-19

Normering

Oevers zijn overgangen tussen land en water, waarbij aan kleine sloten gedacht kan worden of aan kanalen. In sommige gevallen kunnen oevers onderdeel zijn van waterkeringen, zoals primaire en regionale waterkeringen. Wanneer de oever onderdeel is van een primaire waterkering, gelden strengere veiligheidseisen dan wanneer een oever onderdeel is van een regionale waterkering of geen onderdeel is van een kering.
Waterkeringen zijn genormeerd via de Waterwet. Voor bouwwerken (geen gebouw zijnde) zoals een grondkerende constructie geld het Bouwbesluit (dus de Eurocode). Taluds vallen niet onder de werking van het Bouwbesluit, maar de beheerder heeft uiteraard wel de plicht om aantoonbaar te maken dat zijn areaal veilig is. Hiervoor kunnen de regels uit de Eurocode gebruikt worden.
Informatie over damwanden in primaire waterkeringen staat in de Leidraad Kunstwerken [40] en de rapportages van Deltares over ‘Afstemming Leidraad Kunstwerken en Eurocode’ [17]. Informatie over taludverdedigingen bij primaire keringen staat in het WBI [34]; taludverdedigingen in regionale keringen kunnen beoordeeld worden volgens de Leidraad Toetsen op veiligheid regionale waterkeringen van het STOWA [38]. Voor alle andere gevallen kan de oeverconstructie conform de Eurocodes beoordeeld worden. Hierna wordt er verder ingegaan op de Eurocode voor zowel nieuwbouwconstructies als bestaande constructies.
Nieuwbouwconstructies
In de Eurocode (NEN-EN 1990) worden drie betrouwbaarheidsklassen (Reliability Class) onderscheiden: RC1, RC2 en RC3. RC3 is de hoogste veiligheidsklasse; die wordt beschreven als groot gevaar voor levens van tientallen personen en zeer grote economische schade. Deze betrouwbaarheidsklassen vallen samen met de gevolgklassen (Consequences Class) CC1, CC2 en CC3 (respectievelijk RC1, RC2 en RC3). Elke betrouwbaarheidsklasse heeft een eigen vereiste betrouwbaarheidsindex (β), zie tabel 6.2. Deze gevolgklassen, of betrouwbaarheidsklassen, zijn nodig voor een constructieve beschouwing zoals genoemd in paragraaf 5.1.1.
Aangezien het voor oevers voor kan komen dat de constructie bij falen slechts geringe schade geeft en geen persoonlijke veiligheidsrisico’s inhoudt, kunnen lagere eisen gelden dan voor de laagste veiligheidsklasse (RC1) conform NEN 9997-1 art. 9.1.1 [28]. Dergelijke constructies, bijvoorbeeld beschoeiingen, kunnen in dit geval een betrouwbaarheidsindex van β = 2,5 krijgen en vallen dan in betrouwbaarheidsklasse RC0.
Tabel 6.2 Gevolgklasse, betrouwbaarheidsklasse en betrouwbaarheidsindex (NEN-EN 1990, [27])
Gevolg­klasse Omschrijving Betrouwbaarheids­klasse Betrouwbaarheids­index (β)
Relatief eenvoudige constructie die bij falen slechts geringe schade geeft en geen persoonlijke veiligheidsrisco’s inhoudt RC0 2,5
CC1 Geringe gevolgen ten aanzien van het verlies van mensenlevens, of kleine of verwaarloosbare economische gevolgen, sociale gevolgen of gevolgen voor de omgeving RC1 3,3
CC2 Middelmatige gevolgen ten aanzien van het verlies van mensenlevens, aanzienlijke economische gevolgen, sociale gevolgen of gevolgen voor de omgeving RC2 3,8
CC3 Grote gevolgen ten aanzien van het verlies van mensenlevens, of zeer grote economische gevolgen, sociale gevolgen of gevolgen voor de omgeving RC3 4,3
Bestaande constructies
De betrouwbaarheidsindices die in tabel 6.2 gegeven zijn, gelden voor nieuwbouwconstructies. Voor de toetsing van bestaande constructies worden waardes uit NEN 8700 [26] voorgeschreven. Voor bestaande constructies met betrouwbaarheidsklasse RC1, RC2 en RC3 geldt een minimum referentieperiode van 15 jaar en respectievelijk een minimale betrouwbaarheidsindex van 1,8, 2,5 en 3,3 (ook wel het afkeurniveau). Voor herstel van bestaande constructies gelden betrouwbaarheidsindices van 2,8; 3,3 en 3,8 (het verbouwniveau). Wanneer waardes onder het afkeurniveau zitten, moeten er onmiddellijk maatregelen getroffen worden.
Als streefniveau bij bestaande constructies wordt het nieuwbouwniveau aangehouden. Indien hier niet aan voldaan wordt, maar er sprake is van disproportionele kosten om aan dit niveau te voldoen, volstaat het verbouwniveau. Ook als de constructie verbouwd wordt, geldt wederom dat het nieuwbouwniveau nagestreefd moet worden. Echter om economische redenen, zoals onrealistische hoge kosten om dit niveau te bereiken, is in bepaalde gevallen mogelijk minimaal het verbouwniveau aan te houden [35]. In tabel 6.3 zijn de betrouwbaarheidsindices voor de verschillende situaties samengevat.
Tabel 6.3 Veiligheidsklassen voor bestaande constructies (toetsing en verbouw) en nieuwbouw
NEN 8700 toetsing bestaande constructies Herstel/verbouw bestaande constructies* [35] NEN-EN 1990/NEN 9997-1 nieuwbouw
Klasse β
15
Klasse β
15
Klasse β
50
RC1 1,8 RC1 2,8 RC1 3,3
RC2 2,5 RC2 3,3 RC2 3,8
RC3 3,3 RC3 3,8 RC3 4,3
Betrouwbaarheidsindices op basis van een achtergrondrapport bij NEN 8700: βreparatie = βnieuw - 0,5.
Voor bestaande constructies met verticale wanden wordt geadviseerd om bij het toetsen uit te gaan van de materiaalfactoren uit CUR 166 en de Eurocode die afgeleid zijn voor een bepaalde betrouwbaarheidsindex voor een referentieperiode van 50 jaar. Vanuit een LCC-benadering kan deze standaard-referentieperiode van 50 jaar te lang zijn en kan een kortere (rest)levensduur van bijvoorbeeld 5 of 10 jaar een verstandigere keus zijn. Hiervoor dienen vooralsnog lagere materiaalfactoren afgeleid te worden. Informatie hierover voor damwanden staat in NEN 8707 hoofdstuk 7 en voor oevers in hoofdstuk 8. Wanneer er gestreefd wordt naar nieuwbouwniveau is de informatie in NEN 9997-1 interessant.