Interpretatie
Penetrograafmetingen
De sondeerweerstand bij de penetrograafmetingen is op twee dieptes (10 en 15 cm) afgelezen. Karki [17] heeft een door hem opgestelde empirische relatie op basis van de laboratoriumproeven toegepast op de velddata van 22 april 1999. Deze relatie luidt:
ρ = 5,9 • G + 1,04 • ρmin
waarin:
ρ : de droge dichtheid in kg/m3
G : de gradiënt van de conusweerstand in MPa/m
ρmin : de minimumdichtheid in kg/m3
Dit leverde na acht walsovergangen een droge dichtheid van gemiddeld 1701 kg/m3 over de diepte 5-20 cm. Met de steekringmethode is op 10 cm diepte gemiddeld 1678 kg/m3 (s = 39 kg/m3, n=5) en op 25 cm diepte 1690 kg/m3 (s = 44 kg/m3, n=5) gemeten. De door Karki geleverde formule lijkt dus zeker bruikbaar in de praktijk.
Penetrologgermetingen
Voor de interpretatie van deze metingen wordt verwezen naar paragraaf 5.3.
Slagsonderingen
Bij de slagsonderingen blijkt dat het aantal slagen per 10 cm penetratie duidelijk met de diepte toeneemt. De methode is echter arbeidsintensief en één sondering kost relatief veel tijd. Daarna moeten de resultaten nog handmatig worden verwerkt. Voordeel van de methode is dat in principe over de volledige dikte van de aangebrachte laag (meestal 50 cm) gemeten kan worden. Ten opzichte van de penetrologger kent de methode echter te veel nadelen. Zeker zolang de methode niet geautomatiseerd is, moet de slagsondering voor grootschalige controles als een niet-praktische methode terzijde worden gelegd.