Heeft u vragen? U kunt ons ook bellen op tel: 0318-695315

Verdichting van de zandbaan
Deze tekst is gepubliceerd op 11-02-14

Algemene aspecten van de verdichtingsrichtlijnen

Na invoering van de RTR 1976 is uit onderzoekingen gebleken dat het daarin beschreven principe van verdichtingscontrole voldoet. De gehanteerde parameters e en Q/S als respectievelijk de laagdikte na verdichting en de verhouding tussen volume en oppervlakte verdichte grond als maat voor de verdichtingenergie zijn dan ook in de nieuwe opzet gehandhaafd. Daarnaast is een aantal verbeteringen in de aanpak tot stand gebracht, welke betrekking hebben op de volgende aspecten.
  • De na te streven dichtheid is duidelijker geformuleerd dan in RTR 1976. Aangezien de dichtheid in de praktijk niet over de volledige laagdikte constant zal zijn, is een gemiddelde droge dichtheid ρdr gem gedefinieerd en een dichtheid ρdr oz aan de onderzijde van de laag, dat wil zeggen de gemiddelde droge dichtheid over de gehele laag respectievelijk over de onderste 8 cm dikke laag, zoals aangegeven in figuur 3.46. Voor de tussenlaag ofwel het zandbed dient de gemiddelde dichtheid ρdr gem minstens 98,5% mpd te bedragen en de dichtheid van de onderste laag ρdr oz minstens 96% mpd; voor aanvulling en ophoging bedragen de eisen 95% mpd respectievelijk 92% mpd.
    [ link ]

    Figuur 3.46 Definitie van de verdichte droge dichtheid in termen van gemiddelde dichtheid en dichtheid aan de onderzijde van de laag

  • Er is een nieuwe classificatie van trilwalsen ontworpen, welke is gebaseerd op de grootte van de theoretische amplitude (dat wil zeggen de amplitude bij vrije trilling) en het quotiënt M1/L, waarbij M1 de trillende massa voorstelt van de rol met breedte L. Een en ander leidt met behulp van de grafiek van figuur 3.47 tot een indeling in een vijftal walstypen, V1 t/m V5.
    [ link ]

    Figuur 3.47 Grafiek ter bepaling van de zwaarteklasse van een wals volgens GTR 1992

  • In de nieuwe tabellen met richtlijnen voor de verdichting zijn aanvullende aanwijzingen opgenomen, zoals het aantal walsgangen en de verdichtingscapaciteit in m3/h per rolbreedte. De verdichtingscapaciteit heeft rechtstreeks te maken met de werksnelheid van de betreffende trilwals. De werksnelheid van trilwalsen blijkt bij de verdichting van dunne lagen hoger te kunnen zijn dan bij dikke lagen. In dat verband is het nuttig om, vooral voor de zwaardere walsklassen V3 t/m V5 de meest economische manier van werken te bepalen, kiezend tussen verdichting van een dunne laag met een relatief hoge walssnelheid en verdichting van een dikke laag met een relatief lage walssnelheid. Voorts blijkt het aanhouden van de juiste snelheid belangrijker naarmate de laagdikte groter is.