Methoden ter bepaling van de dichtheid
Bij de methoden die ter beschikking staan om de droge dichtheid van een zandbed vast te stellen, worden in het algemeen twee aspecten onderscheiden:
- de bepaling van de vochtige dichtheid ρ;
- de meting van het vochtgehalte w.
Het vochtgehalte volgt uit:
waarin:
ρ | = | vochtige dichtheid in kg/m 3 |
ρ dr | = | droge dichtheid in kg/m 3 |
m | = | vochtige massa van het monster in kg |
m dr | = | droge massa van het monster in kg |
ρ w | = | massa van het water in kg |
V | = | volume van het monster in m 3 |
w | = | vochtgehalte van het monster in % |
Hieruit volgt de reeds in hoofdstuk 2 afgeleide betrekking:
Het voorgaande betekent dat voor de vaststelling van de droge dichtheid drie grootheden moeten worden bepaald:
- de vochtige massa van een zandmonster;
- de droge massa van een zandmonster;
- het volume van de droge massa.
De vochtige dichtheid ρ en de droge dichtheid ρdr laten zich, evenals de verzadigde dichtheid ρsat ook uitdrukken als functie van het poriëngehalte n respectievelijk poriëngetal en/of het watergehalte w:
Hiertoe dienen echter de dichtheid van het korrelmateriaal ρs en de dichtheid van water ρw bekend te zijn. De dichtheid van water bedraagt per definitie 1000 kg/m3 bij een temperatuur van 4°C; in de civiele techniek blijft de correctie die noodzakelijk is in het geval van andere temperatuuromstandigheden, meestal achterwege.
In de navolgende paragrafen is dan ook eerst aandacht besteed aan de bepaling van de dichtheid van het korrelmateriaal. Vervolgens zijn de methoden beschreven ter vaststelling van de dichtheid van oppervlaktelagen respectievelijk dieper gelegen lagen. Ten slotte is een aantal methoden aangegeven ter bepaling van het vochtgehalte van een zandmassa.