Dichtheid van spuitstorten boven water
Zand dat hydraulisch wordt aangebracht - dat wil zeggen door middel van spuiten, nadat het met behulp van een cutter, een hopper of een zuiger aan de ondergrond is onttrokken - bezit een relatieve dichtheid die sterk afhankelijk is van de toegepaste uitvoeringstechniek. Zand dat boven water op een zogenaamd strand wordt gespoten, heeft volgens onderzoeken van Bezemer en Slagboom [1981], Turnbull en Mansur [1973] en Pyke e.a. [1978] een relatieve dichtheid van Re = [50 - 60]%, wanneer het niet wordt verdicht. Na verdichting met behulp van bulldozers levert het stort een relatieve dichtheid op van Re = [50 ± 16]%.
Löwenberg [1965] rapporteerde over storten ten behoeve van Duitse Autobahnen; hij vond relatieve dichtheden van Rn = [25 - 35]%. Daarbij moet worden aangetekend dat een maximumdichtheidsbepaling werd gehanteerd die relatief hoge dichtheden oplevert. Hierdoor komt de relatieve dichtheid vermoedelijk 10 tot 20% lager te liggen dan mag worden verwacht op grond van de ASTM-bepaling, die bij de eerder genoemde onderzoeken werd gehanteerd. Bovendien liggen de Rn-waarden in deze range bijna 5% lager dan de overeenkomstige Re-waarden; zie figuur 2.44c van dit hoofdstuk.
SCW (CROW) [1984] onderzocht een viertal storten van Nederlands zand en concludeerde dat de gemeten relatieve dichtheden voornamelijk liggen in de range Re = [50 - 75]%. Een gemiddelde van Re = 65% bleek een redelijke richtwaarde voor dergelijke storten boven water.