Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijn organisatie en bestrijding van wintergladheid 2024
Deze tekst is gepubliceerd op 02-03-17

Gladheidsmeldsysteem

De meetstations van het gladheidsmeldsysteem zijn te herkennen aan de naast de weg opgestelde witte, ronde weerhutten. Hierin worden op 1,5 meter hoogte de luchttemperatuur, de relatieve luchtvochtigheid en de neerslag gemeten. Op enkele plaatsen in een regio worden ook de windsnelheid en de windrichting vastgelegd.
[ link ]

Weerstation (hut)

Een meetstation bevat naast een weerhut twee tot zes sensoren. Deze zijn in het wegdek aangebracht, ter hoogte van een wielspoor. De sensoren registreren diverse kenmerken van de toestand van het wegdek. De temperatuur van het wegoppervlak wordt gemeten door sensoren, die zich 2 mm onder het wegoppervlak bevinden. Sensoren aan de onderkant van het asfaltpakket meten de temperatuur in de ondergrond.
Naast de standaard sensoren die al jaren gebruikt worden, zijn er ook nieuwe methoden om de toestand van de weg vast te stellen, bijvoorbeeld de actieve sensor. Deze koelt zichzelf af tot het vocht op de oppervlakte van de sensor bevriest. Op deze manier wordt het daadwerkelijke vriespunt van het wegdek vastgesteld.
Binnen de locatie worden de sensoren aangebracht op het koudste gedeelte. Dit is de rijbaan of rijstrook die het langst in de schaduw of het meest in de wind ligt. Op wegen met rijbanen die uit twee of meer rijstroken bestaan, worden de temperatuursensoren in de meest linkse rijstrook aangebracht. Hier is, in elk geval ’s nachts, de verkeersintensiteit het laagst. Daarom is deze rijstrook het koudst en daarmee maatgevend voor het optreden van gladheid. Er worden ook sensoren aangebracht om de aanwezigheid van vocht te registreren. De bovenkant van deze ‘doosjes’ is aan het wegoppervlak te zien en bestaat uit twee metalen ringen. Tussen beide bestaat een potentiaalverschil. Bij droogte vindt vrijwel geen geleiding plaats, bij aanwezigheid van vocht en verontreiniging wel. Omdat zout water elektriciteit goed geleidt, verschaffen de geregistreerde waarden bij vochtige omstandigheden ook inzicht in de hoeveelheid zout op het wegdek. Laatstgenoemde informatie is van belang voor de dosering van dooimiddel.
[ link ]

Sensoren in fietspad

[ link ]

Detail sensor voor meten vocht en restzout

Locatie van meetstations
Voor een goede werking van het gladheidsmeldsysteem is het essentieel dat zowel de meetlocaties als de posities van de sensoren in en naast het wegdek zorgvuldig worden gekozen. Allereerst moet er gezocht worden naar kritische locaties, waar gladheid zich doorgaans het eerst voordoet. Dit zijn bijvoorbeeld bruggen en viaducten, waar warmte uit de ondergrond niet van invloed is. Maar ook locaties in een verhoging, een bosachtige omgeving of een waterrijk gebied kunnen kritisch zijn. Bij de locatiekeuze van meetstations wordt verder gestreefd naar een zo groot mogelijke diversiteit aan gladheidsgevoelige plaatsen. Hierdoor liggen de meetstations niet gelijkmatig maar verspreid over het land.
Het gladheidsmeldsysteem van Rijkswaterstaat, waar ook een aantal provincies aan deelneemt, omvat ruim 330 meetpunten op uiteenlopende stroomwegen (situatie 2016). Daarnaast worden nog ruim 200 meetpunten gebruikt door andere wegbeheerders. Gemeenten met een gladheidsmeldsysteem beschikken in hun beheergebied meestal over één of meerdere meetpunten op een kritische locatie; dat is doorgaans voldoende.
Om de plaats van een meetstation te bepalen, wordt gebruikgemaakt van de kennis van wegbeheerders. De coördinator gladheidsbestrijding kan op basis van ervaring vaak direct plaatsen aanwijzen, die gevoelig zijn voor wintergladheid. Deze plaatsen zijn ook te lokaliseren door middel van infraroodmetingen. Deze geven inzage in de temperatuur van het wegdek over grote afstanden. Daarbij komen bijvoorbeeld verschillen in wegfundering en ondergrond duidelijk naar voren. De metingen worden bij voorkeur uitgevoerd tijdens een koude, heldere, windstille winternacht. Onder deze omstandigheden zijn de verschillen in wegdektemperatuur namelijk het grootst.
Alarmering
Het gladheidsmeldsysteem stelt de coördinator gladheidsbestrijding in staat om het ontstaan van de diverse soorten gladheid te onderscheiden. Dit kan doormiddel van automatisch gegenereerde alarmen, of door actieve bewaking door een weerbureau. De actieve bewaking door een meteoroloog wordt over het algemeen als zeer waardevol ervaren omdat zij gemakkelijk foutieve alarmen weten te onderscheiden van daadwerkelijk juiste alarmen.
Bevriezing van natte weggedeelten
Het gladheidsmeldsysteem signaleert via de geleidbaarheidssensor dat het wegdek nat is. Als de temperatuur langzaam daalt, wordt bij een vooraf ingestelde waarde een alarm gegenereerd. Als de wegdektemperatuur snel daalt, stuurt het systeem eerder (al bij een hogere wegdektemperatuur) een alarm uit. Laatstgenoemde situatie komt voor wanneer door een voorafgaande koude periode de ondergrond zodanig is afgekoeld, dat er geen warmtetransport meer plaatsvindt naar het oppervlak van het wegdek. De ondergrond oefent in dit geval geen temperende invloed uit. Het kan de daling van de wegdektemperatuur zelfs versnellen.
Omdat het gladheidsmeldsysteem rekening houdt met het temperatuurverloop, kan de coördinator gladheidsbestrijding tijdig worden gewaarschuwd voor snel intredende gladheid. Hierdoor is hij in staat bijtijds tot preventieve strooiacties over te gaan. Als de geleidbaarheidssensor een voldoende zout wegdek detecteert, wordt geen alarm uitgestuurd.
Condensatiegladheid of aanvriezende mist
Condensatie van vocht op het wegdek treedt op wanneer de wegdektemperatuur onder het dauwpunt daalt. Dit verschijnsel komt voor na een koude periode waarin ook de ondergrond flink is afgekoeld. Als de temperatuur van het wegdek zich onder het vriespunt bevindt en het dauwpunt van de lucht hoger is, vindt er een langzame, continue toevoer van vocht naar het wegdek plaats. Het vocht bevriest en het wegdek wordt glad, omdat het vocht neerslaat in de vorm van ijskristallen. De ijskristallen smelten onder invloed van bewegingen van autobanden, waarna het vocht opnieuw bevriest tot een dun ijslaagje.
Het gladheidsmeldsysteem kan dit proces waarnemen. Met de gegevens uit de weerhut over de luchttemperatuur en de relatieve luchtvochtigheid kan de dauwpunttemperatuur worden berekenend. Wanneer de wegdektemperatuur onder de dauwpunttemperatuur en onder het vriespunt komt, wordt een alarm gegenereerd. Als op het wegdek nog voldoende zout ligt als gevolg van eerdere strooiacties, wordt alleen een alarm uitgestuurd bij relatief veel condensatie, dus bij een groter verschil tussen wegdektemperatuur en dauwpunt. De instelwaarden moeten zodanig bepaald worden dat op tijd een preventieve actie gestart kan worden. Als er na uitvoer van een strooiactie vervolgens sprake is van droging, kunnen er bij oplopende geleidingswaarden in bijvoorbeeld de daaropvolgende avond of nacht, vrij gemakkelijk foutieve alarmen gegenereerd worden. Bij bewaking door een weerbureau zal de dienstdoende meteoroloog deze alarmen negeren en uitsluitend contact opnemen met de coördinator gladheid als er ook echt sprake is van een risico op gladheid. Hiermee voorkomen meteoroloog en coördinator dus onnodige strooiacties.
Neerslag
Gladheid door neerslag ontstaat, net als bij condensatie, door toevoer van vocht naar een koud wegdek. In de praktijk gaat het om sneeuw en ijzel. Wanneer neerslag valt bij wegdektemperaturen onder of rond het vriespunt, genereert het gladheidsmeldsysteem een alarm. Voor preventieve gladheidsbestrijding zijn aanvullende hulpmiddelen nodig. Aan de hand van de neerslagradar kan vooraf worden bepaald of in een bepaald gebied neerslag gaat vallen en op welk tijdstip dit gaat gebeuren. Op basis van neerslagbeelden, het te verwachten verloop van de wegdektemperatuur en overleg met het betrokken weerbureau kan dan worden besloten een preventieve strooiactie uit te voeren.
De neerslagsensor van het gladheidsmeldsysteem, die zich in de weerhut bevindt, detecteert of er sprake is van neerslag en met welke intensiteit. Het soort neerslag (regen, hagel, sneeuw, ijzel, uitregenende mist) wordt niet vastgesteld, maar meestal kan dit uit de waarnemingen worden afgeleid. Wanneer neerslag in combinatie met de wegdektemperatuur gladheid kan veroorzaken, wordt altijd een alarm uitgestuurd.
Verwachtingen wegdektemperatuur
Het gladheidsmeldsysteem meet de actuele wegdektemperatuur. Voor de gladheidsbestrijding is het belangrijker om het verloop van deze temperatuur in de komende uren te voorspellen. Aan het eind van de jaren tachtig is aan de Universiteit van Birmingham een warmte balans (heat balance) model ontwikkeld om de wegdektemperatuur voor de komende dagen te voorspellen. Dit model maakt gebruik van meteorologische grootheden, zoals de stralingsbalans, de bewolkingsgraad, de windsnelheid en de ondergrondtemperatuur. Het model is de afgelopen jaren door weerbureau's als MeteoGroup en Infoplaza op basis van de lokale omstandigheden in Nederland, verder verfijnd. Op basis van het warmte balans model hebben meteorologische dienstverleners een verwachtingsmodel voor de wegdektemperatuur uitgewerkt.
De verwachting van de wegdektemperatuur is van belang in situaties waarbij de gladheid aan het einde van de nacht of het begin van de ochtend optreedt en een preventieve bestrijdingsactie voor de ochtendspits mogelijk nodig is. In die situaties kan op basis van de verwachte wegdektemperatuur rond twee à drie uur ’s nachts het besluit worden genomen of er tot actie wordt overgegaan of niet.