Uitleveringsfactoren in diverse omstandigheden
Zoals onder anderen Schlick [1978] aangeeft, worden in de literatuur naast bovengenoemde definities nog andere aangetroffen. Ook in de praktijk bestaan er verschillende benamingen voor diverse vormen van uitlevering. Er is dan ook een grote verscheidenheid aan termen en symbolen die op een of andere manier de uitlevering representeren. Bovendien moet bedacht worden dat elke uitlevering wordt beïnvloed door drie factoren: het gebruikte materieel, de werkwijze en -omstandigheden, en de grondsoort. Dit betekent dat grote voorzichtigheid moet worden betracht bij het hanteren van richtgetallen voor uitlevering.
In de literatuur worden grote aantallen uitleveringswaarden aangetroffen, gepubliceerd door onderzoekers en door fabrikanten van grondwerk- en wegenbouwmaterieel. De gegeven waarden zijn in meerdere of mindere mate gespecificeerd naar grondsoort en de toestand waarin deze verkeert (nat, droog, los, vast), alsmede naar het toegepaste materieel.
Schlick [1978] heeft veel van deze gegevens samengevat en getracht ze voor de ontgravingsfase te vergelijken door uit de gegevens van diverse fabrikanten en onderzoekers per grondsoort een uitleveringsfactor αL af te leiden:
waarin:
VL = volume in m3 van de grond die na ontgraving is opgeladen of opgeslagen
VL = volume in m3 van de grond die na ontgraving is opgeladen of opgeslagen
In de meeste gevallen blijken daarbij voor cohesieloos materiaal zoals zand en grind αL-waarden te worden aangehouden ter grootte van αL = [0,80 - 0,93] met gemiddelde waarden van αL = [0,88 - 0,89].
Daarbij wordt soms onderscheid gemaakt tussen droge en vochtige grond of tussen grof en fijn materiaal. Vochtig materiaal levert dezelfde of iets lagere αL-waarden op, terwijl grind in veel gevallen iets lagere αL-waarden laat zien dan zand.
De grootste verschillen worden echter veroorzaakt door verschillen in graafwerktuigen. Illustratief in dat opzicht zijn de door Kühn [1956] gegeven uitleveringsfactoren door ontgraving met behulp van een grader respectievelijk een scraper; zie figuur 2.59. Overigens speelt de aanvangsdichtheid bij deze schattingen natuurlijk ook een belangrijke rol.
[ link ]
Figuur 2.59 Uitleveringsfactoren van grond die na ontgraving is opgeladen of opgeslagen
In het Polytechnisch Zakboek [1993] is van een bepaalde zandmassa vermeld dat hij in natuurlijke toestand een volume heeft van 1 m3. Na ontgraving wordt het zand in depot gezet en in deze geroerde vorm wordt het oorspronkelijke volume groter; in depot wordt een volume gemeten van 1,1 m3. Vervolgens wordt dezelfde zandmassa verdicht tot een volume van 0,93 m3. De bulkingfactor BL (ten gevolge van ontgraving van het oorspronkelijke volume) bedraagt:
zodat αL = 0,91. De bulkingfactor BΣ (ten gevolge van verdichting van het oorspronkelijke volume) bedraagt nu:
zodat α∑ = 1,08. De bulkingfactor BV (ten gevolge van verdichting van het na ontgraving opgeslagen volume) bedraagt nu:
zodat αV = 1,18.
Floss [1979] geeft in de tabel van figuur 2.60 een overzicht met globale α-waarden voor uitlevering en klink, respectievelijk na ontgraving en na volledige verwerking, inclusief verdichting in de grondconstructie. De betekenis van de gehanteerde uitleveringsfactoren αL en α∑ kan worden afgelezen uit figuur 2.61.
De in de figuur gegeven α-waarden vertonen in het algemeen grote marges, waardoor ze voor de uitvoeringspraktijk veelal onbruikbaar zullen zijn. In specifieke gevallen verdient het aanbeveling om een nader onderzoek in te stellen naar het effect van:
- de oorspronkelijke dichtheid, dat wil zeggen de natuurlijke dichtheid van de te gebruiken grond;
- het in te zetten grondwerkmaterieel;
- de toe te passen procedure van werken.