Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Handboek funderingsmaterialen in de wegenbouw
Deze tekst is gepubliceerd op 15-04-14

Ongebonden en gebonden bouwstoffen

Ongebonden funderingsmaterialen en sommige zelfbindende funderingsmaterialen, zoals betongranulaat en menggranulaat, worden in de terminologie van het Besluit bodemkwaliteit aangemerkt als niet-vormgegeven bouwstoffen. De maximale emissiewaarden voor zware metalen en anionen voor niet-vormgegeven bouwstoffen zijn weergegeven in tabel 1 in de bijlage A van de Regeling bodemkwaliteit. De maximale emissiewaarden voor niet-vormgegeven bouwstoffen worden uitgedrukt in mg per kg droge bouwstof. Daarnaast kennen we in het Besluitbodemkwaliteit vormgegeven bouwstoffen. Dit zijn de gebonden bouwstoffen. Hiervoor wordt de maximale emissiewaarde gegeven in mg per m2 bouwstof, dus als emissie per oppervlakteeenheid. Tabel 6.1 laat zien welke funderingsmaterialen in het Besluit bodemkwaliteit als vormgegeven en als niet-vormgegeven bouwstof worden gezien.
Tabel 6.1. Vormgegeven en niet-vormgegeven funderingsmaterialen
Vormgegeven bouwstoffen
1
Niet-vormgegeven bouwstoffen
ZandcementGebroken natuurlijk gesteente
Hydraulisch menggranulaatMenggranulaat
Cementgebonden immobilisaatBetongranulaat
FosforslakmengselMetselwerkgranulaat
HoogovenslakmengselGebroken fosforslak
LD-staalslakmengselGebroken hoogovenslak
Gebonden asfaltgranulaatGebroken LD-staalslak
SchuimbetonGebroken ELO-staalslak
AVI-bodemas
Bims
Lavasteen
1 Mits wordt voldaan aan het criterium voor duurzame vormvastheid (maximaal massaverlies in de diffusieproef)
Gebonden funderingsmaterialen, zoals zandcement en cementgebonden immobilisaat, worden aangemerkt als vormgegeven bouwstoffen. Dit geldt ook voor zelfbindende funderingsmaterialen, zoals hydraulisch menggranulaat en hoogovenslakmengsel. Om te mogen worden getoetst als vormgegeven bouwstof, moet de bouwstof duurzaam vormvast zijn. Hiervoor is een criterium opgenomen in het Regeling bodemkwaliteit: een bouwstof is duurzaam (in de technische zin) vormvast, als het massaverlies in de uitloogproef (diffusieproef) minder is dan de maximale waarde.
Voor funderingsmaterialen onder wegen geldt voor dit massaverlies als maximale waarde:
  • ten hoogste 1.500g/m2 voor zelfbindende steenmengsels na een verhardingstijd van 28 dagen bij 20 °C/> 90 procent R.V.;
  • ten hoogste 500g/m2 voor zelfbindende steenmengsels na een verhardingstijd van 91 dagen bij 20 °C/> 90 procent R.V.;
  • ten hoogste 200g/m2 voor cementgebonden immobilisaten die conform BRL 9322 worden toegepast;
  • ten hoogste 30g/m2 voor gebonden steenmengsels.
De genoemde massaverlieswaarden zijn compromissen. Het is immers vreemd dat het begrip duurzaam vormvast verschillende eisen stelt aan het massaverlies. De eisen zijn afgeleid van de bestaande civieltechnische toepassingen. Als de waarde van 30 g/m2 voor gebonden steenmengsels als algemeen geldend zou worden gehanteerd, zouden veel toepassingen onmogelijk worden gemaakt.
Bouwstoffen die aan deze maximale waarde voldoen, mogen worden getoetst als een vormgegeven bouwstof. Als ze niet aan de maximale waarde voor massaverlies voldoen, moet de emissie worden getoetst als een niet-vormgegeven bouwstof met de kolomproef.
De indeling in vormgegeven bouwstoffen en niet-vormgegeven bouwstoffen is ingegeven door het uitloogmechanisme. Bij vormgegeven bouwstoffen is het uitloogmechanisme in principe diffusie door de bouwstof naar het oppervlak. De emissie van vormgegeven bouwstoffen wordt getoetst met de diffusieproef. In deze uitloogproef wordt een proefstuk in uitloogwater geplaatst, waarbij het uitloogwater steeds wordt ververst en de samenstelling verontreinigingen in het uitloogwater wordt gemeten als functie van de tijd. De diffusieproef duurt 64 dagen. Het resultaat van de diffusieproef is een berekende diffusiebepaalde emissie uit de bouwstof, E64d, die wordt uitgedrukt in mg per m2.
Vormgegeven bouwstoffen mogen ook worden getoetst met de kolomproef als niet-vormgegeven bouwstoffen. De kolomproef, die circa vier weken duurt, is sneller dan de diffusieproef. Ook is de kolomproef goedkoper, omdat bij de kolomproef maar één cumulatief uitloogwater wordt geanalyseerd en bij de diffusieproef acht uitloogfracties worden geanalyseerd. De emissie die wordt bepaald met de kolomproef op de verbrijzelde vormgegeven bouwstof, geldt dan als bovengrens voor de emissie van de vormgegeven bouwstof met de diffusieproef. Dit betekent dat als de vormgegeven bouwstof conform de kolomproef voldoet aan de emissie als niet-vormgegeven bouwstof, de bouwstof voldoet aan de maximale emissiewaarden uit de Regeling bodemkwaliteit.
Een aantal combinaties van toepassingen en bouwstoffen zijn in de Regeling bodemkwaliteit expliciet opgenomen als niet-duurzaam vormvaste bouwstoffen. Voor de toepassing in funderingslagen zijn dit:
  • gestabiliseerde klei;
  • gestabiliseerde leem;
  • gestabiliseerde E-vliegas.
Deze bouwstoffen zijn in deze toepassing dus per definitie niet-vormgegeven bouwstoffen, onafhankelijk van het criterium voor duurzame vormvastheid (maximaal verlies in de diffusieproef).
De maximale samenstellingswaarden voor de organische stoffen zijn gelijk voor vormgegeven en niet-vormgegeven bouwstoffen.
De bepalingsmethodieken en de borgingssystemen kunnen in de nabije toekomst door Europese harmonisatie veranderen.