Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek funderingsmaterialen in de wegenbouw
Deze tekst is gepubliceerd op 15-04-14

Drooglegging

Voor een langdurig goed, structureel en functioneel gedrag van een wegverharding is voldoende drooglegging onontbeerlijk. Figuur 7.2 illustreert dat drooglegging het verschil is in hoogte tussen de kruinhoogte en het bermslootpeil. De ontwateringsdiepte is de afstand tussen de kruinhoogte van de weg en de bovenzijde van de capillaire opstijging van het grondwater. Hoewel de begrippen drooglegging en ontwateringsdiepte verschillend zijn gedefinieerd, worden ze in de praktijk vaak door elkaar gebruikt, waarbij de term drooglegging in de wegenbouwpraktijk het meest wordt gebruikt terwijl hiermee de afstand tussen kruinhoogte en bovenzijde capillaire opstijging wordt bedoeld.
[ link ]

Figuur 7.2. Drooglegging en ontwateringsdiepte

De minimale ontwerphoogte wordt gedicteerd door de grootste waarde van de drooglegging en vorstindringingsdiepte (zie paragraaf 7.1.3). Uiteraard kunnen aansluitingseisen aan aangrenzende wegen en objecten maatgevender zijn. Voor het vaststellen van de ontwerphoogte in combinatie met de drooglegging van de weg is informatie over de grondwaterstand nodig. Deze informatie kan uit bodemkaarten en/of metingen worden gehaald.
De drooglegging van zwaarbelaste wegen en wegen van het hoofdwegennet moet bij voorkeur meer dan 1 m bedragen. In gebieden met slappe bodem is deze waarde moeilijk haalbaar. Veelal is een waarde van 0,7 m het uiterste dat kan worden gehaald. Rijkswaterstaat hanteert in veel contracten de ontwerpwaarde van 0,7 m voor de drooglegging. De drooglegging is naast de invloeden van grondwater en capillaire opstijging ook afhankelijk van de (rest)zetting van het weglichaam. Daarom moet de ontwerphoogte van de wegconstructie minimaal aan de volgende eis voldoen:
waarbij
h
droog
=afstand tussen bovenzijde verharding in wegas en capillaire stijghoogte
t=tijdstip/ouderdom van de wegverharding
z
opp
=hoogteligging bovenzijde verharding in wegas ten opzichte van NAP (m)
z
gws
=hoogteligging (schijn)grondwaterspiegel ten opzichte van NAP (m)
h
gws,op
=opbolling grondwaterspiegel (m)
h
c
=capillaire stijghoogte (m)
w
rest
=restzetting op tijdstip t (m)
De capillaire stijghoogte is afhankelijk van de korrelverdeling van een mineraal aggregaat. Hoe fijner het capillaire netwerk in een materiaal, hoe hoger het vocht zal stijgen. Bij zand dat voldoet aan de eisen gesteld aan zand voor zandbed en zand voor ophoging (zie Standaard RAW Bepalingen 2015) is een gemiddelde capillaire stijghoogte van 0,56 m een veilige ontwerpwaarde [46].
Granulaire funderingsmaterialen hebben afhankelijk van de hoeveelheid fijn materiaal een zelfde of een lagere capillaire stijghoogte. Voor granulaire materialen waarbij de fractie kleiner dan 4 mm ontbreekt, is de capillaire opstijging nagenoeg nihil. Tabel 7.1 toont een van de bekendste overzichten van capillaire stijghoogte voor een aantal grondsoorten [1]. Boven de capillaire zone is het materiaal niet droog, maar is water geadsorbeerd aan het funderingsmateriaal. Dit verklaart waarom het zelfs onder een asfaltverharding op een 10 m hoge ophoging aardvochtig is.
Tabel 7.1. Richtwaarde capillaire stijghoogte volgens Wehner
Grondsoort Mediaan korreldiameter (μm) Capillaire stijghoogte (m)
Grof zand 2000 - 6000 0,0 - 0,05
Zand 600 - 2000 0,03 - 0,1
200 - 600 0,1 - 0,2
100 - 200 0,1 - 0,3
60 - 100 0,3 - 1,0
Silt 20 - 60 1 - 3
6 - 20 3 - 10
2 - 6 10 - 30
Klei < 2 > 30