Om een houtconstructie te kunnen ontwerpen en berekenen is het nodig de sterkte-eigenschappen van het toegepaste hout te weten. Daartoe wordt constructief hout ingedeeld in sterkteklassen. De sterkteprofielen van de sterkteklassen zijn gedefinieerd in EN 338 (NEN-EN 338: 2016 -Hout voor constructieve toepassingen - Sterkteklassen -). Voor naaldhout worden de sterkteklassen aangeduid met de letter C. Voor loofhout wordt de letter D gebruikt. Deze letteraanduiding wordt gevolgd door een getal voor de karakteristieke waarde van de buigsterkte.
Voor gelamineerd hout is een soortgelijke indeling in sterkteklassen gemaakt. Deze klassen zijn conform EN 14080 (NEN-EN 14080: Houtconstructies - Gelijmd gelamineerd hout en gelijmd massief hout -). Gelamineerd hout is herkenbaar aan de afkorting GL. Daarnaast is er een onderscheid gemaakt tussen homogeen (GLh) en gecombineerd (GLc) gelamineerd hout; bij GLc is de ligger opgebouwd uit hout van verschillende sterkteklassen. Deze sterkteklassen zijn vooralsnog bedoeld voor gebruik van gelamineerd hout opgebouwd uit niet gemodificeerd naaldhout.
Voor gelamineerd hout gemaakt van hardhout of gemodificeerd naaldhout zijn nog geen Europese productnormen met bijbehorende sterkteklassen opgesteld. Daarom wordt voor deze producten toch vaak een sterkteklasse uit EN 14080 gebruikt, zodat hiermee gerekend kan worden. De producent past de richtlijnen met betrekking tot de houtsortering, productieproces etc. aan ten opzichte van niet-gemodificeerd naaldhout zodat de afgegeven sterkte bereikt wordt.
Voorbeelden hiervan zijn gelamineerd iroko of gelamineerd gemodificeerd naaldhout.
- De houtsoort
- Het groeigebied van het hout
- De sortering
- De hoeveelheid beschikbare onderzoeksgegevens
Deze aspecten zijn vooral van belang voor de producent/leverancier van het hout, die dat in een bepaalde sterkteklasse levert. Maar voor de ontwerper is het goed te weten welke achtergronden hierbij spelen, omdat niet alle houtsoorten in elke sterkteklasse beschikbaar zijn. Het kan bijvoorbeeld vreemd overkomen dat een houtsoort uit een bepaald groeigebied een zekere sterkteklasse heeft, maar uit een aangrenzend groeigebied een andere sterkteklasse. Dat kan te maken hebben met de wijze waarop het hout groeit in de verschillende groeigebieden (andere bodem, plantage of bos), de ondersoort (zelfde familie, maar verschillende ondersoorten), de sortering (visueel/machinaal, en de eisen aan de sterkte-reducerende kenmerken) en de hoeveelheid onderzoek die is gedaan (bij beperkte onderzoeksgegevens wordt vaak een conservatievere waarde afgegeven).
De relatie tussen visuele sorteerwijzen, groeigebieden en de sterkteklassen van houtsoorten is beschreven in EN 1912 (NEN-EN 1912 : Sterkteklassen - Toewijzing van visuele sorteringsklassen en houtsoorten -). Deze sterkteklassen zijn direct te gebruiken zonder verder onderzoek. Wanneer er op één van de bovengenoemde aspecten aanpassingen worden gedaan kan er mogelijk een andere sterkteklasse afgegeven worden.
Door machinale sortering toe te passen (op basis van bijvoorbeeld de dichtheid en elasticiteitsmodulus) kan hout in een hogere sterkteklasse worden ingedeeld omdat dit nauwkeuriger is. Dit wordt nu vooral gedaan voor naaldhout, maar kan ook worden toegepast op tropisch hardhout. Daar wordt nu in combinatie met visuele sortering per houtsoort maar één sterkteklasse aangegeven. Wanneer daar machinale sortering toegepast wordt kunnen ook hier meerdere sterkteklassen worden uitgesorteerd.
De belangrijkste parameters voor de sterkte van hout zijn de dichtheid en de mate waarin sterkte-reducerende eigenschappen voorkomen. Die laatste zijn de hoeveelheid en grootte van kwasten (de resten van takken in een balk) en het draadverloop (loopt dit evenwijdig met een de lengte as van een balk of onder een grote hoek). Bij naaldhout zijn kwasten maatgevend voor de sterkte, voor tropisch hardhout zoals dat nu op de markt komt bevat relatief weinig kwasten en daarbij is het draadverloop maatgevend.
[ link ] Figuur 3.6 Links: Naaldhout balk met kwasten die maatgevend zijn voor de sterkte; Rechts: Tropisch hardhout balk waarbij draadverloop maatgevend is voor de sterkte.
[ link ] Figuur 3.7 Links: machinale sterktesortering van naaldhout, met Mobile Timber Grader; Rechts: sterktesortering van hardhout (rechts)
De sterkteklassen in EN 338 worden gekarakteriseerd door de aanduiding C (voor naaldhout) of D (voor loofhout) en daarachter de karakteristieke waarde voor de buigsterkte waarmee gerekend moet worden. De karakteristieke waarden van de overige eigenschappen (treksterkte even en loodrecht op de vezel, druksterkte evenwijdig en loodrecht op de vezel, schuifsterkte etc.) kunnen dan in de tabel in EN 338 worden afgelezen.
Voor sommige waarden was op het van maken van deze norm niet voldoende onderzoekgegevens beschikbaar, waardoor er soms conservatieve waarden gegeven worden. Een voorbeeld hiervan is de schuifsterkte van hardhout. Onderzoek heeft aangetoond dat de afschuifsterkte van hardhoutsoorten veel hoger is dan de waarden die gegeven worden in EN 338 (van de Kuilen, Gard, Ravenshorst, 2017). Dit zal in een latere versie van de norm EN 338 kunnen worden opgenomen, maar de resultaten kunnen nu al wel gebruikt worden. Dit kan bijvoorbeeld van belang zijn bij de controle van hardhouten dekplanken op afschuiving die in de jaren 50 en 60 op beweegbare brugdelen geplaatst zijn en nu herberekend worden.
[ link ] Figuur 3.8 Afschuifproef op massaranduba (foto: TU Delft)
In tabel 3.4 zijn een aantal houtsoorten genoemd die veel gebruikt worden in de GWW en welke geschikte eigenschappen hebben met betrekking tot zowel duurzaamheid en sterkte. In bijlage A zijn nog meer houtsoorten vermeld. De houtsoorten in tabel 3.4 worden gebruikt in voorbeelden om de toepassing toe te lichten.
De 2 houtsoorten, iroko en grenen, worden in dit verband genoemd om aan te geven wat de mogelijkheden zijn als het hout wordt verwerkt om het geschikt te maken voor de GWW:
- Iroko:
Iroko heeft een hoge duurzaamheid maar is slechts in beperkte lengtes aanwezig. Gezaagd hout van iroko is slechts in beperkte afmetingen beschikbaar. Door dit te verlijmen kunnen grotere afmetingen gemaakt worden. Niet elke hardhoutsoort is zomaar goed te verlijmen. Met iroko is echter in Nederland voldoende ervaring opgedaan in de praktijk en wordt verlijmd iroko al toegepast in gebouwen met spanten die buiten staan en in bruggen. Als sterkteklasse wordt daar vooralsnog een waarde van GL24h aangehouden. - Grenen:
Grenen is in de basis geen duurzame houtsoort. Voor toepassing in de GWW kan dit daarom alleen toegepast worden met bijzonder maatregelen (zie ook hoofdstuk 3) . Dat wordt in bijvoorbeeld Duitsland gedaan door het hout volledig af te dekken of in Noorwegen door het hout volledig te impregneren. - Pinus radiata:
Pinus radiata is een grenensoort uit Nieuw-Zeeland en wordt veel gebruikt om het hout te modificeren, in Nederland wordt dat op de markt gebracht onder de naam Accoya®. Door de modificatie gaat de duurzaamheidsklasse naar DC 1 en kan het hout ook in de GWW worden toegepast zoals bijvoorbeeld bij de verkeersbruggen in Sneek. Voor deze bruggen werd een sterkteklasse van GL28 aangehouden.
Voor azobé geldt dat dit in het algemeen in grotere afmetingen beschikbaar is en zo direct kan worden toegepast in bijvoorbeeld sluisdeuren. Om grotere liggers te maken kunnen de balken met deuvels verbonden worden. Voor het hout kan dan gewoon D70 worden toegepast. De eigenschappen van de liggers als geheel kunnen dan berekend worden door het effect van de verdeuveling in rekening te brengen.
Tabel 3.4. Selectie van commercieel relevante houtsoorten voor gebruik in de GWW.
Handels-naam | Botanische naam volgens NEN-EN 1912:1912 | Sterkteklasse volgens NEN-EN 1912:2012 en herkomstgebied | Duurzaamheidsklasse volgens NEN-EN 350:2016 in zoet water | Volumieke-massa 1) (12% houtvochtgehalte) [kg/m3 ] | Toepassings gebeid | Opmerking |
Azobé | Lophira alata | D70 West Afrika | Overwegend DC1 | ca.1050 | Bruggen, damwanden, sluisdeuren, Geleiderails. remmingwerken | |
Angelim vermelho | Dinizia excelsa Ducke | D50 Brazilië | DC1 | ca.1000 | Damwanden, Brugdekken, steigers | |
Okan | Cylicodiscus gabunensis Harms | D40 Congo Brazzaville en Kameroen | DC1 | ca.950 | Damwanden, brugdekken steigers | |
Iroko | Milicia excels, Milicia regia | D40 Afrika | Overwegend DC1 | ca. 670 | Ten behoeve van gelamineerd hout voor bruggen | |
Basralocus | Dicorynia spp. D. guianensis Amsh. D. paraensis Benth. | D50 Frans Guyana D24 Suriname | Overwegend DC1 | Ca. 750 | Palen in zout en zoet water | Hoge duurzaamheid tegen de paalworm in zout water |
Cloeziana | | 1) | Overwegend DC1 | ca. 950 | gordingen, palen en wrijfgordingen, palen in zout en zoet water. | Hoge duurzaamheid tegen de paalworm in zout water |
Grenen | Pinus sylvestris | C18, C24, C30 Noord en Midden Europa | DC4 | ca. 460 | Gelamineerd hout | |
Radiata pine | Pinus radiata D.Don | Nieuw-Zeeland | DC4-5 | Ca. 500 | Input voor accoya | Niet in EN 1912 |
1) Sterkteklasse niet in EN 1912, te verstrekken door leverancier. |
[ link ] Figuur 3.9 Brugbogen; Links: gelijmd gelamineerd iroko; Rechts: brugbogen van gedeuvelde azobé liggers.
Het gebruik van Cloeziana in de gww is sterk in opkomst. Een voordeel van Cloeziana is dat het een plantage houtsoort is en daarom los van bosgebruik gekweekt kan worden speciaal voor de houtproductie. Het is een snelgroeiende Eucalyptussoort die vooral in Zuid-Afrika veel wordt gekweekt.
[ link ] Figuur 3.10 Links: Cloeziana rondhoutpalen: in combi-staal-hout damwand; Rechts: Vierkante Cloeziana palen voor oeverbeschoeiing in de Blauwe stad