5.2 Ondergrond
Gelaagdheid
Gelaagde grond beïnvloedt het niveau van de CVC-waarde en het bewegingsgedrag van de walsrol (bedrijfstoestand) wanneer de laagscheidingen binnen de meetdiepte liggen. Dieper gelegen plaatsen met ontoereikende verdichting beïnvloeden eveneens het verloop van de CVC-waarde.
Grondsoort
Korrelgrootte en korrelverdeling zijn van invloed op het niveau en de ontwikkeling van de CVC-waarde bij de opeenvolgende walsgangen en soms ook op het bewegingsgedrag van de walsrol.
Vochtgehalte
In gevallen waarbij door een te hoog vochtgehalte van het te verdichten materiaal geen goede verdichting mogelijk is, wordt een te lage CVC-waarde geregistreerd, die ook na diverse overgangen niet toeneemt maar eerder nog lager wordt. Ook bij een verweekte oppervlaktelaag, bijvoorbeeld door sterke regenval, neemt de CVC-waarde af.
Homogeniteit
De te controleren laag moet zoveel mogelijk uit homogeen materiaal zijn samengesteld, omdat door verschillen in het contactvlak van de walsrol met de ondergrond (bijvoorbeeld aan de ene zijde zand en aan de andere zijde een steenmengsel), CVC-waarden worden geregistreerd die voor de beoordeling van de verdichting niet representatief zijn.
Tijdfactor
De tijd tussen uitgevoerd verdichtingswerk en de controle door de meetwals moet zo kort mogelijk zijn, omdat in de tussenliggende periode de CVC-waarde kan veranderen. Oorzaken daarvoor kunnen zijn de situatie op het werk (bijvoorbeeld bouwverkeer), weersinvloeden (regenval) en het optreden van zettingen. Hoe groter deze tijdspanne wordt, hoe moeilijker het wordt om het oorspronkelijke verdichtingsresultaat goed te beoordelen.