Inleiding
Met het verschijnen van deze richtlijn is invulling gegeven aan de roep om een breed gedragen, overzichtelijke en eenduidige richtlijn voor kleiner grondwerken uit te brengen.
Achtergrond
Jaarlijks worden er in Nederland op duizenden locaties grondwerken uitgevoerd. In omvang en complexiteit zijn de verschillen enorm: van het verleggen van een datakabel in het buitengebied tot het realiseren van de bouwkuip voor een metrostation in de binnenstad. Over het algemeen geldt dat hoe complexer de werkzaamheden zijn, hoe beter er in de voorbereidingsfase is nagedacht over de wijze van uitvoering en de bijhorende veiligheidsaspecten. Uit verkenningen van de praktijk blijkt echter dat bij kleinere en routinematige werken, deze aandacht voor de voorbereiding vaak ontbreekt. Het overgrote deel van de grondwerken in Nederland valt in deze categorie en wordt ten aanzien van geotechnische aspecten relatief onvoorbereid uitgevoerd. In veruit de meeste gevallen verloopt dit grondwerk zonder incidenten. Toch is het aantal werken waar wel iets verkeerd gaat nog altijd onnodig groot. Hiervoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen:
Jaarlijks worden er in Nederland op duizenden locaties grondwerken uitgevoerd. In omvang en complexiteit zijn de verschillen enorm: van het verleggen van een datakabel in het buitengebied tot het realiseren van de bouwkuip voor een metrostation in de binnenstad. Over het algemeen geldt dat hoe complexer de werkzaamheden zijn, hoe beter er in de voorbereidingsfase is nagedacht over de wijze van uitvoering en de bijhorende veiligheidsaspecten. Uit verkenningen van de praktijk blijkt echter dat bij kleinere en routinematige werken, deze aandacht voor de voorbereiding vaak ontbreekt. Het overgrote deel van de grondwerken in Nederland valt in deze categorie en wordt ten aanzien van geotechnische aspecten relatief onvoorbereid uitgevoerd. In veruit de meeste gevallen verloopt dit grondwerk zonder incidenten. Toch is het aantal werken waar wel iets verkeerd gaat nog altijd onnodig groot. Hiervoor zijn diverse oorzaken aan te wijzen:
- de afgraving of ophoging is verkeerd uitgevoerd (bijvoorbeeld met te steile taluds);
- de belastingen op het talud blijken groter dan verwacht (er staat bijvoorbeeld materieel opgesteld langs de afgraving);
- er is onvoldoende inzicht in de lokale samenstelling en eigenschappen van het bodemmateriaal (de bodem is bijvoorbeeld zandiger dan verwacht, waardoor de grond anders reageert op graafwerk).
Bovenstaande punten kunnen tot een instabiele afgraving leiden met afkalven, schuiven of omklappen van taluds tot gevolg. De incidenten verschillen in ernst. Van aanvullend graafwerk, het verzakken van materieel tot beschadiging van ondergrondse lijninfrastructuur en het beklemmen of zelfs bedelven van personeel. Veel van deze incidenten hadden met een goede voorbereiding voorkomen of beperkt kunnen worden.
Dat grondwerk een potentieel veiligheidsrisico met zich meebrengt, is al jaren bekend. Tot 1995 bracht de Arbeidsinspectie Publicatieblad 25 ‘Putten en sleuven’ uit. Ook al was dit blad niet onomstreden, het onderstreepte de noodzaak om veilige taludsteiltes aan te houden. Door veranderd beleid en onvoldoende technische onderbouwing is deze publicatie ingetrokken. De leemte die hiermee is ontstaan wordt opgevuld met de voorliggende publicatie: een breed gedragen en technisch goed onderbouwde richtlijn voor het werken in of op de Nederlandse bodem. De kennis van adviesbureaus, opdrachtgevers en kennisinstituten over werken met stabiele grond is gebundeld tot praktische richtlijnen voor kleinere grondwerken.
Deze publicatie vormt een aanvulling op bestaande richtlijnen en vervangt deze niet.
Doel
Deze CROW-publicatie, ‘Werken met stabiele grond’, geeft richtlijnen voor het beperken van het risico van werken in of rond kleinere ontgravingen. Daarbij richten de adviezen zich zowel op de voorbereidende fase als op de daadwerkelijke werkzaamheden en het toezicht daarop.
Deze publicatie is bedoeld voor iedereen die betrokken is bij de voorbereiding en uitvoering van, en toezicht op, grondwerken. Uit verkenning van de praktijk blijkt dat deze grondwerken vaak proefondervindelijk worden uitgevoerd en de inzet of controle van een geotechnisch adviseur of constructeur voorafgaand aan de werkzaamheden achterwege blijft. Dit gebrek aan grondmechanische voorbereiding maakt dat juist het kleinere grondwerk relatief veel risico met zich meebrengt. Het (niet-volledige) overzicht laat zien voor welke partijen en functionarissen de richtlijn van belang is (of kan zijn):
Deze publicatie is opgesteld voor grondwerken waarbij zonder inzet van een geotechnicus of constructeur (specialist) gewerkt wordt bij ontgravingen en/of ophogingen met een hoogteverschil van maximaal 1,75 meter. Deze maat is door de werkgroep gekozen op basis van de gemiddelde lengte van een medewerker. Dit type grondwerk kan met zo nodig eenvoudige hulpmiddelen (sleufbekisting, systeemwanden) bij de juiste voorbereiding zonder specialist worden uitgevoerd. Deze richtlijn baseert zich op de Nederlandse praktijk en de in Nederland voorkomende bodemtypen. Voor grotere en complexe werken wordt een deskundige geraadpleegd die de ontgraving of bouwput geheel doorrekent en risico’s volledig inventariseert. Als ondergrens hanteert deze leidraad een ontgravingsdiepte van 1,0 meter. Ondiepere ontgravingen leiden in de praktijk nauwelijks tot noemenswaardige risico’s
Deze CROW-publicatie, ‘Werken met stabiele grond’, geeft richtlijnen voor het beperken van het risico van werken in of rond kleinere ontgravingen. Daarbij richten de adviezen zich zowel op de voorbereidende fase als op de daadwerkelijke werkzaamheden en het toezicht daarop.
- De richtlijn informeert, door inzicht te geven in de verschillende aspecten van werken in grond. Hierdoor wordt de lezer zich meer bewust van potentiële risico’s en het herkennen van risicovergrotende factoren;
- De richtlijn instrueert, door inzicht te geven in oplossingsrichtingen voor verschillende omstandigheden. Dit stelt de lezer in staat om zelfstandig, zonder tussenkomst van een geotechnicus of constructeur, maatregelen te treffen om risico's van grondwerkzaamheden te beperken.
Deze publicatie is bedoeld voor iedereen die betrokken is bij de voorbereiding en uitvoering van, en toezicht op, grondwerken. Uit verkenning van de praktijk blijkt dat deze grondwerken vaak proefondervindelijk worden uitgevoerd en de inzet of controle van een geotechnisch adviseur of constructeur voorafgaand aan de werkzaamheden achterwege blijft. Dit gebrek aan grondmechanische voorbereiding maakt dat juist het kleinere grondwerk relatief veel risico met zich meebrengt. Het (niet-volledige) overzicht laat zien voor welke partijen en functionarissen de richtlijn van belang is (of kan zijn):
- netbeheerders (met name operationeel managers, projectleiders, werkvoorbereiders, uitvoerders, en kwaliteitscontroleurs);
- aannemers (met name operationeel managers, uitvoerders, machinisten, grondwerkers, monteurs en maatvoerders/landmeters);
- adviesbureaus (onder meer milieukundigen, ontwerpers, veldwerkers, milieukundig begeleiders en toezichthouders);
- overheden (met name betrokkenen bij toetsing, toezicht en handhaving, en beheerders ondergrond).
Deze publicatie is opgesteld voor grondwerken waarbij zonder inzet van een geotechnicus of constructeur (specialist) gewerkt wordt bij ontgravingen en/of ophogingen met een hoogteverschil van maximaal 1,75 meter. Deze maat is door de werkgroep gekozen op basis van de gemiddelde lengte van een medewerker. Dit type grondwerk kan met zo nodig eenvoudige hulpmiddelen (sleufbekisting, systeemwanden) bij de juiste voorbereiding zonder specialist worden uitgevoerd. Deze richtlijn baseert zich op de Nederlandse praktijk en de in Nederland voorkomende bodemtypen. Voor grotere en complexe werken wordt een deskundige geraadpleegd die de ontgraving of bouwput geheel doorrekent en risico’s volledig inventariseert. Als ondergrens hanteert deze leidraad een ontgravingsdiepte van 1,0 meter. Ondiepere ontgravingen leiden in de praktijk nauwelijks tot noemenswaardige risico’s
[ link ]
Figuur 1. Afgraving en ophoging tot 1,75 m
Deze publicatie vormt een aanvulling op bestaande richtlijnen en vervangt deze niet.
Voor verkeersmaatregelen wordt verwezen naar de CROW-richtlijnen voor Werk in Uitvoering (CROW-publicatiereeks 96a/96b) aan de hand waarvan de veiligheid van de wegwerker en de weggebruiker wordt gewaarborgd. Voor de veiligheids- en milieurisico’s van bodemverontreinigingen wordt verwezen naar CROW-publicatie 132 ‘Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water’ en CROW-publicatie 307 ‘Kabels en leidingen in verontreinigde bodem’. Daarnaast geeft ook CUR-publicatie C2004-1 ‘Beoordelingssysteem voor de begaanbaarheid van bouwterreinen’ de nodige handvatten voor een stabiel en begaanbaar werkterrein.
Leeswijzer
Deze publicatie beschouwt allereerst de risico’s van grondwerk en het daaraan gerelateerde wettelijk kader. Door vervolgens de werking van grond te beschrijven, krijgt de lezer direct handvatten voor de beheersing van de risico’s van werken met grond. Deze richtlijn zoekt de beheersing vooral in de aanleg van stabiele taluds in een open ontgraving. Hierop volgt het stroomschema voor veilige ontgraving en ophoging waarbij gewerkt wordt van grof naar fijn; hoe meer gegevens over het project en de projectlocatie worden verzameld, hoe meer maatwerk geleverd kan worden. De lezer maakt voor zichzelf de afweging of de aanbevolen maatregelen gerealiseerd kunnen worden (bijvoorbeeld wat ruimtebeslag betreft), of dat meer informatie ingewonnen moet worden zodat meer maatwerk geleverd kan worden. De publicatie bespreekt ter afsluiting enkele standaardhulpmiddelen die ingezet kunnen worden als met een open ontgraving niet de benodigde veiligheid kan worden gerealiseerd.
De rol van de specialist binnen deze richtlijn
Als specialist ziet de werkgroep een persoon of organisatie die op basis van de lokale bodemgesteldheid en omgevingsfactoren een – op erkende technieken gefundeerde – uitspraak kan doen over de wijze waarop een veilige ontgraving gerealiseerd kan worden. De publicatie ziet als specialist:
Deze richtlijn dekt een groot deel van in de praktijk voorkomende situaties. Vanuit de laatste stand der techniek en breed gedragen ervaringskennis is daarvoor het ‘stroomschema veilig ontgraven’ opgesteld. Hierbij is de te hanteren taludhelling de aangewezen manier om tot stabiele, en dus veilige, ontgravingen te komen. Het gedrag van grond is echter complex en van vele aspecten afhankelijk. Voor complexere situaties dient in de voorbereidende fase een specialist geraadpleegd te worden om veilig te werken.
[ link ]
Wie is de specialist?Voor deze situatie is de inzet van een specialist nodig voordat het werk start!
Als specialist ziet de werkgroep een persoon of organisatie die op basis van de lokale bodemgesteldheid en omgevingsfactoren een – op erkende technieken gefundeerde – uitspraak kan doen over de wijze waarop een veilige ontgraving gerealiseerd kan worden. De publicatie ziet als specialist:
- een erkend geotechnisch adviseur;
- een erkend constructeur;
- een persoon in dienst van een bronbemalingsbedrijf met kennis van de lokale ondergrond.