Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Richtlijn organisatie en bestrijding van wintergladheid 2024
Deze tekst is gepubliceerd op 02-03-17

Aandachtspunten per wegcategorie

In de voorgaande hoofdstukken is ingegaan op beleid en organisatie, materieel en uitvoering met betrekking tot sneeuwruimen. De verstrekte informatie is in beginsel van toepassing op alle typen wegen. In dit hoofdstuk wordt stilgestaan bij specifieke aandachtspunten per wegcategorie. De informatie, die betrekking kan hebben op zowel beleidsmatige, organisatorische, materieeltechnische als uitvoeringstechnische aspecten, is uitsluitend of nagenoeg uitsluitend van toepassing op de aangegeven wegcategorie.
Nationale stroomwegen (autosnelwegen)
Het beleidsuitgangspunt voor sneeuwruimen op autosnelwegen en alle overige bij Rijkswaterstaat in beheer zijnde wegen kan worden samengevat in twee woorden: ‘alles schoon’ (ook wel aangeduid als ‘alles zwart’).
Dit betekent dat Rijkswaterstaat in principe altijd op alle autosnelwegen en overige in beheer zijnde wegen sneeuwruimt. Tot het autosnelwegennet behoren, naast de doorgaande trajecten, ook de in- en uitvoegstroken, de verbindingswegen in knooppunten, de doorgaande routes van verzorgingsplaatsen (zie het kader ‘Sneeuwruimen op verzorgingsplaatsen’) en alle redresseer-, vlucht-, spits-, plus- en wisselstroken.
Op trajecten waar een nationale stroomweg (autosnelweg) in een rechtstand overgaat in een regionale stroomweg (autoweg) of een gebiedsontsluitingsweg (80 of 70 km/h) zal over het gehele traject sneeuw worden geruimd. Hierover worden afspraken gemaakt met de desbetreffende provinciale of gemeentelijke wegbeheerder. Daarmee wordt voorkomen dat een automobilist op de plek van een beheergrens van een sneeuwvrij op een besneeuwd weggedeelte belandt.
Het uitgangspunt ‘alles schoon’ houdt ook in dat autosnelwegen over de volledige breedte sneeuwvrij worden gemaakt: van redresseerstrook (uiterst links) tot en met vluchtstrook (uiterst rechts) inclusief pechhavens langs spitsstroken en calamiteitendoorsteken (CADO’s). In de praktijk kan het voorkomen dat de staffel onvoldoende breed is om de gehele vluchtstrook schoon te maken. Dit gebeurt dan op een later moment met een aparte actie.
Zoals aangegeven in tabel 11 wordt voor sneeuwruimen een actietijd van 1,5 uur gehanteerd voor alle bij Rijkswaterstaat in beheer zijnde wegen. Dit houdt in dat de tijdsperiode tussen het verlaten van het steunpunt en het sneeuwvrij maken van de laatste vierkante meter van de route maximaal 1,5 uur bedraagt.
Altijd afvoeren naar rechts!
Op het autosnelwegennet wordt sneeuw uitsluitend afgevoerd naar rechts, hoe breed de rijbaan ook is, hoe breed de middenberm ook is, hoe de verkanting ook loopt en hoe beperkt de bergingsmogelijkheden aan de rechterzijde ook zijn. Door dit uitgangspunt zijn er geen misverstanden mogelijk bij de uitbesteding van ploegwerkzaamheden. Om de gehele rijbaan van een autosnelweg sneeuwvrij te maken, moet uiterst links worden begonnen. Aan de linkerkant van de verharding mag geen sneeuw blijven liggen, om te voorkomen dat smeltwater op de verharding komt. Het op een later tijdstip verwijderen van de sneeuw is geen optie, omdat het vanwege de verkeersveiligheid niet is toegestaan om een ploegvoertuig op de meest linkse rijstrook sneeuw te laten ploegen. Dit moet te allen tijde voorkomen worden. Als dit toch noodzakelijk is, moet een staffel worden ingezet over de gehele baanbreedte.
Uitzonderlijke situaties waarin afgeweken moet worden van het principe ‘altijd naar rechts afvoeren’, moeten goed onderbouwd en in overleg vastgesteld worden. Als voorbeeld kan worden genoemd een afrit met meerdere rijstroken voor links- en rechtsafslaand verkeer. Kenmerkend voor het Nederlandse autosnelwegennet is dat het nagenoeg volledig is voorzien van deklagen van zeer open asfaltbeton (zoab). Dit materiaal biedt tal van voordelen, maar een nadeel is dat sneeuw zonder preventieve maatregelen gedeeltelijk het wegdek in wordt gereden. Deze sneeuw vormt dan een gladde laag ijs, waarop nieuwe sneeuw zich gemakkelijk hecht. Om de ijsvorming zo veel mogelijk te voorkomen, moet er bij verwachte sneeuwval tijdig preventief worden gestrooid. Zowel bij het preventieve strooien als bij het strooien direct aansluitend op het ploegen bedraagt de dosering minimaal 14 tot maximaal 20 g/m2 natzout.

Zeker op zoab tijdig preventief strooien
Kenmerkend voor het Nederlandse autosnelwegennet is dat het nagenoeg volledig is voorzien van deklagen van zeer open asfaltbeton (zoab). Dit materiaal biedt tal van voordelen, maar een nadeel is dat sneeuw zonder preventieve maatregelen gedeeltelijk het wegdek in wordt gereden. Deze sneeuw vormt dan een gladde laag ijs, waarop nieuwe sneeuw zich gemakkelijk hecht. Om de ijsvorming zo veel mogelijk te voorkomen, moet er bij verwachte sneeuwval tijdig preventief worden gestrooid. Zowel bij het preventieve strooien als bij het strooien direct aansluitend op het ploegen bedraagt de dosering minimaal 14 tot maximaal 20 g/m2 natzout.

Het uitgangspunt ‘alles schoon’ wordt onder niet-extreme winterse omstandigheden zonder voorbehoud gehandhaafd. Alleen bij extreme sneeuwval (KNMI-criteria) kan ervan worden afgeweken. Dergelijke omstandigheden kunnen betekenen dat een autosnelweg niet over de volledige breedte sneeuwvrij wordt gemaakt, bijvoorbeeld omdat er moet worden gewerkt met smallere sneeuwploegen en/of niet complete staffels. Ook is het mogelijk dat trajecten van autosnelwegen deels (een of meer rijstroken) of volledig worden gesloten. Dergelijke beslissingen worden genomen door de coördinator gladheidsbestrijding in overleg met de Officier van Dienst en de regionale en/of landelijke verkeerscentrale. Deze wegen de belangen van de verkeerscirculatie, de veiligheid voor weggebruikers en personeel en de verdere omstandigheden. Dergelijke besluiten moeten altijd voldoende worden gemotiveerd.
[ link ]

Staffel actie

Organisatorische aspecten
De beleidsmatige uitgangspunten voor het sneeuwruimen op autosnelwegen hebben consequenties voor de organisatie van het werk. De belangrijkste consequentie is dat er voor het gehele netwerk van autosnelwegen, naast de strooiroutes, aparte ploegroutes worden gehanteerd. Deze zijn nodig omdat er bij sneeuwruimen meer voertuigen nodig zijn dan bij uitsluitend strooien. De werksnelheid bij sneeuwruimen ligt lager dan bij strooien: ongeveer 40 km/h versus ongeveer 70 km/h. Verder bedraagt de werkbreedte per voertuig bij sneeuwruimen 3,30 of 4,40 meter; bij strooien zijn breedtes tot 14 meter mogelijk. Om een verharding van 14 meter breed te ploegen zijn minimaal vier ploegvoertuigen nodig.
Het plannen van ploegroutes is een specialistische aangelegenheid. Hierbij moet met veel eisen en criteria rekening worden gehouden. Rijkswaterstaat werkt hiervoor samen met marktpartijen die beschikken over programmatuur om ploegroutes in te delen en te verbeteren. Voor het plannen van de routes worden randvoorwaarden en uitgangspunten opgesteld.
Eisen vanuit het wegennet
Breedte van de rijbanen
De rijbanen van autosnelwegen bevatten, naast de redresseerstrook en de vluchtstrook, twee of meer rijstroken. De breedte van de rijbaan is bepalend voor het aantal ploegvoertuigen dat nodig is voor de in te zetten staffel.
Toe- en afritten en verbindingswegen zijn een of meer rijstroken breed. Hiervoor worden aparte staffels samengesteld; deze bestaan meestal uit twee en soms uit drie ploegvoertuigen. Deze staffels nemen ook de doorgaande rijbaan of rijbanen van verzorgingsplaatsen mee; zie het kader ‘Sneeuwruimen op verzorgingsplaatsen’.
Aan het einde van afritten van de snelweg kunnen zich meerdere opstelstroken bevinden. De voertuigen van de ‘toe- en afrittenstaffel’ zijn dan niet in staat alle opstelstroken tijdens de eerste ploegactie geheel sneeuwvrij te maken. Zij werken in dat geval bij voorkeur van links naar rechts (zie kader ‘Altijd afvoeren naar rechts!’).
Berging van sneeuw
Op het overgrote deel van het autosnelwegennet kan sneeuw zonder beperkingen worden geborgen in de berm rechts van de vluchtstrook. Er komen echter ook trajecten voor waar berging van sneeuw niet mogelijk of niet verantwoord is. Open tunnelbakken zijn daar een voorbeeld van. Ook op plaatsen waar geluidsschermen zeer dicht op de rijbaan staan, kunnen de bergingsmogelijkheden voor sneeuw ontoereikend zijn. In deze situaties moet de van de rijbaan geschoven sneeuw zo snel mogelijk na het ploegen worden afgevoerd (alleen bij grote hoeveelheden sneeuw). Voor dergelijke locaties of trajecten moet in de planning rekening worden gehouden met de inzet van aanvullend materieel, zoals een laadschop en vrachtwagen met laadbak. Ook bij sneeuwruimen op viaducten en fly-overs kan het nodig zijn aanvullende maatregelen te treffen om te voorkomen dat weggeschoven sneeuw op een ondergelegen rijbaan belandt. Denk hierbij aan het doorschuiven van de sneeuw door het ploegblad recht te positioneren.
Aansluiting op onderliggend wegennet
Het autosnelwegennet sluit via toe- en afritten en via overgangen (autosnelweg gaat over in autoweg of gebiedsontsluitingsweg, meestal ter plaatse van beheergrens) aan op het onderliggende wegennet. Waar de autosnelweg overgaat (in rechtstand) in een ander type weg van een andere beheerder, moet de ploegactie worden doorgezet. Dit om te voorkomen dat verkeer op dezelfde weg plotseling van een sneeuwvrij gedeelte van de weg op een onbehandeld gedeelte terechtkomt. Ook bij aansluitingen van het autosnelwegennet op het onderliggende wegennet heeft dit de voorkeur. In de praktijk is dit echter niet altijd haalbaar omdat de precieze tijden van de verschillende ploegacties niet op elkaar kunnen worden afgestemd. In de praktijk doen zich op dit gebied overigens maar zelden problemen voor, omdat beheerders van het onderliggende wegennet een hoge prioriteit toekennen aan wegen die aansluiting geven op het autosnelwegennet.
Sneeuwruimen op verzorgingsplaatsen
Verzorgingsplaatsen worden tijdens de eerste ploegactie behandeld door een staffel van minimaal twee voertuigen die ook de toe- en afritten van de snelweg sneeuwvrij maakt. Verzorgingsplaatsen kunnen uiteenlopende voorzieningen bevatten, zoals tankstations, horecagelegenheden en recreatiefaciliteiten. Vooral de grotere verzorgingsplaatsen kunnen bestaan uit een netwerk van rijstroken en parkeerplaatsen. Voor het plannen van ploegroutes is het uitgangspunt dat bij de eerste ploegactie in ieder geval de doorgaande rijstrook van de verzorgingsplaats sneeuwvrij wordt gemaakt.
De werkwijze op verzorgingsplaatsen is als volgt: beide ploegvoertuigen maken gestaffeld de afrit naar de verzorgingsplaats sneeuwvrij. Ter hoogte van de splitsing naar het tankstation wordt de staffel gesplitst. Het voertuig met de zoutstrooier volgt de doorgaande rijstrook over de verzorgingsplaats. Het voertuig zonder zoutstrooier volgt de rijstrook naar het tankstation en vervolgens, na het passeren van het tankstation, de rijbaan die het snelst en/of het best aansluit op de doorgaande rijstrook. De twee voertuigen vormen voor het verlaten van de verzorgingsplaats weer een staffel. De toerit van de verzorgingsplaats naar de snelweg wordt in staffel sneeuwvrij gemaakt. De hier beschreven werkzaamheden worden uitgevoerd binnen de actietijd van 1,5 uur.

Eisen vanuit het materieel
Werksnelheid
Voor sneeuwruimen op autosnelwegen kan worden gerekend met een maximale werksnelheid van 40 km/h.
Werkbreedte
Behalve de breedte van de rijbaan is de werkbreedte van de in te zetten sneeuwploegen medebepalend voor het benodigde aantal ploegvoertuigen per staffel voor een bepaald traject.
Beschikbaarheid
Bij het opstellen van de ploegroutes moet rekening worden gehouden met het materieel waarover de wegbeheerder beschikt. Het gaat hierbij om het aantal ploegvoertuigen en hun eigenschappen, de aantallen sneeuwploegen (uitgesplitst naar werkbreedte) en de hoeveelheid zout/pekel die het strooiende ploegvoertuig kan meenemen. Zwaardere sneeuwploegen (staal) zijn beter geschikt voor grotere hoeveelheden sneeuw dan lichtere sneeuwploegen (kunststof).
Het motorvermogen van de in te zetten tractie moet toereikend zijn. Speciale aandacht is nodig voor het achterste voertuig in de staffel. Dit moet de sneeuw uit de eigen strook én uit alle voorgaande stroken afvoeren. Daarnaast is dit voertuig veelal uitgerust met de strooier en de bijbehorende hoeveelheid zout en pekel.
Overige eisen
Overlap
De overlap van sneeuwploegen in de staffel dient zo minimaal mogelijk te zijn om de maximale ruimbreedte van de staffel te realiseren. De minimale overlap moet 0,30 meter zijn. De planner moet hiermee rekening houden bij het bepalen van de werkbreedte van de staffel.
In staffel
Bij het ruimen van sneeuw op autosnelwegen moet altijd in een staffel worden gewerkt in verband met de veiligheid. Een staffel bestaat uit ten minste twee ploegvoertuigen. Ook op toe- en afritten en verbindingswegen wordt altijd een staffel ingezet, meestal van twee voertuigen.
Bij andere situaties dienen extra veiligheidsmaatregelen te worden genomen.
[ link ]

In staffel de gehele rijbaan sneeuwvrij

Resultaat van de planning
Het resultaat van het planningstraject is per steunpunt een optimale indeling van de ploegroutes met de hierop in te zetten staffels en hun samenstelling (zie tabel 14). Er zijn ploegroutes voor:
  • doorgaande trajecten;
  • verbindingswegen;
  • toe- en afritten, inclusief de doorgaande stroken van verzorgingsplaatsen.
De routes voor de doorgaande trajecten hebben over het algemeen een lengte van 40 tot 60 kilometer. Alle routes moeten binnen de vastgestelde tijdslimiet kunnen worden uitgevoerd.
UItgangspunten:
  • Indien mogelijk wordt als eerste in een staffel een sneeuwploeg geplaatst die aan de linkerkant breder is.
  • Indien mogelijk wordt als laatste in de staffel een stalen ploeg geplaatst.
  • Onderstaande staffelindeling geeft een indicatie hoe een staffel kan worden gevormd.
  • Als door de indeling van de staffels de vluchtstrook tussen af- en toeritten niet gestrooid worden, dienen deze op een later moment alsnog gestrooid te worden
Tabel 14. Staffelindeling
Samenstelling rijbaan (doorgaande wegen) Verhardingsbreedte (m) Staffelbreedte (m) Samenstelling staffel 1e 2e 3e 4e 5e 6e 7e
1 rijstrook 4,1 4,4 2 × 2,7 (minimaal) 2,7 k/s 2,7 k/s + str
1 rijstrook met vluchtstrook 7,7 8,5 2 × 4,4 4,4 s 4,4 s + str
2 rijstroken zonder vluchtstrook (mogelijkheid 1) 8,1 8,5 3× 3,3 3,3 k/s 3,3 k/s 3,3 k/s + str**
2 rijstroken zonder vluchtstrook (mogelijkheid 2) 8,1 8,5 2 × 4,4 4,4 s 4,4 s + str
2 rijstroken met vluchtstrook 11,3 11,5 1 × 3,3 + 2× 4,4 4,4 s 4,4 s + str 3,3 s*
3 rijstroken met vluchtstrook 14,4 15,6 1× 3,3 + 3 × 4,4 4,4 s 3,3 k/s + str 4,4 s 4,4 s + str
4 rijstroken met vluchtstrook 18 18,6 2 × 3,3 + 3 × 4,4 4,4 s 3,3 k/s + str 4,4 s 4,4 s + str 3,3 s*
5 rijstroken met vluchtstrook 21,6 22,7 2× 3,3 + 4 × 4,4 4,4 s 3,3 k/s + str 4,4 s 4,4 s + str 3,3 s 4,4 s + str
6 rijstroken met vluchtstrook 25,2 25,7 3× 3,3 + 4 × 4,4 4,4 s 3,3 k/s + str 4,4 s 4,4 s + str 3,3 s 4,4 s + str 3,3 s*
* = het wegoppervlak dat is geruimd is door deze sneeuwploeg kan niet door de staffel worden gestrooid, dit deel dient bijvoorbeeld gestrooid te worden door de strooier van de af- en toeritten staffel
** = Let op / houd rekening met de haalbare asymmetrie van de strooier, mogelijk dient er een extra strooier worden ingezet
s= stalen sneeuwploeg
k = kunststof sneeuwploeg
str = strooier
Voor de samenstelling van de staffels zijn de volgende uitgangspunten gehanteerd:
  • Breedte rijstrook 3,60 meter; breedte vluchtstrook 3,60 meter; breedte plusstrook 3,10 meter; breedte redresseerstrook 0,50 meter;
  • De staffelbreedte is de som van de werkbreedtes van de sneeuwploegen minus 0,30 meter voor elke overlap;
  • De werkbreedte van de sneeuwploeg bedraagt 3,30 of 4,40 meter.
Een toe- en afritstaffel bestaat uit minimaal twee ploegvoertuigen met sneeuwploegen met een werkbreedte van 3,30 meter.
Uitvoeringstechnische aspecten
Op het moment dat de coördinator gladheidsbestrijding een oproep doet te gaan sneeuwruimen, begint het uitvoeringstraject. Veel van de dan vereiste handelingen zijn beschreven in het hoofdstuk ‘Uitvoering’. Hierna worden enkele uitvoeringstechnische aspecten toegelicht die van belang zijn bij sneeuwruimen op autosnelwegen.
Samenstellen staffels
Zoals vermeld wordt op autosnelwegen standaard gewerkt met staffels. Voor elke ploegroute is bekend hoe de staffel moet worden samengesteld (aantal voertuigen, ploegbreedtes). Er zijn ploegroutes voor de hoofdrijbanen, voor de verbindingswegen en voor toe- en afritten en verzorgingsplaatsen of combinaties hiervan.
Bij aankomst van een voertuig op het steunpunt wordt de sneeuwploeg voorgebouwd en eventueel de strooier opgezet. Omdat een curatieve actie veelal volgt op een preventieve actie, zijn de meeste strooiers al aanwezig op het steunpunt. Het verdient de voorkeur te werken met vaste staffels, waarbij het aan te bevelen is de curatieve route zo veel mogelijk overeen te laten komen met de preventieve route.
Afwijkend hiervan kan worden besloten staffels te formeren op basis van binnenkomst op het steunpunt van de ploegvoertuigen. Het is dan belangrijk dat de ploegroute wordt gereden met een of meer chauffeurs die bekend zijn met desbetreffende route. Voor uitzonderlijke gevallen moet ervan worden uitgegaan dat elke combinatie op elke ploegroute inzetbaar moet zijn.
In bijlage 1 zijn figuren opgenomen die laten zien hoe voor diverse rijbaanbreedtes de staffels worden opgebouwd.
Prioriteren staffels
Het uitgangspunt is dat wegvakken/trajecten van het autosnelwegennet gelijktijdig sneeuwvrij worden gemaakt. Door verschillende oorzaken kan het voorkomen dat op bepaalde momenten niet voldoende voertuigen beschikbaar zijn. Dan kan het noodzakelijk zijn een prioritering aan te brengen. De eerste stap is afschalen (het onttrekken van rijstroken, te beginnen bij rijstrook 1 en eventueel de vluchtstrook). Van hoog naar laag is de prioriteit als volgt:
  • staffels voor de rijstroken;
  • staffels voor de toe- en afritten en de doorgaande verbinding van verzorgingsplaatsen.
  • staffels voor de verbindingswegen (in knooppunten van autosnelwegen);
Werken in staffels
In bijlage 1 is weergegeven op welke wijze de staffel is opgebouwd. In de staffel rijdt het voorste ploegvoertuig uiterst links. Op korte afstand schuin daarachter rijdt het volgende ploegvoertuig, enzovoort. Het voorste voertuig verwijdert de sneeuw van de redresseerstrook en van een groot deel van de linkerrijstrook. Het volgende voertuig verwijdert de door zijn voorganger weggeschoven sneeuw plus de sneeuw van de eigen strook.
De overlap van sneeuwploegen in de staffel dient zo minimaal mogelijk te zijn om de maximale ruimbreedte van de staffel te realiseren. De minimale overlap moet 0,30 meter zijn.
Achter de staffel ontstaat vaak een file. De kans bestaat dat weggebruikers proberen tussen de ploegwagens door te rijden. Om dergelijke manoeuvres tegen te gaan, moeten de ploegvoertuigen op korte maar veilige afstand achter elkaar rijden.
Werksnelheid
De maximale werksnelheid bedraagt 40 km/h. Als de snelheid hoger wordt, bestaat de kans dat de opgestuwde sneeuw het ploegblad niet snel genoeg kan verlaten. Met een barrierploeg kan met een hogere snelheid (tot 65 km/h) worden gewerkt. Door de speciale, trompetachtige vorm wordt de sneeuw sneller en verder afgevoerd. De hogere werksnelheid kan een voordeel zijn als een afzonderlijk voertuig met barrierploeg wordt ingezet om eerder weggeploegde sneeuw van de rechterzijde van de vluchtstrook te verwijderen. Als de barrierploeg wordt ingezet voor het meest rechtse voertuig in een staffel, is uiteraard de snelheid van het meest linkse voertuig in die staffel maatgevend.
[ link ]

Barrierploeg in actie

Afvoer naar rechts
Op autosnelwegen wordt sneeuw standaard afgevoerd naar de rechterzijde van de rijbaan, ook als er links voldoende opslagruimte beschikbaar is. De sneeuw wordt bij voorkeur geborgen in de berm naast de vluchtstrook. Bij aanwezigheid van barriers is dit alleen mogelijk als er een barrierploeg wordt ingezet.
Strooien
De strooier wordt zo afgesteld dat het natzout hoofdzakelijk wordt verspreid achter het achterste voertuig zelf en achter de links daarvan rijdende voertuigen. Er wordt dus ‘asymmetrisch links’ gestrooid. Er zal ook een beperkte hoeveelheid zout rechts achter het voertuig belanden. Het is namelijk uitvoeringstechnisch niet mogelijk al het zout één kant op te strooien. Bij een gangbare strooibreedte van 12 meter kan bijvoorbeeld in theorie vanaf de strooiplaat 9 meter naar links en 3 meter naar rechts worden gestrooid. Een gangbare verhouding van de maximale symmetrie is 3 links en 1 rechts. Omdat de praktijk veelal weerbarstiger is dan de theorie, wordt ten aanzien van het maximaal asymmetrisch strooien rekening gehouden met een verdeling bij het strooien van 6 meter naar links en 2 meter naar rechts. Hiermee is in de staffeltekeningen rekening gehouden, waarbij in een enkele situatie de strooier niet op de meest logische plaats in de staffel is gesitueerd. Dit kan bijvoorbeeld veroorzaakt worden door beperkte beschikbaarheid van materieel. Bij voorkeur wordt niet gestrooid op weggedeelten die daarna direct weer geploegd worden.
Indien op rijbanen met twee rijstroken en een vluchtstrook één strooivoertuig per staffel wordt ingezet, kan de vluchtstrook niet gestrooid worden. De vluchtstrookstaffel zal de vluchtstrook moeten strooien. Zo zal er in elke specifieke situatie kritisch nagedacht moeten worden over welke positie de strooier(s) in de staffel nemen.
Rijkswaterstaat – een doorkijk naar de toekomst
Uniformiteit staat binnen de gladheidsbestrijding bij Rijkswaterstaat hoog in het vaandel, zowel wat betreft uitvoering als inzet en de ontwikkeling van materieel. Het onderbrengen van de gladheidsbestrijding bij één dienstonderdeel maakt verdere uniformering eenvoudiger realiseerbaar dan voorheen het geval was. gladheidsbestrijding was altijd al goed geregeld, maar goed wil niet zeggen dat het niet nog beter kan.
Voor de inzet van sneeuwploegen wordt gesteld dat er standaard met twee werkbreedtes gewerkt wordt. Daarbij wordt in beschouwing genomen of dat ploegen met een ploegblad uitgevoerd in staal of kunststof kunnen/moeten zijn. Ten aanzien van strooiers zijn er ontwikkelingen gaande op het vlak van strooischotels, waarbij het maximale bereik, ook op het vlak van asymmetrisch strooien, zal verbeteren. Dit betekent voor de toekomst dat strooiers in een staffel mogelijk een andere positie krijgen en dat er mogelijk zelfs minder strooiers ingezet moeten worden. Deze optimalisatieslag wordt echter niet van de ene op de andere dag bereikt. Vervanging van bestaand materieel door bijvoorbeeld verbeterd materieel zal jaren vergen.

Afzonderlijke ploegvoertuigen
De inzet van een afzonderlijk ploegvoertuig op het autosnelwegennet is een onwenselijke situatie en moet tot een minimum worden beperkt. Uit veiligheidsoverwegingen moet dit voertuig ook met een strooier zijn uitgerust om de weggebruikers te attenderen op de werkzaamheden.
Verzorgingsplaatsen
Een belangrijk aandachtspunt op verzorgingsplaatsen is dat er geen wegenzout tegen de brandstofpompen wordt gestrooid. Daarom wordt het gebied direct rondom het tankstation niet gestrooid.
Spits- en plusstroken
Spits- en plusstroken worden standaard tijdens de eerste ploegactie sneeuwvrij gemaakt. De belangrijkste redenen hiervoor zijn dat de verkeerscapaciteit dan min of meer kan worden gehandhaafd en dat wordt tegengegaan dat smeltwater van deze stroken naar het bereden gedeelte van de autosnelweg kan afstromen. Bij bijzondere omstandigheden bepaalt de coördinator gladheidsbestrijding of er voor spits- en plusstroken afwijkende tijdvensters gelden of dat zij voor langere tijd worden gesloten.
Wisselstroken
Op enkele plaatsen in het autosnelwegennet komen wisselstroken voor. De richting waarin het verkeer hier rijdt, wordt bepaald door het verkeersaanbod (in de ochtendspits van A naar B, in de avondspits van B naar A). In beginsel worden ook wisselstroken sneeuwvrij gemaakt. Omdat deze stroken in lengterichting meestal worden begrensd door verkeersbarriers, vraagt de afvoer van sneeuw speciale aandacht.
Werk in uitvoering
Ook bij werk in uitvoering wordt vaak gebruikgemaakt van verkeersbarriers. Als deze de berging van sneeuw bemoeilijken of onmogelijk maken en de omstandigheden in het werkvak het toelaten, kan het laatste voertuig van de staffel worden uitgerust met een barrierploeg. Sneeuwruimen ter plaatse van werk in uitvoering vereist overigens altijd maatwerk.
Tunnelbakken
Bij tunnelbakken met onvoldoende of geen bergingsmogelijkheid aan de rechterzijde moet de sneeuw in de rijrichting worden afgevoerd. Het ploegblad moet hiervoor recht worden gezet en indien noodzakelijk moet er met een lagere snelheid worden geploegd. Afhankelijk van de lengte van het traject en de hoeveelheid sneeuw moet rekening gehouden worden met de inzet van shovel en vrachtwagen om de sneeuw af te voeren naar elders.
Viaducten en knooppunten
Bij viaducten en knooppunten waar een autosnelweg over een andere weg heen gaat, moet de sneeuw in de rijrichting worden afgevoerd om te voorkomen dat de sneeuw op onderliggende wegen terechtkomt en daarmee een gevaar vormt voor onderliggend verkeer. De ploeg moet hiervoor recht gezet worden en er moet indien noodzakelijk met een lagere snelheid worden geploegd. Afhankelijk van de lengte van het traject en de hoeveelheid sneeuw moet rekening gehouden worden met de inzet van shovel en vrachtwagen om de sneeuw af te voeren naar elders.
Van en naar ploegroutes
Wanneer de ploegvoertuigen vanaf het steunpunt naar het beginpunt van de ploegroute rijden en/of aan het einde van de ploegroute weer terugrijden naar het steunpunt, komen zij over wegvakken die formeel niet tot de ploegroute behoren. Als er op deze wegvakken echter nog sneeuw ligt, moet ook deze sneeuw worden verwijderd. Dergelijke wegvakken mogen echter alleen geploegd worden wanneer de staffelbreedte voldoende is om de gehele verhardingsbreedte te ruimen. Dit ter voorkoming van achterblijvende sneeuwranden op ongewenste plekken.
Wegen buiten de bebouwde kom
Regionale stroomwegen (autowegen)
Op regionale stroomwegen is de werkwijze afhankelijk van het aantal rijbanen en rijstroken. Op wegen die bestaan uit één rijbaan met twee rijstroken die in tegengestelde richtingen worden bereden, wordt geploegd in twee werkgangen. Dit geldt ook voor wegen waarbij er per rijrichting een aparte rijbaan met één rijstrook beschikbaar is. Soms kan per richting worden volstaan met één brede sneeuwploeg, meestal is het echter beter om met twee gestaffelde ploegen te werken (grotere werkbreedte, ook redresseer- en vluchtstrook kunnen (gedeeltelijk) worden meegenomen). Als de rijrichtingen zijn gescheiden door een (niet-verhoogde) verharde middenstrook (veelal met groene markering), wordt ook deze middenstrook sneeuwvrij gemaakt.
Op regionale stroomwegen die bestaan uit twee rijbanen met elk twee rijstroken (in dezelfde richting), wordt elke rijbaan in één werkgang sneeuwvrij gemaakt. Meestal zijn hiervoor drie tracties nodig. Er wordt bij voorkeur in staffel gewerkt.
Gebiedsontsluitingsweg
Gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom (vaak provinciale wegen) bestaan in de meeste gevallen uit één rijbaan met per rijrichting één rijstrook. Het sneeuwruimen richt zich dan in eerste instantie op de doorgaande rijstrook. Tijdens de eerste ronde wordt deze in een doorgaande beweging geploegd en gestrooid. Haltehavens, in- en uitritten, voorsorteerstroken en andere verbredingen komen in een volgende ronde aan de beurt. Hiervoor worden aparte tracties ingezet. Bij afslaande verkeersbewegingen is tijdelijke hinder door sneeuwranden mogelijk.
Trajecten met twee rijstroken per rijrichting worden bij voorkeur in één werkgang sneeuwvrij gemaakt. Hiervoor zijn twee of drie tracties nodig. Deze worden in staffel ingezet. Organisatorisch is het echter niet altijd haalbaar om gelijktijdig twee rijstroken sneeuwvrij te maken. In principe heeft het dan de voorkeur te beginnen met de linkerstrook; daarbij belandt de sneeuw op de rechterstrook en wordt de sneeuw in een volgende ronde geploegd.
Erftoegangswegen
Tot deze wegcategorie behoren alle wegen zonder rijbaanscheiding buiten het bebouwde gebied. De breedte kan variëren van ongeveer 2,5 tot ongeveer 5 meter. Soms is één ploegactie per traject voldoende, vaker zijn twee acties gewenst. Een gelijkmatige aanpak is van belang om plotselinge overgangen en onoverzichtelijke situaties te voorkomen (vak-voor-vak werken).
Aanliggende en vrijliggende fietspaden
Het gaat hier om fietspaden die tegen een rijbaan aan liggen maar hiervan wel fysiek gescheiden zijn (aanliggend), en om fietspaden die een eigen tracé volgen, al dan niet in de directe nabijheid van een rijbaan (vrijliggend). Bij aanliggende fietspaden en bij vrijliggende fietspaden die (plaatselijk) op korte afstand van een rijbaan liggen (smalle tussenberm), moet waar mogelijk worden voorkomen dat hierop sneeuw belandt die van de rijbaan is verwijderd. Waar dit niet haalbaar is, moet zo snel mogelijk na het sneeuwruimen op de rijbaan ook het fietspad sneeuwvrij worden gemaakt. De in te zetten tractie moet voldoende capaciteit hebben om zowel de van het fietspad als de van de rijbaan afkomstige sneeuw te verwijderen.
Bij sneeuwruimen op fietspaden kan de overheersende rijrichting medebepalend zijn voor de aanpak. Zo hebben de verbindingen die naar een stadscentrum, station of school leiden ’s ochtends een hogere prioriteit dan de verbindingen in de andere richting. ’s Middags is de situatie omgekeerd. Ook het tijdstip is van belang. Sneeuwborstelen tijdens de spits, tussen grote groepen scholieren, moet bijvoorbeeld worden ontraden. Het best is uiteraard sneeuwruimen vóór de spits. Als dat niet haalbaar is, moet worden gewacht tot na de spits.
Wegen binnen de bebouwde kom
Gebiedsontsluitingswegen
Voor gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom gelden globaal dezelfde aandachtspunten als genoemd bij gebiedsontsluitingswegen buiten de bebouwde kom. Een belangrijk verschil is dat gebiedsontsluitingswegen binnen de bebouwde kom vaak veel kruispunten, rotondes en andere delen met een afwijkend dwarsprofiel bevatten. Het tijdig sneeuwvrij maken van haltehavens, voorsorteerstroken, in- en uitritten en andere afwijkende rijbaandelen vraagt extra aandacht. Naarmate er meer sneeuw valt, wordt het bovendien belangrijker om over extra capaciteit te beschikken voor het verwijderen van sneeuwruggen op kruispunten, rotondes, oversteekplaatsen en dergelijke.
[ link ]

Opslag van sneeuw op kruispunt

Verder is het juist op deze wegen van belang de werksnelheid aan te passen aan de omstandigheden. Door de aanwezigheid van veel (rijdend en stilstaand) verkeer, gebouwen en andere objecten kan met te hoge snelheid weggeploegde sneeuw (met verontreinigingen) gemakkelijk schade veroorzaken.
Waar gebiedsontsluitingswegen zijn voorzien van fiets(suggestie)stroken, worden deze stroken behandeld door de ploegvoertuigen die ook de rijstrook voor het gemotoriseerd verkeer sneeuwvrij maken. Hiervoor worden geen aparte tracties voor het fietsverkeer ingezet. Aanbevolen wordt de fietsstrook gelijktijdig met, of anders korte tijd na de rijstrook voor het gemotoriseerd verkeer te ploegen. Als dit niet gebeurt, zijn fietsers gedwongen gebruik te maken van het weggedeelte voor het gemotoriseerd verkeer.
Als fietsstroken sneeuwvrij worden gemaakt, moeten ook korte vrijliggende delen (zoals in bochten en bij kruispunten) worden geploegd of geborsteld. Dit om te voorkomen dat fietsers afwisselend wel en niet de rijbaan moeten delen met het gemotoriseerd verkeer.
Het is van belang dat de wegbeheerder in het gladheidsbestrijdingsplan bewuste keuzes maakt over tracés met fietsstroken en dat chauffeurs bij de uitvoering rekening houden met de aanwezigheid en het (afwijkende) gedrag van fietsers.
Erftoegangswegen
Wegen van deze categorie komen weinig voor in gladheidsbestrijdingsnetwerken. Als zij echter toegang verschaffen tot belangrijke voorzieningen kan ook hier sneeuwruimen noodzakelijk zijn. De werksnelheid mag daarbij uiteraard niet hoger zijn dan de maximumsnelheid van 30 km/h. Verder is zorgvuldigheid vereist om schade aan voetgangers, fietsers, (geparkeerde) voertuigen, groen, wegmeubilair en verkeersobstakels te voorkomen. Ook de berging van de sneeuw kan speciale aandacht vragen.
Aanliggende en vrijliggende fietspaden
Het gaat hier om fietspaden die tegen een rijbaan aan liggen maar hiervan fysiek gescheiden zijn (aanliggend) en om fietspaden die een eigen tracé volgen, al dan niet in de directe nabijheid van een rijbaan (vrijliggend). Bij aanliggende fietspaden en bij vrijliggende fietspaden die (plaatselijk) op korte afstand van een rijbaan liggen (smalle tussenberm), moet worden voorkomen dat hierop sneeuw belandt die van de rijbaan is verwijderd. Waar dit niet haalbaar is, moet zo snel mogelijk na het sneeuwruimen op de rijbaan ook het fietspad sneeuwvrij worden gemaakt. De in te zetten tractie moet voldoende capaciteit hebben om zowel de van het fietspad als de van de rijbaan afkomstige sneeuw te verwijderen.
[ link ]

Schoon aanliggend fietspad

Sneeuwruimen op tweerichtingenfietspaden
Bij het sneeuwvrij maken van tweerichtingenfietspaden worden verschillende aanpakken gehanteerd.
Bij de eerste methode wordt eerst één helft van het tweerichtingenfietspad geborsteld of geploegd en daarna zo snel mogelijk de andere. Hierbij kan een vak-voor-vak-aanpak worden gehanteerd. Er kunnen argumenten zijn om eerst over een grote lengte in één richting te werken, bijvoorbeeld als er een duidelijke spitsrichting is. Bedenk dat fietsers in beide richtingen zo veel mogelijk gebruikmaken van de schone strook. Dit kan voor verwarring zorgen.
Bij de tweede methode wordt het midden van het tweerichtingenfietspad sneeuwvrij gemaakt. Indien aanwezig, wordt daarbij de asmarkering zichtbaar. Bij deze aanpak is duidelijk dat de sneeuwvrije strook bestemd is voor fietsverkeer in beide richtingen. Een nadeel is dat tijdens de eerste werkgang zowel met het fietsverkeer mee als tegen het fietsverkeer in wordt gewerkt. De chauffeur moet zich hiervan voldoende rekenschap geven. De sneeuwvrije strook kan in een later stadium, indien haalbaar en wenselijk, worden verbreed. Dit kost echter relatief veel tijd. Daarom verbreden wegbeheerders de sneeuwvrije strook soms alleen ter plaatse van kruispunten, bochten en dergelijke.
Beide aanpakken hebben hun voor- en nadelen. Het belangrijkste is dat de wegbeheerder vooraf bedenkt welke aanpak op de tweerichtingenfietspaden van zijn netwerk het meest geschikt is en dat hij deze keuze kan onderbouwen.

Obstakels in vrijliggende fietspaden, vooral middengeleiders, kunnen de doorgang voor sneeuwruimvoertuigen belemmeren. Om te voorkomen dat fietsers plotseling van een schoon traject op een besneeuwd traject belanden, kunnen aanvullende (handmatige) acties nodig zijn.
Net als bij fietspaden buiten de bebouwde kom geldt ook bij fietspaden binnen de bebouwde kom dat de overheersende rijrichting medebepalend is voor de aanpak van het sneeuwruimen. Zo hebben de verbindingen die naar een stadscentrum, station of school leiden ’s ochtends een hogere prioriteit dan de verbindingen in de andere richting. ’s Middags is de situatie omgekeerd. Ook het tijdstip is van belang. Sneeuwborstelen tijdens de spits, tussen grote groepen scholieren, moet bijvoorbeeld worden ontraden. Het best is uiteraard sneeuwruimen vóór de spits. Als dat niet haalbaar is, moet worden gewacht tot na de spits.
Verwarmd fietspad
De toenemende aandacht voor snelle, veilige en betrouwbare fietsverbindingen heeft ertoe geleid dat op bescheiden schaal wordt geëxperimenteerd met het verwarmen van fietspaden. In Wageningen is bijvoorbeeld een proefvak van 50 meter aangelegd dat gebruikmaakt van warmte-koudeopslag. De betonnen platen zijn voorzien van buizen. Hierdoor stroomt relatief warm water, afkomstig uit waterlagen in de grond (aquiferen) waarin tijdens de zomer warmte is opgeslagen. De verwarmde betonnen platen bevriezen niet en het fietspad blijft sneeuwvrij. Er hoeft dus niet gestrooid te worden. De techniek is bijvoorbeeld interessant voor kwetsbare natuurgebieden, die nu schade kunnen ondervinden van strooizout.

Busbanen en busstroken
De breedte van de sneeuwploeg moet afgestemd zijn op de breedte van de busbaan of busstrook. Bedenk hierbij dat deze zich (plaatselijk) kan bevinden tussen perrons en andere verhoogde lijnelementen. Op dergelijke plaatsen kan ook de afvoer van sneeuw speciale aandacht vragen.
Winkelgebieden
Om hinder en schade zo veel mogelijk tegen te gaan, worden winkelgebieden bij voorkeur sneeuwvrij gemaakt buiten de openingstijden van de winkels.
In het gladheidsbestrijdingsplan kan vastgelegd zijn dat op bepaalde voetverbindingen sneeuw wordt geruimd, eventueel binnen een tijdslimiet. Denk hierbij onder meer aan trottoirs en voetgangersgebieden in stads-/dorps-/wijkcentra en aan belangrijke looproutes naar stations, OV-haltes, ziekenhuizen en andere drukbezochte voorzieningen.
Een belangrijk aandachtspunt bij sneeuwruimen op voetverbindingen is het draagvermogen van de verhardingsconstructie. Te grote belasting door een zwaar voertuig kan in één keer grote schade veroorzaken. Dit moet uiteraard worden voorkomen.
Houd bij het verwijderen van sneeuw logische looproutes aan, zonder bijvoorbeeld onnodige haakse bochten. Voorkom verder dat verwijderde sneeuw een belemmering vormt voor ander verkeer.
Voetgangers
Er is een landelijke trend om meer aandacht te schenken aan de gladheidsbestrijding voor voetgangers. Dit hangt samen met onder meer de vergrijzing en het omvangrijke gebruik van het openbaar vervoer. Vooral in gladheidsbestrijdingsplannen voor stedelijk gebied worden vaker voetgangersroutes opgenomen. Het beleid is doorgaans om hier zo snel mogelijk te borstelen, direct gevolgd door strooien/sproeien. Overigens kan het sneeuwruimen op voetgangersroutes over het algemeen op een wat later tijdstip plaatsvinden dan op routes voor auto- en fietsverkeer, omdat het gebruiksmoment van de (meeste) voetgangers later ligt.

Erven en parkeervoorzieningen
Deze wegcategorieën worden alleen in een gladheidsbestrijdingsplan opgenomen als zij een belangrijke verkeersfunctie vervullen, zoals een veelgebruikt parkeerterrein bij een winkelcentrum of ziekenhuis. Sneeuwruimen heeft hier doorgaans niet de hoogste prioriteit. Daarom is de sneeuw die moet worden geruimd vaak al aangereden. Voor het verwijderen worden goed wendbare voertuigen met sneeuwploegen ingezet. De verwijderde sneeuw wordt vaak op een centraal punt verzameld en zonodig afgevoerd. Voorzichtig werken is noodzakelijk vanwege geparkeerde auto’s en eventuele voetgangers.
Speciale bestemmingen
De maatregelen bij speciale bestemmingen kunnen zeer divers zijn. Vaak gaat het om de inzet van kleine, (semi-)gemotoriseerde hulpmiddelen en handgereedschap. De uitvoerenden kunnen medewerkers van overheidsdiensten of aannemers zijn, maar ook zelfstandigen en/of vrijwilligers. De uitvoering is maatwerk.
Steeds meer sneeuwvrij
Als de sneeuw langer aanhoudt, zetten gemeenten regelmatig eigen medewerkers van groen- en onderhoudsdiensten of medewerkers van een werkvoorzieningsschap in voor aanvullende sneeuwruimactiviteiten. Denk hierbij aan het schoonmaken van fietsdoorsteekjes, oversteekplaatsen, bushaltes, routes voor blinden, de bestrating rond speciale voorzieningen (ziekenhuizen, verzorgingshuizen, seniorencomplexen), voetgangersgebieden, winkelcentra en op den duur ook (delen van) woonstraten. Voor deze relatief kleinschalige acties bestaat geen gedetailleerd plan, hooguit een prioritering van de af te werken locaties. De aanpak is veelal afhankelijk van de omstandigheden en wordt niet zelden ter plekke door de voorman bepaald.

Tabel 15. Overzicht veel gebruikt materieel per wegcategorie
Wegcategorie Meest gebruikte materieel voor sneeuwruimen Maximale werksnelheid (km/h)
Buiten de bebouwde kom
Nationale stroomweg Vrachtwagens met sneeuwploeg in staffel; achterste vrachtwagen kan met barrierploeg zijn uitgerust; meestal is de achterste vrachtwagen voorzien van een strooier of sproeier. 40
Regionale stroomweg Vrachtwagens met sneeuwploeg; bij werken in staffel is de achterste vrachtwagen voorzien van strooier of sproeier. 40
Gebiedsontsluitingsweg Vrachtwagens met sneeuwploeg en strooier of sproeier (incidenteel in staffel). 40
Erftoegangsweg Tractoren, pick-ups en lichte vrachtwagens met sneeuwploeg en strooier of sproeier. 40
Vrijliggend fietspad Kleine tractoren, pick-ups en onderhoudsvoertuigen met sneeuwborstel en/of sneeuwploeg en strooier of sproeier. 35
Binnen de bebouwde kom
Gebiedsontsluitingsweg Vrachtwagens en grote tractoren met sneeuwploeg en strooier of sproeier; eventueel laadschoppen en/of vrachtwagens voor de afvoer van sneeuw. 40
Erftoegangsweg Tractoren, pick-ups en lichte vrachtwagens met sneeuwploeg en strooier of sproeier. 25
Vrijliggend fietspad Kleine tractoren, pick-ups en onderhoudsvoertuigen met sneeuwborstel en/of sneeuwploeg en strooier of sproeier. 25
Busbaan / busstrook Tractoren, pick-ups en lichte vrachtwagens met sneeuwploeg en strooier of sproeier. 40
Winkelgebied Kleine tractoren, pick-ups, onderhoudsvoertuigen en (semi-)gemotoriseerde machines met sneeuwborstel of sneeuwploeg, en eventueel strooier of sproeier. 5
Erf Tractoren, pick-ups en lichte vrachtwagens met sneeuwploeg en strooier of sproeier. 5
Parkeervoorzieningen Tractoren, pick-ups en vrachtwagens met sneeuwploeg en strooier of sproeier; eventueel laadschoppen en/of vrachtwagens voor de afvoer van sneeuw. 5
Speciale bestemmingen Kleine tractoren, onderhoudsvoertuigen en (semi-)gemotoriseerde machines met sneeuwborstel of sneeuwploeg, en eventueel strooier of sproeier; handgereedschap. 10